“Wie zegt gij dat ik ben?”

Dominicus Gent

Viering van zondag 24 augustus 2014

”Wie zegt gij dat ik ben ?”

 

Goede morgen op deze zonnige herfstochtend eind augustus…

We zijn samengeroepen rond de paaskaars die ons herinnert aan dood en verrijzenis van Jezus van Nazareth, een profeet zoals er nooit voorheen of nadien één is geweest, Jezus de Christus, Jezus de Messias, Jezus de Mensenzoon …
 
We zijn samengeroepen rond licht dat van elders komt en vragen zingend en biddend dat het licht ook in ons klein bestaan, in ons dromen mag komen

Lied: kom in mijn klein bestaan…

*

Wie ooit in de Sint Pieter in Rome is geweest, heeft ongetwijfeld de tekst gezien die helemaal boven in de koepel geschreven staat: “Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen”. Zelfs vanaf de begane grond duidelijk leesbaar. Of Jezus ook dit gebouwtje in gedachten had weet ik niet. Bovendien zal menig gelovige deze tekst eerder ervaren als een blok aan het been. Vooral als je nog verder leest over de poorten der hel die haar niet zullen overweldigen, en over de macht om te binden en te ontbinden. Je moet wel in de tijd van de renaissancepausen geleefd hebben om te begrijpen dat ze die tekst daar hoog in de koepel hebben geïnstalleerd. Maar goed, het toeval wil dat vandaag deze tekst in de liturgie wordt gelezen. En dus doen wij, kerkgetrouw als we zijn tijdens de vakantie, daar aan mee. Meer zelfs, we willen ons de vraag stellen wat wij met deze tekst te maken hebben.

Lezing Mt 16, 13-20

13 Toen Jezus in het gebied van Caesarea Filippi kwam, vroeg hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?’ 14 Ze antwoordden: ‘Sommigen zeggen Johannes de Doper, anderen Elia, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten.’ 15 Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’ 16 ‘U bent de messias, de Zoon van de levende God,’ antwoordde Simon Petrus. 17 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Gelukkig ben je, Simon Barjona, want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel. 18 En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. 19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn, en al wat je op aarde ontbindt zal ook in de hemel ontbonden zijn.’ 20 Daarop verbood hij de leerlingen ook maar tegen iemand te zeggen dat hij de messias was. 

Een weerbarstige tekst. Maar ook een tekst voor elke gemeenschap die zoekt naar de geest van het evangelie en die vraagt naar de opbouwende betekenis ervan. Die gemeenschapstichtende betekenis willen we uitzingen : “Er is een woord dat eeuwiglijk zal duren, en wie ’t verstaat die is niet meer alleen”.

Lied “Dit ene weten wij…”

*

1

Onze tekst begint met Jezus die zijn leerlingen vraagt wie zij zeggen dat hij voor hen is. En op Petrus’ antwoord repliceert Jezus: niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn vader in de hemel.

Niet vlees en bloed is het eerste wat we uit de tekst naar voor halen. Bedoeld is: niet wat je uit jezelf weet, met alleen maar je gezond of je geleerd verstand. Neen, wat je nu zegt, Petrus, is kennis die je niet hebt van jezelf.
Je ervaart het wel vaker wanneer het gaat om religieus aanvoelen of ervaren. Het voelt aan als een geschenk. Een innerlijke zekerheid die voor jezelf een overtuiging is, maar die je nauwelijks in duidelijke bewoordingen kunt overbrengen. Het komt van diep uit je gemoed. Zo is ook wat Petrus hier onder woorden brengt zeker niet van het soort doordachte, dogmatische uitspraken die we in kerkelijke leer vinden. Het is zijn hart dat spreekt. Petrus vertolkt het aanvoelen dat de leerlingen gaandeweg bij Jezus hebben opgedaan. Die diepe bewogenheid die hem bezielde in zijn omgang met mensen en hoe hij dat deed vanuit een intense verbondenheid met zijn abba. Het is maar gaandeweg dat ze de volle draagwijdte hiervan onder ogen hebben gezien en de consequenties ervan ook gestalte hebben gegeven in hun eigen gemeenschap. Dat Jezus’ mededogen met mensen geen grenzen verdraagt. Dit juist wordt uitgedrukt met het begrip “kerk”.

Dat is het tweede punt dat we uit de tekst halen. Alleen Matteus gebruikt die term en dat heeft ook zijn reden. De term kerk (ekklesia), betekent: samengeroepen om gemeenschap te vormen vanuit en in de geest van Jezus. Matteus schrijft voor een gemeenschap die niet langer bestaat uit uitsluitend joodse mensen. Het is een gemeenschap waar steeds meer niet-joodse mensen een thuis vinden . En dat wordt spannend voor iemand als Matteus die gepokt en gemazeld is in de joodse wet. Het vraagt van noch min noch meer een verruiming van zijn horizon; meer nog: een doorbreken van zijn referentiekader. Dat zien we ook in de structuur van zijn evangelie. Daar zit een zeer bepaalde dynamiek in. Een dynamiek die vertrekt vanuit de joodse groep die dominant is in die christengemeenschap en die Matteus niet voor het hoofd wil stoten naar een openheid naar alle volkeren.

Stel je even in zijn plaats. Matteus is zelf joods schriftgeleerde. En als schriftgeleerde is hij vertrouwd met de uitdrukking “binden en ontbinden”. Het is een vaste uitdrukking onder schriftgeleerden. In hun commentaren op de Tora, de joodse wet, dienen zij uit te maken wat bindend was en wat niet. Wat gold als na te volgen gedragsregel en wat niet. Het is diezelfde uitdrukking die Matteus hanteert om de dynamiek aan te geven die zich thans in zijn kerkgemeenschap aandient. Hij komt in een nieuwe situatie terecht waarin hij onderscheid moet maken tussen wat bindend is uit die joodse overlevering en wat niet. Onderscheid tussen oud en nieuw. Matteus geeft namelijk zijn identiteit prijs in een korte zinsnede op het einde van hoofdstuk 13. Daar zegt hij: “Zo lijkt iedere Schriftgeleerde die leerling geworden is in het rijk der hemelen op een huismeester die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen te voorschijn haalt”. Hij heeft het hier over zichzelf. Hij is die schriftgeleerde die leerling geworden is in het rijk der hemelen. Hij heeft het over de omslag die hij dient te maken. Afscheid nemen van visies en spelregels die vroeger bindend waren maar die nu achterhaald zijn. Niet meer van toepassing.

Dat is het derde punt: de leerlingen dragen verantwoordelijkheid voor de dynamiek die zich in de christengemeenschap aandient. Er is namelijk bij de leerlingen het gevoel van een nieuwe tijd die doorbreekt, een openheid die geen etnische of culturele grenzen meer verdraagt als voorwaarde om tot die gemeenschap te behoren. Die doorbraak gebeurt op eclatante manier in het verhaal van Jezus’ ontmoeting met de Kanaänitische vrouw die hem smeekt om haar dochter te genezen (Mt 15). “Hij keurde haar geen woord waardig” staat er in de tekst. En Jezus voegt er zelfs aan toe: “ik ben alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël”. Foei toch! En alsof dat nog niet erg genoeg is voegt hij er nog aan toe: “het is niet goed om de kinderen hun brood af te nemen en het aan de honden te geven.”
Dat is pas een vorm van binden die zich op de eigen etnie concentreert. En nadat hij de vrouw toch ter wille is geweest volgt een passage over de mensenmassa die hem opzoekt en met wie hij medelijden heeft. Ze zijn immers op zoek naar iets of iemand die hun honger kan stillen. Het verhaal van de broodvermenigvuldiging dat hierop volgt spreekt voor zich. Het contrast met het ontbinden dat zich hier voordoet spreekt boekdelen. En dat proces van ontbinden vindt zijn climax in het slot van het Mattheüsevangelie: Gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen. De ontbinding overstijgt alle grenzen.

Lied: Wat altijd is geweest : boek 898

2

De climax van het Matteus-evangelie is blijkbaar goed gelukt: “gaat en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen”. Dat kleine sectaire groepje semitisch volk aan de oostkant van de Middellandse Zee heeft vele volkeren bereikt met zijn evangelie, al verliep dat vaak niet op evangelische wijze.
In elk geval zitten wij hier als afstammelingen van de Oude Belgen met een religie uit het Midden-Oosten, flink gekruid met filosofische denkstromingen uit Griekenland en Rome en overgoten met een politieke saus van de grote rijken uit de eerste eeuwen van onze tijdrekening tot nu.
Hoe kunnen wij als een goede huismeester(es) uit die voorraadkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn halen en onderscheid maken tussen wat voor deze 21ste eeuw en deze plaats op de aardbol bindend is uit die bijbels-christelijke traditie en wat niet?

Ik betrap er mezelf op dat ik die bijbels-christelijke traditie (mijn traditie) enerzijds als een continuüm zie van herinterpreteren en vertalen door de eeuwen heen en anderzijds als iets universeel: door iedereen waar ook te begrijpen en te beleven als een goede manier om het samenleven te organiseren.
Ik stel me de vraag of ik daardoor geen tunnelvisie cultiveer en blind ben voor wat zich daarbuiten bevindt aan zoektochten naar goed samenleven, op parallelle ontwikkelingslijnen en geënt op andere wereldbeelden, mensbeelden, godsbeelden.
Jezus had geen (of veel minder) last van al het andere, al het vreemde dat wij kennen. Geen wereldwijd online-nieuws onmiddellijk na de feiten, geen youtube, geen twitter, geen goedkope vliegreizen om al het andere in zijn eigen context te ontmoeten, enz…

Wie van jullie had ooit al van de Jezidi gehoord, dat volk dat in Irak systematisch uitgeroeid wordt? Ik niet… Toen ik godsdienstwetenschappen studeerde bestonden er vijf grote min of meer van elkaar te onderscheiden wereldgodsdiensten en die bleven voor de rest ver van mijn studietafel en leven waar ik als het ware enkel katholieken ontmoette. Nà mijn studie leerde ik meer variatie in levensbeschouwingen kennen dan ik ooit voor mogelijk hield: een broer die een Griekse huwde wier ouders orthodox waren, een broer die met een meisje vrijde wier moeder Britse en Anglicaanse was, een chiromeisje die Getuige van Jehovah werd, een grootneef-zakenman die zich decennialang bij scientologie aansloot, een neef die voorganger werd in een evangelische kerk, vrienden en kennissen bij georganiseerde vrijzinnigheid, onze dochter die Lovpreed in de klas kreeg, een kleine Sikh-jongen met paardenstaart en tulband, een leerkracht rk-godsdienst die ook sinologe is liet me kennis maken met hoe in China het Taoïsme en Confucianisme het dagelijks leven kleurt. In de interlevensbeschouwelijke werkgroep Gent –waar ook Dominicus deel van uitmaakt- zijn mensen uit de Bahai-gemeenschap actief en blijft de variatie zich tonen binnen islam, christendom en boeddhisme.
En dat dit allemaal lieve mensen (kunnen) zijn, die je ontmoet op dezelfde betogingen, bijeenkomsten of cursussen voor een betere samenleving (rond vrede, rechtvaardigheid, ecologie, buurtopbouw, in kunstprojecten, enz..)

Daar is een recenter besef bijgekomen: dat onze ontmoetingen met die ander vanuit een persoonlijk en geheel eigen referentiekader gebeuren (dat zo verschillend is van het kader van onze gesprekspartners). Het besef dat we de ander vanuit ons denkkader benaderen, waardoor zij mogelijks niet gezien wordt zoals zij zelf ten diepste gekend wil worden.
Het omgaan met elkaar in besef van dit verschil is naar mijn aanvoelen een belangrijke uitdaging in dit tijdsgewricht: vanuit een geworteld zijn in de eigengemaakte traditie openstaan voor de wortels van de ander haar traditie, zonder relativist te worden die alles om het even vindt, en zonder fundamentalist te worden die verhardt in termen en definities en eigen groot gelijk zonder besef van het gesitueerd-zijn.

Terug naar het evangelie van vandaag. In deze tijd zeggen wie Jezus is, gebeurt hopelijk minder aanmatigend dan tijdens de periode van het rijke roomse leven en in besef van andere waardevolle figuren en stromingen.

Hém léven in plaats van over hem spreken, die diepe bewogenheid voelen en beleven die ook Jezus bezielde in zijn omgang met mensen (vanuit diepe verbondenheid met het mysterie van leven en dood dat hij Abba noemde), dàt blijft (hopelijk) herkenbaar door de tijden heen: recht doen, mensen tot hun recht laten komen, goed samenleven bevorderen, mensen helpen, de ander liefhebben als jezelf, jezelf niet als het ultieme begin en einde zien….. en tegelijk hoopvol weten dat ook andere tradities van goed samenleven wakker liggen en er werk van maken. In deze tijd van grote spanningen, oorlog en oorlogsdreiging is dat een gedeeld en cruciaal thema: hoe samenleven?

Jezus’ mededogen met mensen verdraagt geen grenzen, dat is de diepe betekenis die met het begrip ‘kerk’, ‘ecclesia’ (bijeenroepen) werd uitgedrukt. Onze bondgenoten voor vrede en gerechtigheid weten misschien niet wie Jezus is, maar delen ons verlangen naar die nieuwe wereld van vrede en gerechtigheid.

In de Interlevensbeschouwelijke Werkgroep Gent worden regelmatig vierende momenten voorzien. Onze christelijke traditie zingt graag.. moslims kennen dat niet in hun religieuze bijeenkomsten, boeddhisten hebben er geen traditie rond. Het zoeken naar gepaste liederen naar inhoud en vorm voor die vierende momenten is dus niet makkelijk, maar wel boeiend.
Het lied wat we nu gaan zingen is zo’n lied dat voor elkeen in de werkgroep herkenbaar bleek en waar we als wereldgemeenschap eenzelfde verlangen delen naar eenheid, gerechtigheid en vrede… en verlangen dat in ons ademt. Niet louter rationeel dus (kennen vanuit vlees en bloed), maar ook in het lijf te voelen – wat wij in onze traditie Gods Geest noemen…. Mooi meegenomen dat het Hebreeuwse woord voor adem en geest hetzelfde is: rouach

Lied: Adem in mij, en in heel de wereld…

*

(foto: ikoon, Georgië; Guido Vanhercke)