“Waartoe (nog) christen zijn?” (video lezing Dominique Colin)

U vindt hier de vertaalde tekst & de video van de lezing die dominicaan Dominique Colin hield in onze kerk ter gelegenheid van het feestjaar 800 jaar dominicanerorde.

Klik op het filmpje voor de video van de lezing.

Waarom (nog) christen zijn? De originaliteit van het Evangelie.
Dominique Collin, o.p.

1.Zou de christelijke boodschap volkomen ongevaarlijk geworden zijn?

Ook al roept die boodschap, esoterisch, kinderachtig of beschuldigend, misschien op tot vrede tussen alle mensen, of al zet ze aan tot dialoog tussen religies en al heeft ze kritiek op de hedendaagse zeden, zij heeft de meerderheid van onze wereld niets (goeds) meer te vertellen. Wat het christendom steeds blijft herhalen, is een jargon van niet langer gangbare formules geworden. Wat het overigens zonder grote overtuiging doet, is zich conformeren aan de gangbare waarden, in plaats van die te transformeren. Zelfs als het christendom doorgaat met spreken, is het toch onverstaanbaar. Zelfs als het actief blijft, is onzichtbaar vanuit welke eigen visie het dit doet, want die lijkt een kopie van eigentijdse wereldse opvattingen.

Kan het christendom, in het licht van de actuele gevaren en enorme uitdagingen van de mensheid, ook nog maar van enig nut zijn? Kan het evangelie krediet krijgen zodat men ervan kan leven?

De vraag die ons wordt gesteld is dus: wat is de geloofwaardigheid van het christen-zijn? Het woordenboek herinnert ons eraan dat ‘geloofwaardigheid’ betekent: ‘het karakter of de kwaliteit die iets aannemelijk maakt te worden geloofd en het vertrouwen waard’. We kunnen simpelweg de vraag stellen: Welke eigenschap of kwaliteit maakt het christendom geloofwaardig en betrouwbaar?

Om deze vraag te beantwoorden moeten we terugkeren naar de originaliteit van de boodschap van Jezus van Nazareth.

  1. Het Rijk Gods is het ongrijpbare en paradoxale zwaartepunt van de boodschap van Jezus. Tegelijk moet het nog komen en is het reeds aanwezig, heel nabij en veraf, klein en groot, onzichtbaar of verborgen en zichtbaar in zijn menselijke verschijningsvormen, buiten de mensen bestaand en ook binnen hen aanwezig, aantrekkelijk en onbereikbaar. Het Rijk Gods overtreft onze categorieën van tijd en ruimte wat niet betekent dat het uitsluitend over het hiernamaals zou gaan. Het doorbreekt onze rationaliteit zonder nochtans absurd te worden. Het doorboort onze zelfverdedigingsmechanismen. Het bevindt zich op het ongrijpbare contactpunt van de blikseminslag tussen mens en God. Het Evangelie toont dat het Rijk een nieuwe bestaanswijze is, ideaal en utopisch. Een levenswijze die op elk moment van het leven de volledige inzet van de mens vereist, en, die ontsluiert hoe doorheen Jezus en zijn volgelingen, het Rijk Gods present wordt.
  1. Het is nodig er te blijven aan denken dat het Rijk Gods een metafoor is. Als woord bevindt het zich in feite aan de grens van het onwaarschijnlijke en als daad raakt het aan wat niet-realiseerbaar is. Enkel onder die twee voorwaarden is het Rijk Gods in staat de gegevenheid van deze wereld te veranderen en ze niet louter te reproduceren. De onwaarschijnlijke kern van de evangelische boodschap is herkenbaar in de paradoxen die aan de evangelies hun bijzondere glans geven. Met name is dat de bergrede, met de zaligsprekingen. ‘Gelukkig de armen, gelukkig zij die wenen…’. Deze woorden worden slechts geloofwaardig voor wie zich in een bestaanszone durft te begeven die hem vooraf onwaarschijnlijk toescheen. Hoe kan men gelukkig zijn als men weent? En wat doen we met de uitnodiging om vergiffenis te schenken aan hen die ons beledigd hebben? Of onze vijanden te beminnen? Komen deze vreemde gedragingen niet in de buurt van het onrealiseerbare?

De hypothese die ik jullie voorleg is dubbel:

1) De geloofwaardigheid van het Evangelie, gisteren en vandaag, bestaat er niet in dat het strookt met de vaste orde der dingen, noch dat het aansluit bij een zgn. ‘menselijke natuur’, noch bij het humanisme van de gentleman. Het evangelie ontleent zijn geloofwaardigheid aan zijn dubbele kwaliteit: het Rijk Gods is tegelijk onwaarschijnlijk en niet-realiseerbaar.

Dit Rijk Gods is dus ‘te geloven’, in de betekenis van er zich aan overgeven, zich in dienst ervan stellen, vertrouwen schenkend aan de belofte die het voor ons inhoudt.

2) Heel vroeg al heeft het christendom gepoogd het geloof in het Rijk Gods opzij te zetten of te laten vallen en het te vervangen door de aanbidding van Christus. (Het is gemakkelijker om Christus te aanbidden dan hem na te volgen). Die religieuze praktijk is deels los geraakt van wat in ons bestaan concreet op het spel staat. Zoals navolgen door aanbidden is vervangen, zo werd het bijbelse geloof (pistis in het Grieks, fides in het Latijn, wat ‘zich toevertrouwen aan’ betekent), omgedraaid in het aannemen van een opinie of in aanhangen van een leer. Het is de overgang van ‘confidere’ (zich toevertrouwen aan) naar ‘credere’ (geloven); en dit geloof werd gewaarborgd door een instituut dat zich erop toelegde te ‘doen geloven’. Dat geloof als een opvatting over de waarheid werd sinds de moderniteit meer en meer… ongeloofwaardig. Vergelijk het met het inzicht van de wetenschap en vooral van de techniek: dat werkt… Hoe meer het bijbelse geloof herleid werd tot een opinie, des te meer verhardde ook het ‘magisterium’ (leerambt); hét voorbeeld daarvan is het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid van 1870.

  1. Het probleem van de geloofsoverdracht vandaag is m.i. dat die vasthoudt aan geloof ‘als ware opinie’; maar in vergelijking met een wetenschappelijk en technisch betoog is dat geloof moeilijk houdbaar. Geloofsoverdracht kan slechts het onoverdraagbare overdragen: het geloof als vertrouwen in een boodschap. Met name het onwaarschijnlijke van het Rijk Gods dat een onrealiseerbare werkelijkheid belooft, maar die tegelijk een nu reeds te verwelkomen werkelijkheid is. Anders dan een opinie laat het geloof zich niet bewijzen; maar, het laat zich ervaren. Dat wil zeggen: er kan niet niets gebeuren als je waarachtig gelooft. Het is dus aan de effecten in ons leven dat we de komst van het Rijk Gods herkennen. Men zal die effecten onderkennen in de innoverende belofte van het Rijk Gods; de ontdekking met name dat het een origineel begrip oplevert over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Waaruit blijkt dat het Rijk Gods eerder een republiek is dan een monarchie!

De vrijheid van het Rijk Gods

Omdat het niet uit onszelf komt en niet uit de macht van mensen, breekt het Rijk Gods met de sacraliteit van de natuur en met de fataliteit van de geschiedenis. Wat betreft de sacraliteit van de natuur, vormt het Rijk Gods een uitnodiging om te existeren (Fr. ‘exister’ als uit-staan). Dit wil zeggen: loskomen van de banden van bloed, natuur, stam of nationalisme. (Men zou de verhalen over “genezingen” van de ongeneeslijke vrouw en van het dochtertje van Jaïrus in Markus 5 moeten herlezen). Voor de mens is ‘bestaan’ loskomen van zijn ‘natuur’ om te ontmoeten wat op ons afkomt (ex-sistere). De mens valt niet samen met zijn natuur, hij is een bestemming die geroepen is tot voltooiing. Men kan leven zonder echt te bestaan, wat wil zeggen dat men kan leven door zich te conformeren aan de lek die de samenleving, de orde der dingen of de eigen familie voor ons openhield. Bestaan als existeren betekent dat we opspringen en onze oude mantel van identiteiten die ons aan de kant van de weg hielden, afwerpen, zoals Bartimeus als hij Jezus zag. Zo bevrijdt het Rijk Gods de mens van de fataliteit. Onze toekomst is niet meer onderworpen aan een verleden (dat er dus niet meer is), noch aan een gescleroseerde traditie, maar wij ontvangen de belofte van een toekomst. Existeren is geloven dat er nog iets mogelijk is. In de taal van het Evangelie heet dat mogelijke: vergiffenis.

De gelijkheid van het Rijk Gods  

Omdat het Rijk Gods niet van ons komt en dus niet in de handen ligt van de begeerte en de jaloersheid van mensen zijn allen er even ver van verwijderd. Het Rijk Gods wordt ons gegeven, het is niet te nemen, niet te verkrijgen. Daarom kan niemand het inpalmen ten nadele van anderen. Het Rijk Gods is de belofte dat de mens begint te existeren als hij leeft volgens de dynamiek van het geschenk in plaats van volgens die van het aflossen of betaald krijgen van schulden. In het Rijk Gods moet niemand iets aan een ander en niemand benijdt de ander, want iedereen ontvangt uit ‘het woord van de waarheid die hem tot leven wekt’ (Jak. 1, 18;) de belofte op een bijzonder leven. De gelijkheid van het Rijk Gods is dus geen ‘egalitaire’ gelijkheid, maar een gelijkheid die iedereen uniek maakt. (Het spreekt voor zichzelf dat dergelijk begrip van ‘koninklijke’ gelijkheid zich niet zou kunnen voorstellen dat er onder de mensen een of andere hiërarchie zou zijn…).  

 De broederlijkheid van het Rijk Gods

Vrijheid en gelijkheid vloeien samen in de broederlijkheid. Broederlijkheid brengt het onwaarschijnlijke en het niet-realiseerbare van het Rijk Gods tesamen. Hoe?

De mens heeft zoveel moeite om zich voor te stellen dat de ander tegenover hem zijn medemens zou kunnen zijn (vooral als die niet dezelfde huidskleur heeft, niet dezelfde taal spreekt en niet tot dezelfde God bidt…). En zo, voor deze Vreemde geplaatst, vindt het individu het onwaarschijnlijk hem voor een medemens te houden, laat staan hem als een broeder lief te hebben…! Bovendien geloof ik dat de wereld die uit de Franse Revolutie is voortgekomen, er niet in is gelukt om van de opdracht tot broederlijkheid iets anders te maken dan een slogan of een utopie, goed afgedekt en hoog opgeborgen in de officiële gebouwen van de Republiek. Want de evangelische broederlijkheid berust niet op de erkenning tot dezelfde menselijke soort te behoren, noch op de universaliteit van de rechten van de mens. Wel berust ze op de wederzijdse erkenning van een kindschap (filialité). Want het evangelische kindschap, te onderscheiden van afstamming, is de manier waarin iedereen zichzelf ontvangt van een Ander, die de Bijbel om die reden ‘Vader’ noemt.

‘Het is goed dat je bestaat’, is de boodschap die rechtvaardigt dat elke mens existeert. Het is in deze boodschap dat wij, zo goed en zo kwaad als het kan, proberen te geloven. En als wij Jezus de Zoon noemen, is het wegens het kindschap dat hij incarneert en waartoe hij iedereen oproept. Dat kindschap is het dat ons in staat stelt de ander als een broeder lief te hebben, omdat, als het goed is dat ik besta, de ander dezelfde ‘goede boodschap’ heeft ontvangen en het dus goed is dat wij bestaan.

  1. Het is verwonderlijk dat de kernboodschap van Jezus van Nazareth – wat hij ‘het evangelie’ noemde (vóór het op schrift is gesteld door evangelisten) gedeeltelijk door de christenheid is ver-geten. Sindsdien, is de originaliteit van het christendom afgestompt, het is een religie als alle andere geworden. Zoals andere religies (inclusief ‘profane’ religies als het communisme) heeft het christendom geprobeerd zich op te dringen. Zijn opvattingen beschouwde het als meer waar dan die van anderen, het pretendeerde universeel te zijn terwijl het in de praktijk imperialistisch was.

Het Rijk Gods dat Jezus verkondigde blijft het onwaarschijnlijkste en het meest onrealiseerbare, en, dus het meest geloofwaardige alternatief dat onze wereld die altijd weer de eendere geschiedenis van geweld reproduceert, nodig heeft. Allen die zich door deze belofte opgeroepen weten, behoren tot de leerlingen van Christus; waarbij het geen belang heeft of hun naam in het doopregister staat. Hun getuigenis bestaat erin te tonen hoe het menselijk bestaan verandert als het wordt vormgegeven door de onwaarschijnlijke en onrealiseerbare werkelijkheid van het Rijk Gods.

  1. De geloofwaardigheid van het Evangelie is geen slogan of een toverformule maar de opstanding, hier en nu, van de boodschap en de activiteit van Christus. Die opstanding zelf op zich nemen lijkt mij de enige manier om zijn verrijzenis te bekijken… De kerk moet deze geloofwaardigheid niet proberen bewijzen, zij moet ook geen efficiëntere of spectaculaire technieken van marketing zoeken want het Rijk Gods is altijd op ons vooruit. Het gaat er niet om de mensen te ‘her-evangeliseren’ om ze naar de kerk terug te brengen (waaruit ze maar niet hadden moeten vertrekken…).

Waar het wel om gaat, is iedereen, zonder uitzondering (het evangelie is inclusief en niet exlusief zoals religies), te kunnen laten horen wat de wereld niet zegt: een andere wijze om te bestaan dan leven voor bezit, macht en schone schijn, is mogelijk en maakt gelukkig.

(Nederlandse vertaling uit het Frans: Dominique Collin, Pourqoui être (encore) chrétien? L’ originalité de l’évangile, Conférence, Gand, 12.10.2016 – door Weverbergh & D. R. Leroy)