Dominicus Gent
Viering van zondag 24 februari 2019
Over wonen (3): open-gesloten, een continuüm
Welkom op deze (te?) zonnige zondag in februari.
We steken de Paaskaars aan en bidden:
God, licht van alle leven,
Sta niet toe dat wij in duisternis blijven of het donker maken voor anderen.
Laat uw licht schijnen over onze levens en over het leven van uw meest geliefden:
de mensen in armoede of op de vlucht,
mensen met pijn van welke aard dan ook.
God, licht op in ons,
Zegen dit samenzijn met Uw nabijheid.
Amen.
De bouwbeurs is open voor het grote publiek. Geen nood wanneer je er niet naartoe kan, wij gaan het hier toevallig ook over huizen en wonen hebben, maar dan ver van alle techniciteit en commercie.
Vandaag bekijken we ‘wonen’ op het continuüm van open naar gesloten en omgekeerd.
Dit huis in de Blaisantvest is in elk geval een huis waar de deur open staat en waar we week na week de zoekers, zieners, zeggers en vooral de zangers verwelkomen. We doen dat met het lied
Dit huis is een huis waar de deur openstaat,
waar zoekers en zieners, genood of gekomen,
hun harten verwarmen, van toekomst gaan dromen,
waarin wat hen drijft tot herkenning gaat komen,
de vonk van de Geest in hun binnenste slaat.
Dit huis is een huis waar gemeenschap bestaat,
waar zangers en zeggers bijeen zijn gekomen
om uiting te geven aan waar zij van dromen,
waardoor een beweging ontstaat die gaat stromen,
die nooit meer, door niemand, zich inperken laat
(M. Poortstra)
WOORDDIENST
Eerste beweging
U kent wellicht nog wel het sprookje van de wolf en de drie biggetjes. Ik fris voor wie al te diep moet graven, uw geheugen nog eens op. Je weet immers nooit dat, nu de wolf officieel terug in het land is, het misschien nog van pas kan komen.
Er waren eens drie biggetjes die elk een huisje bouwden om veilig te zijn voor de gevaarlijke wolf die hen belaagde. Het eerste biggetje bouwt een huisje van stro, de wolf komt, blaast het huisje weg en eet het biggetje op. Het tweede biggetje bouwt een huisje van hout en takken, al iets steviger, maar ondergaat hetzelfde lot. Het derde bouwt een stenen huis dat de wolf niet omvergeblazen krijgt en wanneer die uiteindelijk via de schouw probeert naar binnen te dringen, valt hij in de kookpot, waar hij verandert in wolvenragout, wellicht van het harige soort.
De moraal van het verhaal is helemaal helder: als je je wilt beschermen tegen het gevaar van buitenaf, dan bouw je best een huis dat stevig is en tegen een stootje kan. Een boodschap die zo essentieel is dat ze niet jong genoeg kan ingeprent worden. Het is gevaarlijk daarbuiten en dus is afdoende bescherming noodzakelijk om te overleven. Je huis is je beste bescherming. Als je de deur achter je sluit en alle rolluiken neerlaat, kan niemand je nog iets doen. Een oase van gemoedsrust en veiligheid worden je deel. Binnen is goed, buiten niet helemaal.
Wanneer ik al eens een wandeling maak in de villawijk waar ik woon en waar nogal wat nieuw gebouwd wordt, vind ik dat denken daar helemaal terug: muren zijn goed, deuren wat minder, ramen heb je liefst zo min mogelijk, toch niet aan de straatkant. Het valt me op dat er de laatste tijd meer en meer huizen gebouwd worden die vooraan zelfs helemaal dicht zijn, geen ramen, soms zelfs geen deur, alleen een muur. Het lijkt wel een soort middeleeuwse bouwstijl waar, net zoals toen, vestingmuren de stad moesten beschermen tegen alle onheil van buitenaf en waar je van buitenaf niet kan zien wat er daarbinnen leeft. Twee parallelle werelden die af en toe met elkaar in contact komen als de poort geopend wordt. Misschien mag je in deze niet te veel psychologiseren, maar ik vind het toch een merkwaardig gegeven. Wat die gevaren hier dan wel kunnen zijn die men op die manier met een muur wil buiten houden, is mij niet geheel duidelijk. Misschien probeert men zich even af te sluiten van de hectiek van het dagelijkse leven daarbuiten, een gevaar dat effectief wel overrompelend kan zijn. Maar voor een voorbijganger is het allerminst uitnodigend, het komt zelfs een beetje dreigend over. De boodschap klinkt impliciet door: “Laat ons gerust. U bent niet gewenst.”.
Wat hier in het klein gebeurt, gebeurt natuurlijk ook in het groot, dat had u ongetwijfeld al door. De murenbouw is al een tijdje weer in opmars: een Amerikaanse president die er absoluut een wil verder uitbouwen, de Hongaren die er al één hebben en het lang geleden eens beloofde land wordt er al een tijdje door in tweeën gereten. Binnen moet veilig zijn, buiten niet.
Dat dit niet zonder gevolg blijft, vond ik treffend verteld in het boek “Wachten op de barbaren” van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar John Maxwell Coetzee. Hij beschrijft daarin het verhaal van een magistraat in een grensdorp in een verre uithoek van een niet nader bepaald “Rijk”. Het leven gaat er zijn gezapige gangetje. Over de grens leeft een vissersvolk aan een uitgestrekt meer, en verder in de bergen wat nomaden. De magistraat en andere mensen uit het dorp hebben daar wel wat contacten mee, helemaal niets bijzonders, er is eigenlijk wel een goede verstandhouding. Op een dag komt een verordening van het autoritaire centrale gezag dat de grens een effectieve grens moet zijn, want dat al wie daarbuiten leeft een gevaar is voor het Rijk. Het zijn immers dieven en rovers, echte barbaren dus. Binnen is veilig, daarbuiten wachten de barbaren. De magistraat die verondersteld wordt het gezag te voeren weet er zich geen houding te vinden: hij kent de mensen over de grens gewoon zoals ze altijd geweest zijn, maar moet zich ook schikken naar het centrale gezag. Hij doet dat niet fanatiek genoeg en het dorp keert zich tegen hem. Het leger komt en wordt met open armen door de dorpelingen ontvangen omdat ze denken dat die hen zullen beschermen tegen de verklaarde barbaren. Het leger trekt de grens over op zoek naar die barbaren met de bedoeling hen finaal over de kling te jagen, maar komt na lange omzwervingen verslagen en uitgeput terug. Ze hebben de barbaren niet kunnen vinden. Er waren alleen wat vissers en nomaden in de streek. De barbaren zijn nooit komen opdagen. Ondertussen heeft die denkbeeldige grens en de angst voor de even denkbeeldige vijand het hele dorp ontwricht. Het leven is er niet meer hetzelfde. Het harde onderscheid tussen binnen en buiten is nefast gebleken voor het samenleven binnen.
Deze schitterende parabel, ik denk wel dat we dit woord mogen gebruiken, houdt een spiegel voor en nodigt ons uit na te denken over de muren die we hebben opgetrokken en waarachter we willen wonen. Het verhaal daagt ons uit om verder na te denken over wat die muren met onszelf doen.
Want dat ze iets doen, kan niet ontkend worden. Als iemand letterlijk, dag in, dag uit tussen dezelfde vier muren leeft, zal zijn of haar blik als vanzelf naar binnen, op zichzelf gericht worden. De vier muren worden het hele leven en wat daarbuiten is, is onbekend en wellicht ook onbemind. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de hele wereld gereduceerd wordt tot zichzelf.
Het afbakenen van een eigendom maakt dat we dat we iemand die op ons grondgebied komt, als indringer gaan bekijken. Iets wat zonder die afbakening niet het geval zou zijn. Begrijp me hier niet verkeerd: ik voer hier geen pleidooi voor het leven zonder muren en zonder andere afbakeningen. De inbrekers zouden het wel iets te gemakkelijk krijgen. Muren en afbakeningen zijn ongetwijfeld in zekere mate nuttig om ons een minimum aan veilig gevoel te geven, zodat we gerust naar buiten kunnen treden. Waar we wel heel erg op beducht zouden moeten zijn, is wat die grenzen met ons doen, met ons denken, met onze houding tegenover “buiten”, met hoe we in het leven willen staan. Leven is juist de kunst om het onderscheid te kunnen maken tussen wanneer muren nodig zijn en wanneer ze ontmoeting in de weg staan en moeten afgebroken worden. Het is de kunst om onderscheid te maken tussen wat ons bestaan echt belaagt en wat ons door een ander wordt aangepraat. Levenslang bouwen en weer afbreken.
We zingen het in een lied: “Zijn wij een oud en dicht kasteel met opgeschoven muren of gaan we richting open stad met ruime toegangswegen.”
Zingen we dat nu samen: “Het lied voor Europa”
Zijn wij een oud en dicht kasteel
met opgeschoven muren
een afgesloten werelddeel
geen oog meer voor de buren?
Of gaan wij richting open stad
met ruime toegangswegen
voor alwie nergens leven had
en komen zij gelegen?
Bewaken wij het eigen erf
met oude argusogen
bestrijken wij met eenheidsverf
ons groeiend onvermogen?
Of breken wij daar nu doorheen
en zien wij onder ogen
dat wij niet staan voor ons alleen
niet zonder mededogen?
Wij bidden voor dit avondland
om geest en licht voor morgen
dat ons Europa niet verzandt
in louter eigen zorgen.
(J. van Opbergen)
Tweede beweging
Er is in de bijbel onmiskenbaar aandacht voor het ontwikkelen van een volksidentiteit die niet van stro of hout is. Het Huis van Israël (‘huis’ als synoniem voor ‘volk’) houdt stand door het stevig vasthouden aan 613 geboden en verboden. Eeuwenlang zorgt dat ervoor dat het joodse volk haar authenticiteit kan bewaren. Zonder die zorg zou dit ‘huis’ al lang in de bloedige antisemitische plooien van de geschiedenis verdwenen zijn, ook zonder dat er een harige wolf aan te pas moest komen.
Echter, te ver doorgedreven focussen op eigenheid houdt risico’s in op geslotenheid, argwaan, superioriteitsgevoel en uitsluiting van ieder die niet tot het eigen volk behoort, …
Naast de aandacht voor de joodse identiteit klinkt in de Bijbel een opdracht tot openheid en gastvrijheid: er zijn richtlijnen i.v.m. het gastvrij omgaan met vreemdelingen, Abraham ontvangt de 3 mannen/engelen, …
Al kan de joodse Jezus dan niet letterlijk gastvrij zijn…daarvoor moet je immers ergens wonen en hij had geen steen om zijn hoofd op te leggen… maar alles aan hem staat voor openheid en universaliteit. Hij prijst de hulp die een vreemde Samaritaan biedt boven het gedrag van een joodse priester en tempeldienaar. Hij geneest de knecht van de heidense honderdman, een gojim, en zendt de apostelen tot ver buiten de lands- en volksgrenzen.
Wanneer we de Handelingen van de apostelen lezen zien we dat deze beweging naar openheid absoluut niet vanzelfsprekend en rimpelloos verlopen is. De joodse apostelen die ‘eerste christenen’ worden, worstelen met de zorg voor hun joodse huis enerzijds en de oproep tot universaliteit anderzijds.
Tot en met hoofdstuk 9 van het boek Handelingen hebben de apostelen en leerlingen Het Goede Nieuws enkel bij joodse mensen gebracht: Jezus is die langverwachte Messias waarover onze geschriften spreken. Met Hem neemt Gods Rijk een aanvang. Het zijn Joodse mensen die zich in de beginperiode massaal bij de Jezusbeweging aansluiten: joden uit Jeruzalem en omstreken, uit Samaria en uit de diaspora van Damascus.
Maar het tiende hoofdstuk van het boek Handelingen is een scharnierpunt, een prelude op een ingrijpende verandering. Ik vertel dit hoofdstuk kort na.
Twee mannen en twee havensteden spelen de hoofdrol in dit verhaal: Korneel in het noordelijke Caesarea (Maris) en Petrus in het zuidelijke Joppe (nu Jaffa). Op beide plaatsen gebeurt iets gelijkaardigs: beide mannen krijgen een visioen en een opdracht.
Korneel, een Romeins legeraanvoerder, gekend om zijn goede werken t.a.v. het joodse volk, behoort samen met zijn huisgenoten tot de godvrezenden: ze bidden tot JHWH en sympathiseren met het Joodse geloof maar worden verder als buitenstaander- gojim- beschouwd. Korneel krijgt van een engel de opdracht om een zekere Simon Petrus te halen in Joppe en te luisteren naar wat die te zeggen heeft. Die Petrus woont in het huis van Simon de leerlooier, een huis dat aan zee staat. Korneel antwoordt meteen op dit visioen: hij zendt 2 knechten en een vrome soldaat naar Joppe om Petrus te halen.
(Toen ik deze week beide steden –Caesarea en Joppe- intikte in google earth om te zien hoever ze van elkaar verwijderd zijn, zag ik zowaar een aanduiding voor het huis van Simon de leerlooier op de kaart, inderdaad op een helling vlakbij de zee gelegen. Ik weet niet of dit historisch gecheckt is, maar het is toch bijzonder dat een randfiguur uit een verhaal van bijna twee eeuwen geleden in dat stadje vereeuwigd is!).
(het verhaal gaat verder)
Daags nadien -terwijl die delegatie uit Caesarea nog onderweg is -een goeie 60 km is ook voor getrainde stappers een serieuze afstand- zit Petrus in Joppe op het dak te bidden. Hij krijgt honger en wil eten. Terwijl men dat klaarmaakt ziet Petrus een groot laken naar beneden komen aan vier punten omhooggehouden, met daarin alle viervoetige en kruipende dieren en de vogels van de hemel. Een stem beveelt: “Vooruit Petrus: slacht en eet”. Ondanks zijn grote honger weigert Petrus tot drie keer toe: ‘In geen geval, ik heb nog nooit iets gegeten dat onheilig of onrein was!’. Zo kennen we Petrus. Met hetzelfde vuur ontkende hij eerder – ook tot driemaal toe- dat hij die man kende…. Wanneer het laken weer naar de hemel getrokken wordt weet Petrus niet wat hij moet denken of doen. Nu is er geen haan…., maar de mannen van Korneel bellen aan en brengen de uitnodiging van hun centurio over. Petrus geeft hen onderdak en reist de volgende dag naar Caesarea samen met hen en enkele broeders.
Korneel heeft ondertussen de ganse familie en zijn beste vrienden verzameld. Wanneer Petrus aankomt knielt Korneel om hem te aanbidden.
Petrus zegt ‘Sta op, ik ben ook maar een mens’. En tegen de vele aanwezigen: ‘U weet dat het een Jood verboden is om te gaan met iemand uit een ander volk of bij hem in huis te komen. Maar mij heeft God laten zien dat men geen mens ter wereld onrein of niet zuiver mag noemen’. (…)
‘Nu weet ik zeker dat God geen aanzien des persoons kent, maar dat iedereen, ongeacht het volk waartoe hij behoort, Hem welgevallig is als hij godvrezend is en gerechtigheid doet’.
Opmerkelijk! Gisteren nog zat Petrus op zijn dak en begreep hij niets van het visioen met het laken en de opdracht om ook onreine dieren te eten. Maar blijkbaar heeft het bezoek van de mannen en de voetreis naar Caesarea hem veranderd, hem geopend voor de diepte van Jezus’ boodschap.
Eigenlijk verklapte Lucas – in de plooien van zijn verhaal – al dat er een onomkeerbare wending op til was. De super-jood Petrus, een zoeker, ziener en zegger van de boeiendste soort logeert bij een leerlooier, een beroep waar bloed dagelijkse kost is, een niet-koosjer beroep. Daar logeert een rechtgeaard jood toch niet!? Dan overtreedt hij de geboden van het Huis van Israël.
Open komen voor het universele ging dus met onbewuste bijna onmerkbare stapjes in de rand van het dagelijks leven. Dankzij het gastvrije vreemde, het bij elkaar in huis mogen zijn… komt Petrus tot erkenning van de gelijkwaardigheid.
Misschien is het dan toch niet zo verwonderlijk dat het huis tot op vandaag op de kaart van Jaffa staat?
Het is a.h.w. van vreemden dat Petrus leert wat Goed Nieuws -evangelie- is.
De gastvrijheid van de leerlooier en het gelovig leven van Korneel en zijn familie zorgen ervoor dat de openheid van de Jezusbeweging op de wereld als gemeenschappelijk huis niet meer te stuiten is.
Het Bijbels visioen krijgt gestalte: Jeruzalem wordt ‘huis van de heer’, wordt een stad van vrede, een woning voor alle mensen.
Stad van mijn hart – Psalm 122
Stad van mijn hart Jeroesjalajiem,
met uw huizen schouder aan schouder.
Stad van vrede, in uw midden mag een mens gelukkig zijn.
Ik was verheugd toen ik het hoorde:
“Wij gaan op weg naar het huis van de Heer”.
En nu staan wij voor uw poorten, op uw grond, Jeruzalem.
Alle stammen van Israël
trekken erheen in karavanen
om uit te roepen de Naam van de Heer,
dat is onze heilige plicht.
Daar staan de zetels van het gerecht,
daar staat de koningstroon van David.
Bid om vrede voor deze stad,
wens haar kinderen alle zegen.
Alle voorspoed wens ik jou,
lieve woning van mijn vrienden,
stad van God,
ik wens je vrede, vrede voor altijd.
TAFELDIENST
Laten we aan tafel gaan en samen brood breken en wijn delen. Klein en kwetsbaar als we zijn, worden we aan deze tafel met open armen ontvangen, alle verschillen tenietgedaan, alle muren geslecht. Samen aan deze tafel van gerechtigheid komen we op het spoor van de Ene, de Barmhartige.
We herinneren ons hier in het bijzonder Jezus die zei: “dit brood en deze wijn, dit ben ik helemaal, hierin zit mijn hele leven”, laat dit iets van het ongrijpbaar mysterie oplichten van leven voorbij alle vormen van dood, van nieuw leven wanneer we elkaar opnieuw aankijken van aangezicht tot aangezicht.
Kleine gebaren, die wanneer ze keer op keer herhaald worden, zich inslijpen in ons denken en doen. Zo wordt een levende bron aangeboord, zo wordt nieuwe toekomst opengelegd, zo maken we een stukje verrijzenis mogelijk.
Week na week, jaar na jaar, eeuw na eeuw doen we dit al, niet alleen, maar schouder aan schouder met allen die hetzelfde gebaar gebruiken overal ter wereld, met allen die streven naar een betere wereld voor iedereen en in verbondenheid met hen die ons hierin voorgingen, onze lieve doden.
Tafelgebed –Gezegend Eeuwige
Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God.
In de nacht klonk uw stem, sprak uw hart
In de nacht brak het donker op uw woord van licht
Een dag ongeweten, een uitzicht dat wenkt, roept Gij wakker voor ons.
Opstaan, vertrouwen en gaan zullen wij naar de morgen,
zingen om U het lied van alle reisgenoten:
Heilig, heilig, heilig, zullen wij U noemen
Heilig, heilig, heilig, moeten wij U noemen
met heel de schepping mee uw grote daden roemen!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
Zegen van Gods wege, Hij die komt met de naam van Hem!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
In de nacht bleef Gij trouw aan het volk van Uw liefde,
aan de Zoon van uw hart.
Uit het geestloze dal van de duizenden doden,
hebt Gij hen tot leven gebracht.
Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God.
Om de Zoon van uw liefde.
Hij onze geboorte, de nieuwe dag!
Toen Jezus de laatste keer aan tafel ging met zijn leerlingen,
gaf Hij hen een teken, dat hen voor altijd met Hem zou verbinden,
over de dood en de tijd heen.
Hij brak brood, zegende het,
deelde het rond.
Telkens je dit doet, zei hij,
zul je delen in mijn leven,
leef ik in jullie verder.
Hij nam ook een beker wijn, zegende hem
en gaf hem rond.
Telkens je dit doet, zei hij,
deel je van mijn bloed, mijn levenskracht.
Blijf je verbonden met de Vader
maak je nieuwe toekomst mogelijk.
Delen wij samen hier in zijn lichaam,
vinden wij leven eens en vooral in zijn bloed.
Voeg ons bijeen tot één levend lichaam,
tempel van liefde, oase van vrede, een woning voor U.
Dat onze dagen u zullen aanbidden en eren Uw Naam,
doen wie Gij zijt; Eeuwige, reddende God!
(S. de Vries)
ZENDING
We sluiten af met een prelude op de viering van volgende week.
Dan vieren we ons wonen op het continuüm van veiligheid/vastigheid enerzijds
en verandering/beweging anderzijds.
Lied: Wonen overal nergens thuis
Wonen overal nergens thuis
aarde mijn aarde mijn moedershuis
vallende sterren de schim van de maan
mensen die opstaan en leven gaan
mensen veel geluk.
Wonen overal even thuis
handel en wandel en huis na huis
loven en bieden op waarheid en waan
wagen en winnen en verder gaan
mensen veel geluk
Wonen overal even thuis
aarde mijn hemel mijn vadershuis
stijgende sterren de lach van de maan
mensen die dromend een stem verstaan
mensen veel geluk.
*
foto Guido Vanhercke