Wonen, overal, nergens thuis… (Over wonen 4)

Dominicus Gent

Viering van zondag 3 maart 2019

Wonen, overal, nergens thuis..

Vierde viering over wonen

 

Welkom in deze laatste viering rond ‘wonen’.
We staan vandaag stil bij het ondergeschikt zijn van een ‘vaste plek’
aan de ‘plaats waar recht wordt gedaan’.

We plaatsen ons samenzijn onder Gods licht
en ontsteken de P
aaskaars.

En we bidden:

Helder Licht,
Grote Naam,
Schep ons een hart,
Doorzichtig en zuiver,
Geef ons een geest,
Vast en moedig
Laat ons wonen in de weelde van Uw zegen.

 

 

WOORDDIENST

1 Een plaats waar recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde…

Gedurende de vele jaren dat de Hebreeërs door de woestijn trekken onder leiding van Mozes, zetten ze bij elke kampplaats ook een lege tent op. Dit beeld van een meetrekkende God is mij dierbaar. Ik hou van de eenvoud, en de bescheidenheid van de tent. De combinatie van nabijheid, toegankelijkheid van God enerzijds en het mysterie, dat onkenbaar blijft. De tent blijft leeg. Het is een kwetsbaar beeld. Maar het is ook een uitnodigend teken om in beweging te blijven, nieuwe wegen te gaan, nieuwe landschappen te ontdekken, nieuwe perspectieven, uitzichten, inzichten, ontmoetingen aan te durven, om niet te stranden of te verzanden. Wanneer de Hebreeërs zich in het land vestigen en zelfs wanneer ze er voor kiezen om een monarchie te stichten, behouden ze nog een tijd lang de tent met de ark van het verbond als woonplaats van God.
Maar uiteindelijk heeft koning David daar toch bedenkingen bij.

1 Kronieken 17,1

Toen David zijn intrek genomen had in zijn paleis, sprak hij tot Natan, de profeet: ‘Zie zelf woon ik in een paleis van cederhout, maar de verbondsark van Jahwe staat onder tentdoek. 2Natan gaf David ten antwoord: ‘Doe gerust alles wat u in de zin heeft; God is met u.’ 3Maar diezelfde nacht nog werd het woord van God gericht tot Natan: 4’Ga mijn dienaar David zeggen: Zo spreekt Jahwe! Gij zult voor mij geen huis bouwen om daarin te wonen. 5Ik heb nooit in een huis gewoond, sinds de tijd dat Ik de Israëlieten uit Egypte geleid heb tot vandaag toe, maar Ik heb rondgetrokken in een tent of tabernakel. 6En heb Ik ooit, zolang Ik met Israël rondtrok, tot een der rechters die Ik als herders over mijn volk aangesteld had, gezegd: Waarom bouwt gij Mij niet een huis van cederhout? 7Zeg daarom aan mijn dienaar David: Zo spreekt Jahwe, de Heer der legerscharen: Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om vorst te zijn over mijn volk Israël. 8Op al uw tochten heb Ik u bijgestaan, al uw vijanden heb Ik vernietigd, uw naam heb Ik groot gemaakt als die van de groten der aarde. 9Ik heb mijn volk Israël een land toegewezen en het daar geplant om er te wonen, zonder nog opgeschrikt of verdrukt te worden door booswichten zoals vroeger, 10in de tijd dat Ik rechters aanstelde over mijn volk Israël. Al uw vijanden heb Ik aan u onderworpen. Ik kondig u aan dat Jahwe voor u een huis zal bouwen! 11Als uw dagen voleind zijn, en gij bij uw vaderen te ruste zijt gegaan, zal Ik een van uw zonen als uw nazaat verheffen, en zijn koninklijke macht in stand houden. 12Hij zal mij een huis bouwen en Ik zal zijn koninklijke macht voor altijd in stand houden. 13Ik zal hem tot vader zijn en hij Mij tot zoon; nooit zal Ik hem uit mijn gunst verstoten zoals Ik dat gedaan heb met uw voorganger. 14Voor altijd zal Ik hem aanstellen over mijn huis en over mijn koninkrijk: zijn troon zal niet wankelen in eeuwigheid!’

Allereerst was het een meesterlijk politieke zet van David: de tent met de ark overbrengen naar Jeruzalem. Daardoor vestigt hij de meetrekkende God in zijn stad. En maakt hij van die stad niet alleen een politiek centrum maar ook een godsdienstig centrum.
Wanneer David plannen maakt om voor die ark een huis, een tempel, te bouwen, tekent de profeet Natan protest aan. JHWH wenst zich niet te laten binden aan een vaste plaats. Omdat het Israëls roeping is op weg te zijn met JHWH dreigt de geïmmobiliseerde ark de verbondsverhouding te verstarren tot cultus en ritus. Niet in een tempel, maar waar de Tora geschiedt, daar woont God. De tempel mag niet door David gebouwd worden maar later wel door zijn zoon Salomo. Eigenlijk komt het er toch op neer dat ondanks het protest, dit verhaal de instelling van de dynastie en later de tempelbouw godsdienstig legitimeert.
Tempel en paleis horen samen. Daar hangt een prijskaartje aan: belastingen en dwangarbeid, mooi verwoord als herendienst voor de bouwwerken. Met de bouw van een tempel verandert ook het godsbeeld. De aanwezigheid van God is nu gebonden aan een vaste plaats. De klemtoon van Gods aanwezigheid in het doen van de Tora verschuift naar aanwezigheid in het gebouw. Van dan af aan proberen de koningen de cultus te monopoliseren in Jeruzalem. De feesten waarmee de highlights van hun geschiedenis herdacht worden, gebeuren in Jeruzalem. In de tempel zal ‘God wonen te midden van zijn volk’.
Het koningshuis raakt al snel in verval en zowel het Noorden als het Zuiden van het land worden overvallen en ingenomen. De Babylonische ballingschap is het absolute dieptepunt. De prachtige tempel is vernield en de bovenklasse gedeporteerd.
Wanneer de ballingen naar huis terug kunnen, zijn ze een onbeduidende provincie in een verre uithoek van het immense Perzische rijk. In hun land is ongeveer alles verwoest. Na diepe ellende doet men verwoede pogingen om het eigen bestaan weer een plaats te geven in het voorvaderlijke land en in de ooit glorierijke geschiedenis. De gemeenschap in Juda geeft probeert zichzelf opnieuw een identiteit rondom de bouw en de cultus in een nieuwe tempel. De schrijver van het boek Kronieken grijpt voor een ideale beschrijving van zijn land in opbouw uitdrukkelijk terug op het verleden. De wederopbouw van de tempel behoort tot het weinige, dat in ere kan hersteld worden. De priesters gaan nu een belangrijke rol spelen in de organisatie van het joodse volk. En het is vanuit hun perspectief NA de ballingschap dat zij de verhalen over David en Salomo en de eerste tempel opnieuw vertellen.

U heeft het misschien tussen de regels wel gehoord dat ik niet erg opgezet ben met de hele poespas rond de tempel. Die appreciatie is natuurlijk ingekleurd door de reactie van Jezus in de tempel en de gevaarlijke verstrengeling van godsdienst en politieke macht. En de aanspraken van het huidige Israël op de tempelberg. Toch kan ik mij wel inbeelden wat het voor de bedevaarders naar Jeruzalem geweest is: opkijken naar dat heiligdom van verre herkenbaar en zichtbaar. Waar de geschiedenis van een volk herdacht wordt en mensen hun eigen kleine leven in een groter zinvol verband brengen. Vele psalmen bezingen de schoonheid van de stad met haar tempel en mensen ontlenen een zekere fierheid daaraan.

Bij het overwegen van dit verhaal uit Kronieken kwam een herinnering heel levendig naar boven. Toen we in de winter van 1989 – 1990 een rondreis “achter het ijzeren gordijn” maakten, bezochten we enkele oude kloosters en orthodoxe kerken. Vele waren recentelijk heel mooi gerestaureerd en trokken veel volk aan: niet zozeer toeristen zoals wij, maar mensen die kwamen bidden of kaarsjes aansteken of andere soms vreemde rituelen voltrekken. Veel oude mensen maar ook heel veel jonge mensen. Nogal wat reisgenoten verbaasden zich over de aantrekkingskracht van die gebouwen en die rituelen en over de kracht van religie die ondergronds “de weldaden van het communisme” overleefd had. Ik kon hun ontgoocheling begrijpen want ik had zelf altijd al veel bedenkingen gehad bij onze kerkgebouwen. Ze waren dan wel prachtige kunstwerken maar ze getuigden van een christendom waarmee ik weinig of geen affiniteiten had. In hun overdaad aan marmer, zilver, gouden kunstvoorwerpen en edelstenen zag ik allereerst de steenkappers en mijnwerkers die hiervoor slavenarbeid verrichtten in verre continenten, onder druk van koloniale mogendheden. Die rijkdom stond voor mij als product van uitbuiting toch wel in schril contrast met het evangelie van Jezus. En daardoor kon ik de artistieke prestaties van zoveel kunstenaars en ambachtslieden niet echt appreciëren. Ik verstond de ontgoocheling maar toch kon ik de ontgoocheling van mijn reisgenoten in Moskou niet delen. Integendeel, mijn ogen werden voor iets nieuw geopend: hoe warm, hoe mooi en troostrijk waren deze oude kerken. Tegenover de lange straten vol grauwe grijze woonkazernes met hun piepkleine appartementjes en de vele stijlloze mastodonten, zag ik deze bidplaatsen als schuiloorden voor een kleurrijke fantasie, als ruime gemeenschapsplaatsen voor verbeelding. Hun schoonheid verleent de meest schamele mens, de man of vrouw zonder rooskleurige toekomstperspectieven, een nieuwe waardigheid. Je kan er aangeraakt worden door een ander soort werkelijkheid die ook jouw leven meer kleur en betekenis geeft. Ik kon me levendig voorstellen dat mensen daar graag naar toe kwamen en dat dit voor hen een grote verademing was, een welkome antidoses tegen de ideologische stroefheid of arme banaliteit van hun bestaan. En misschien ben ik daardoor ook onze kerkgebouwen beter gaan begrijpen en waarderen. Wat ze kunnen betekend hebben voor de vele pelgrims, de vele eenvoudige mensen die zulke rijk aangeklede grote ruimtes kunnen betreden en daar straffeloos mogen verblijven, zich even koningskinderen kunnen wanen middenin zoveel onbetaalbare pracht.

2

Bezinnend bidden rondom het lied wonen, overal, nergens thuis

Wij kunnen nog niet wonen… zolang geen recht wordt gedaan aan de verworpenen der aarde… en die zijn met velen. En toch… een plek is al genoeg.

Wij bidden voor wie die plek ontbeert én voor wie die plaats waar recht wordt gedaan realiseert.

Bidden we voor een genadevolle toekomst voor hen die de plaats waar recht wordt gedaan nu nog niet ervaren.
– Voor daklozen waar ook ter wereld,
– Voor wie een gezonde veilige woning ontbeert door hoge huurprijzen of kwaadwillige eigenaars
– Voor wie de woning gedwongen moet verlaten en opgejaagd wordt,
– Voor wie hoopte op een thuis ver van oorlog en geweld maar in een vijandige omgeving terecht komt die –op een andere manier- onveilig en bedreigend is,
– Voor kinderen en jongeren wiens huis geen veilige thuis is, omwille van geweld, misbruik, verwaarlozing,
– Voor deze wereld, ons gemeenschappelijk huis, waar we te weinig ambitieus zorg voor dragen.

Bidden we voor elke plek waar recht wordt gedaan en mensen onderdak krijgen. Dat deze initiatieven steun mogen ervaren en hun gastvrijheid volhouden. Dat zij ons appelleren en inspireren:
– Voor Saskia Van Nieuwenhove die onderdak biedt aan slachtoffers van tienerpooiers en de vzw Ne(s)t die hen samen met Saskia ondersteunt en begeleidt.
– Voor de woongemeenschap De Kromme Boom, een thuis voor mensen die door de mazen van het welvaartsnet glippen.
– Voor Eveline en Thomas die met Mok een warme thuis bouwden voor elf mensen met een beperking die zelfstandig willen wonen. Via hun soep- en koffiebar betekenen zij op hun beurt iets voor anderen.
– Voor de gemeenschap Mirte die aan velen korter of langer verblijf geeft en al enkele jaren een thuis is voor Mahmoud, een gevluchte Palestijn, als was het hun eigen zoon. 
– Voor pleeg- en adoptieouders met hun megagroot hart die een thuis zijn voor gekwetste, ontwortelde of kwetsbare kinderen en jongeren. Ik denk hierbij aan de velen in onze gemeenschap en in het bijzonder aan Annelies en Leen, twee jonge vrouwen uit onze cohousinggroep die eergisteren een pasgeboren pleegbaby in huis verwelkomden.
– Voor Thope en andere gastvrije initiatieven die ervoor zorgen dat ook vluchtelingen een menswaardige woonplaats vinden.

Grote Naam, laat uw licht en warmte in ons aller ‘wonen’ aanwezig zijn. Help ons een thuis te maken voor elkaar, vooral voor de meest kwetsbaren. Amen

 

3 Lied: Wonen, overal, nergens thuis…

We gaan een verrassend lied zingen…
Maak je geen zorgen je kent het goed, we zingen het heel vanzelfsprekend, zelfs vorige week nog. 

Wonen overal nergens thuis,
aarde, mijn aarde, mijn moeders huis.
Vallende sterren, de schim van de maan,
mensen die opstaan en leven gaan,
mensen, veel geluk.

Wonen overal nergens thuis,
handel en wandel en huis na huis.
Loven en bieden op waarheid en waan
wagen en winnen en verder gaan,
mensen veel geluk.

Wonen overal nergens thuis,
aarde mijn hemel, mijn vadershuis.
Stijgende sterren, de lach van de maan
mensen die dromend een stem verstaan,
mensen veel geluk.

Op het eind van deze reeks rond wonen zingen we met elke strofe van dit lied een diep verlangen uit: wonen overal thuis. De schwung waarmee we het zingen doet ons bijna vergeten dat er een vierde woord staat dat telkens anders is: Wonen overal nergens thuis, dan overal even thuis en op het eind overal bijna thuis.
Bij je geboorte, moet alles nog beginnen, nog nergens thuis. Wanneer het leven goed op dreef is wordt het hectisch en ben je overal even thuis. En aan het eind van je leven lonkt perspectief van bijna thuis bij de hemelse vader.
De volgende zinnen bevestigen dat: Bij geboorte kom je thuis op de aarde, meestal in ’t moederhuis – je krijgt jouw plek op aarde bij je moeder thuis. In de tweede strofe merk je de drukte van het leven: handel en wandel, huis na huis… dat kunnen alle huizen en gebouwen zijn waarin je voor korte of langere termijn leeft: het huis waar je schoolloopt, waar je werkt, met vakantie bent. En verder ziekenhuis, justitiehuis, woonzorgcentrum, de kerk of moskee of club waar je overal even thuis bent.
In de derde strofe een oud beeld: God in een hemel boven deze aarde waar je als ouder wordende mens bijna thuis mag komen.

In de eerste en derde strofe is er sprake van aarde en huis, aarde mijn aarde/hemel.. mijn moederhuis/vaderhuis, in de 2de strofe is die aarde verdwenen… het lijkt alsof je in deze levensfase niet echt ‘woont’ maar zo druk in de weer bent dat je niet ‘geaard’ bent, slecht even thuis.

Iets raadselachtiger zinnen volgen:
Eerst vallende sterren de schim van de maan. Vallende sterren, dan mag je een wens doen. Vanuit het veilige moederhuis starten met een rugzak vol wensen en verlangens voor het leven dat gaat beginnen, mensen die opstaan en leven gaan. De maansikkel van het eerste kwartier, een schim, vanzelfsprekend onopvallend aanwezig.
We slaan de 2de strofe even over
In de derde strofe zijn het stijgende sterren en een lachende maan – vreemd… Een vallende ster tot daar… maar een stijgende? Het gaat niet over één of andere mediaster vermoed ik… Suggereert Oosterhuis met deze onmogelijkheden dat dood en geloof in leven na de dood on-voorstelbaar zijn en dat je er bijgevolg niets zinnigs over kan zeggen? Er klinkt verlangen door naar iets ‘goeds’, iets veiligs, iets om naar uit te kijken. De lachende volle maan heeft iets gastvrij en ontwapenend en kan voor het volle leven staan …of voor God die ons opwacht? Mensen die dromend een stem verstaan. Misschien moet je een zekere leeftijd of levenswijsheid opgedaan hebben om deze beelden te kunnen verstaan en die stem te horen die over de grens van de dood heen klinkt.
Keren we terug naar de 2de strofe
Hier raast het leven door: handel en wandel, loven en bieden op waarheid en waan, wagen en winnen en verder gaan –de mens heeft alles zelf in handen. Dominant markteconomisch denken: handel, loven en bieden, risico nemen en winst maken, maar ook waan versus waarheid. Tegelijk zijn het bijna pietluttigheden door het snelle zingen van deze begrippen en door de slotwoorden …en verder gaan – ook die rush gaat voorbij.

En… elke strofe eindigt met een wens: sjaloom, mensen veel geluk. Of het leven nog voor je ligt, of je midden in de hectiek van het leven staat of wanneer je terug mag kijken op een gevuld leven: mensen veel geluk!

Opdat wij allen mogen wonen: overal en nergens, bijna, voor even, …maar wel ‘thuis’.