Aswoensdag 2019

Viering Dominicus Gent
Aswoensdag
6 maart 2019

Zachte achtergrondmuziek

Paaskaars en andere kaarsen worden aangestoken

Goede avond en van harte welkom voor deze aswoensdagviering.
We hebben tijd gemaakt om middenin de drukte van de week, stil te staan, samen te komen en deel te nemen aan een eeuwenoude traditie bij het begin van de vastentijd. Terwijl de wereld doordraait, de planeten hun zelfde koers blijven varen en mensen zichzelf achternalopen, houden we halt om nutteloze dingen te doen, misschien onze zwaartekracht te vergeten op de vleugels van een lied.
Hier wordt vanavond niets veranderd, niets verklaard, niets gemaakt. We verwijlen gewoon bij het mysterie van de dood en bij het mysterie van het leven. Het Aswoensdag-ritueel dompelt ons onder in dat onscheidbare geheim. Zingen wij samen, wij mensen tussen moed en wanhoop, wetend wat leven is, en toch niet levend. Ja, zingen we samen ons voorgevoel van liefde uit met het lied om vrijheid.

“Als vrijheid was wat vrijheid leek, wij waren de mensen niet die wij nu zijn…”


Sterfelijk

Aswoensdag wordt door velen ervaren als een wrange dag. Een bestrooiing met as prikt de mythe van schijnzekerheid door. Gedenk mens, je bent stof. Is dat een vloek of een zegen?
In elk geval wordt Aswoensdag, het begin van de vastentijd, in verband gebracht met de dood, met onze dood. Onontkoombaar is hij, die dood, maar ook iets dat onze maatschappij en ook wij persoonlijk steeds verder wegmoffelen. Zelfs al zijn er zoveel cursussen rond rouwverwerking en zijn de palliatieve zorg en de stervensbegeleiding in onze samenleving nu zo sterk uitgebouwd.
Het gevoel dat sterven een bijna onbehoorlijke intieme gebeurtenis is die moet worden verdoezeld, zet zich door. Vroeger gingen begrafenissen gepaard meet veel uiterlijk vertoon van touw. Denk aan de lijkstoeten. Die zijn uit het straatbeeld verdwenen. Mensen gaan ook al niet meer mee naar de as-uitstrooiing of naar het graf zelf, om er de kist te helpen in neerlaten. Niemand draagt nog rouwkleding. Het lijkt gênant om openlijk tekenen te geven van verdriet; de gemeenschap ervaart het zelfs als hinderlijk. Wij moeten zo gauw mogelijk doen alsof er niets gebeurd is. Gelukkig zitten nog steeds veel mensen aan het sterfbed van hun geliefden, in de vertrouwde thuisomgeving, en begeleiden hen naar hun dood met veel liefde en zorg. Maar dat neemt niet weg dat de cultuur waar we alles in handen hebben het ons niet gemakkelijk maakt de dood van anderen, onze eigen dood in te bouwen in ons leven als iets waar we geen macht over hebben. Als iets waar we naartoe kunnen groeien. In dat verband, ter meditatie, een titelloos sonnet van Gabriël Smit:

Ze gaan niet weg vandaag, en morgen niet,
en nooit meer, maar ze zijn niet lastig.
Ik zie het aan hun lange, dunne handen
die geduldig wachten tot ik ze wat bied.

Ze vragen niet, ze kijken voor zich uit,
ik weet niet of ze mij zien, hun smalle hoofden
rechtop, hun matte schouders onbewogen,
niet een die zich naar mij voorover buigt.

As in mijn mond. Weten ze dat ik nu ook
voor hen zit te leven, zit te sterven,
dat ik wil zeggen: straks ben ook ik dood?

Schuw kijk ik op, ze zijn weggegaan,
maar ik hoor een jongen de krant brengen
waarin weer ontelbare andere staan.

Het sterven van een medemens brengt in mij, in ons allemaal telkens een sterk moment van grote helderheid. We zien naar aanleiding van het sterven van een medemens helder in ons eigen leven: ik had dat nog moeten doen; ik had dat nog moeten zeggen. Het sterven van de ander doet me mijn eigen leven wegen. Het zet me aan het denken. Wat is de mens, wat zijn de dagen die aan de mens gegeven zijn: wankel geluk, winnen en wagen, nieuwe geluiden, oude pijn, gras dat vergaat, niet minder niet meer, bedacht zijn op dood in keer en tegenkeer. Laten we het zingen in het lied om ontferming.

“God, geef de mens leven op aarde
Spreek hem van dode wetten vrij”

“Al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien in dit lichaam” (Job)

Vreemd hoe je je soms iemands woorden kunt herinneren, zelfs al is het vele jaren geleden. Ik reed naar mijn werk, het was een vroege morgen, en ondertussen hoorde ik op de radio een man vertellen over hoe hij uit een zware, levensbedreigende ziekte was geraakt. Nog altijd was hij wankel en broos, maar de pijn was weg, de krachten kwamen terug, hij kon weer opstaan. En zei hij: nu ik zo ziek ben geweest, nu kan ik door het raam kijken en helemaal ontroerd worden door de dauwdruppel die ik daar zie hangen. Zijn woorden raakten mij en ik ben ze, eigenaardig genoeg, nooit vergeten.

Misschien is dit een zinvolle gedachte op deze Aswoensdag, bij het begin van de Vasten. Dat een bezinning over onze sterfelijkheid niet automatisch bij de dood hoeft uit te komen, maar misschien nog meer bij het leven. We weten dat we van stof en as zijn, we weten dat we sterfelijk zijn. Maar misschien kan die gedachte ons helpen om nog meer te beseffen wat een groot dankbaar wonder het is dat wij er zijn, dat mensen rondom ons er zijn, dat de dauwdruppel er is, dat leven overvloed is, uitgedeeld aan alles en iedereen.

Zeker, ooit, ooit wel, zullen we helemaal naakt zijn en vergaan. Maar tot dan zouden we ons lichaam moeten prijzen, zelfs al verslijt het en wordt het oud. Ik moet denken aan de schitterende zin uit het boek Job: “Al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien in dit lichaam.” Nog zo’n zin die ik ooit eens hoorde, en nooit vergeten ben. Let niet op het eerste deel van de zin, op dat geschonden lichaam. Let op het tweede deel: dat in dat lichaam hij God kan zien. Job blijft de overvloed prijzen, zelfs in zijn geschonden lichaam. Misschien nog meer omdat zijn lichaam zo geschonden is, is Job dankbaar voor elk adem, voor elk aanwezigheid, voor zijn bestaan als mens.

Het mysterie van ons bestaan God mogen noemen, dat doen zovelen. Maar misschien beseft alleen de geschonden mens de echte draagwijdte van die woorden. Ontroerd, dankbaar…

Want zelfs als we echt geschonden zullen ophouden met leven, is er de aarde om ons terug te nemen. Het was al een mysterie hoe we uit stof en as gemaakt zijn, het is een even groot mysterie dat we weer opgenomen mogen worden. We werden gedragen toen we bestaan kregen, door een lichaam dat ademde, met een hartenklop, door mensen die ons graag zagen, door al wat we mochten leren en samen doen met hen. Misschien zullen we ook helemaal gedragen worden als we echt stof en as zijn geworden…

Laten deze woorden vandaag ook een gebed zijn. Want niet iedereen heeft het vertrouwen van Job om God te zoeken in zijn geschondenheid. Sommigen gaan eraan kapot, letterlijk. Laten we het even stil maken en aan hen denken, bekenden en onbekenden, mensen dichtbij en ver…

Kyrie Eleison.
Kom ons nabij, Grote Aanwezige,
Laat Uw liefde ons bevrijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

Assestrooiing
As is niet alleen symbool van zuiverende inkeer tot onszelf, maar ook van bekerende, veranderende gerechtigheid. Laten we ons bestrooiien met deze as, een symbool, dat we zuivere mensen worden, maar ook mensen die gerechtigheid doen, vruchtbare mensen.

WIJDING VAN DE AS

God van leven, mensen zijn een wonder van Uw schepping, gemaakt naar Uw beeld en gelijkenis. Toch blijft er niet meer van ons over dan wat aarde, stof en as. Geef, dat wij ons leven vruchtbaar maken: zaad in de aarde begraven dat verrijst tot nieuw leven.
Amen
Laat dan Uw zegen komen + over deze schamele as, over ons, mensen van niet. Bewaar ons in Uw hand en doe ons opstaan tot leven.

BESTROOIING OP HET HOOFD

Van stof en as zijt gij
wees als een mens gezegend.

 

Evangelie: Johannes 12, 24-25

Als een graankorrel niet in de akkergrond sterft, blijft hij onvruchtbaar. Maar hij moet sterven, alleen dan brengt hij rijke vruchten voort. Wie zich aan zijn leven vastklampt, verliest het; maar wie zijn leven prijsgeeft in deze wereld, zal het behouden voor het eeuwige leven.

Tafeldienst

Jezus Messias,
die onze weg is naar het leven,
nam de laatste avond
dat hij met zijn vrienden samen was,
wat brood,
liet het in zijn handen rusten
en koesterde het met een eerbiedig zwijgen.
Hij dankte God er voor
en brak het toen om het te verdelen:
Neem allen een stuk, zei hij, en eet het maar.
In dit gebaar kom ik naar jullie.
Want voedsel moet gemeenschap stichten
van lichaam en ziel,
van lichaam en bloed.
Neem en eet het, dit is mijn lichaam.

Toen vulde hij een beker met wijn
en liet hem rondgaan.
Want hun dorst naar diepe verbondenheid was groot.
Drink ook hieruit, zei hij,
en voel dat leven sterven is
en een nieuwe geboorte pijn doet.
Deze wijn moet liefde worden;
verwantschap in hetzelfde bloed:
dit is mijn bloed.

Dan is het stil geworden
als bij een afscheid dat er geen is.
De tekens hadden nieuwe hoop gewekt.
We leven niet naar een verre toekomst.
We leven naar de meest nabije mensen.
Geef jezelf als voedsel,
geef het voedsel als jezelf.
Dan wordt lijden omgevormd tot verrijzenis.

 

*

(foto Guido Vanhercke: Watou 2018)