VIERING: ICH HABE GENUG (VIEREN MET BACH & SIMEON)

Dominicus Gent

Viering van zondag 29 oktober 2023

Ich habe genug…
Laat uw dienaar nu in vrede gaan want mijn ogen hebben het heil gezien.

 

Van harte welkom op deze eerste zondag van de herfstvakantie: aan de mensen die hier in de kerk met ons meevieren, een hartelijk welkom ook aan mensen thuis en van hieruit eveneens al aan de 7 muzikanten die ons straks vervoegen. 

Het wordt stilaan donkerder om ons heen, in de natuur, waar het extra uurtje slaap ons wat op weg helpt in de aanpassing. Het zijn ook donkere dagen op vele plaatsen in de wereld. We leven mee met al wie nu het ondragelijke moet dragen en toch komen wij samen om te vieren. Of misschien, juist nu is het extra belangrijk om te blijven samenkomen: om te vieren dat wat universeel menselijk is, en dat wij mensen zijn aan wie heil is aangezegd.

Voor deze viering werden we geïnspireerd door Johan Sebastian Bach die  in zijn cantate 82 de lofzang van Simeon verklankte.  We zijn blij daarin ondersteund te worden door bekende en minder bekende muzikanten. Onze pianist, Ignace Derese,  zal ons in deze viering  een inleiding op dat werk van Bach geven en aansluitend komen de Ghent Baroque players de cantate voor ons uitvoeren. Voor ons is dit heel speciaal, in sommige kerken is dat de wekelijkse gewoonte. Ik hoop dat we voor deze uitzonderlijke keer hier,  de spirituele rijkdom van de muziek extra mogen beleven. Mogen we dankzij de muziek in extra verbondenheid vieren met mensen van hier en nu, en ooit, en morgen.  En steken we de Paaskaars  aan. Dat zij een heilslicht werpt op de weg die we van hieruit gaan. 

 

Wij gaan de weg van oude woorden,
van overlevering,
die wij van onze ouders hoorden,
in eigen luisterkring,
verhalen uit geloof geboren
om onze weg te gaan,
en tekens die ons veel beloven,
als wij ze nieuw verstaan.

Wij zijn een schakel van de keten,
verbintenis van hoop,
mensen op zoek naar beter weten,
op rechte levensloop.
Er is geen God aaan onze zijde,
die zegt: zo ga je goed.
Wel één die roept door alle tijden:
zoek verder, het komt goed.

Jan van Opbergen

 

Lucas 2, 25-32. 

Er woonde toen in Jeruzalem een zekere Simeon. Hij was een rechtvaardig en vroom man, die uitzag naar de tijd dat God Israël vertroosting zou schenken, en de heilige Geest rustte op hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de messias van de Heer zou hebben gezien. Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, nam hij het in zijn armen en loofde hij God met de woorden:

‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan,
zoals u hebt beloofd.
Want met eigen ogen heb ik de redding gezien
die u bewerkt hebt ten overstaan van alle volken:
een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen
en dat tot eer strekt van Israël, uw volk.’

 

Ongeveer 300 jaar geleden, op zondag 2 februari 1727, was er in de Thomaskirche in Leipzig de gebruikelijk namiddagdienst. Sinds de hervorming van Luther alle liturgische gebruiken van de katholieke kerk overboord gegooid had, bleef er van de dienst enkel een schriftlezing, een preek, en gezangen over.

Net zoals wij hier een liedboek hebben, had Luther zelf voor een liedboek gezorgd. Hij schreef zowel teksten als melodieën. Hij maakte vaak liederen op passages in de Bijbel, waarbij hij vrij rond de bijbeltekst uitweidde. Het lied voor lichtmis heet: Mit Fried und Freud ich fahr dahin. In die beginregel valt meteen het extra woord Freud op: Simeon is verheugd heen te gaan.

In de Thomaskirche hadden ze mensen en middelen om het grootser aan te pakken dan gewoon een lied uit het liedboek. Zeker als de plaatselijke cantor Johann Sebastian Bach heet. Hij zorgde er voor 5 jaargangen aan cantates: uitgebreide muzikale werken gebaseerd op de bijbeltekst van de dag. Cantates kunnen kleinschalig zijn, met een paar instrumenten en één enkele zanger, tot heel uitgebreid met koor, solozangers en orkest. Dan zijn ze vaak ook in 2 delen, voor en na de preek. In 1725 had Bach reeds een grote cantate geschreven voor Lichtmis, gebaseerd op het Luther-lied Mit Fried und Freud ich fahr dahin.

In 1727 kiest hij voor een solocantate. Dat geeft hem de kans om de aandacht te trekken op de aria’s. Een aria wordt door een solist gezongen; het is een lang uitgesponnen subjectieve meditatie bij het gebeuren, vaak in zeer sterke bewoordingen. De cantate van deze dag begint met een instrumentale inleiding, en dan komt plots de uitroep van de solist: “Ich habe genug”. De luisteraar wordt hiermee onmiddellijk meegenomen en geconfronteerd. De vertaling “Ik heb genoeg” is wellicht te hard, en “Ik ben voldaan” sluit wellicht dichter tegen de bedoeling aan. Bach schrijft trouwens “genung” in plaats van “genug”, wat op ons woord genoegen lijkt. Maar je vraagt je af: welke genade heeft hem/ons dat voldaan gevoel gegeven. En dan komt de getuigenis van Simeon: hij heeft de verlosser in zijn armen.

Simeon besluit dat zijn leven vervuld is en dat hij kan heengaan, en de tweede aria pikt daarop in: “Schlummert ein”, het sluimeren bij het inslapen als voorafbeelding van een zachte dood.

De tekst van de derde aria komt voor ons zeker als verrassend over: “Ich freue mich auf den Tod”. Luther had de “vreugde” al in de lofzang gesmokkeld. Bovendien was de dood in die tijd meer een werkelijkheid van elke dag dan nu, en het kon maar beter je vriend zijn dan je vijand.

De sfeer van de cantate is echter niet vrolijk of vreugdevol, eerder ingetogen en ernstig, en weldoend warm, vooral bij de aria “Schlummert ein”.

Terug naar vandaag. In ons liedboek staat ook een Lied van Simeon, op tekst van Oosterhuis. Oosterhuis blijft niet staan bij de stervenswens van Simeon, maar verschuift de focus naar het op handen zijnde heil, de nieuwe wereld, het rijk Gods. We gaan het nu zingen.

 

Lied van Simeon

Nu meester, doe uw dienstknecht heengaan in vrede
want mijn eigen ogen hebben gezien dat het goed zal komen met deze wereld.

Licht is opgegaan in Betlehems velden, licht der waarheid,
ster oprijzend uit Jakob reiken zal het tot de grenzen der aarde.

En het zal geschieden dat daar kinderen zien een flonkering
aan het zwart van de hemel en hun moeders wenken, vragend ‘wie wenkt ons?’

En het zal dat koningen en wijzen overzee, met heel hun volk op schepen,
komen om te wonen in ons midden.

En het zal geschieden dat wij leven in gerechtigheid en vrede samen.
En dan zult Gij God zijn, één in allen.

Huub Oosterhuis.

 

Over Mozes wordt soms met medelijden gesproken, als over een man die droevig geëindigd is. Na 40 jaren zwoegen in de woestijn met een hongerig en morrend, soms opstandig volk bereikte hij eindelijk het beloofde land. Hij ziet het liggen: Gods belofte tastbaar en zichtbaar, maar zal zelf de drempel niet overgaan. Was dat een zuur einde? Ik denk het niet.  De belofte van heil zien voor wie jou dierbaar is, aan kwetsbare mensen een blijde boodschap kunnen brengen en er zelf iets hebben mogen toe bijdragen. Ik kan mij geen treffendere definitie van diep geluk voorstellen.  Daar komt in één beweging het ware, het schone en het goede binnen. 

Een soortgelijke ervaring overvalt Simeon. Hij is vervuld van dat vooruitzicht van heil – door de ontmoeting met het kind Jezus bij zijn opdracht in de tempel: hij is klaar om te sterven. Bach slaagt er als geen ander in om die ervaring van schoonheid op een kritiek moment te verklanken.  De melodie licht merkwaardig eenvoudig op vanuit een complex samenspel waarin ze ingebed ligt.  Zij brengt de tekst tot leven en orde in chaos. Het is diepmenselijk en van alle tijden.

Bachs wereld en die van de 18de-eeuwse mens was ongemakkelijk. Er was weinig hygiëne, men moest hard werken, er was honger, dorst en kou en er waren ziektes, gevaar loerde om elke hoek en er waren  brutale oorlogen. De dood kwam je overal tegen. Johan Sebastian werd zelf al op 9-jarige leeftijd wees. Hij had 7 kinderen met zijn eerste vrouw, waarvan er 3 gestorven zijn. En ook zij is jong gestorven.  Zij was al begraven toen hij op een dag nietsvermoedend van een dienstreis  terugkwam. Hij moest uiteindelijk 6 van zijn 20 kinderen afgeven. En 6 maanden voor hij deze cantate schreef, droeg hij nog een zoontje ten grave. Bach was toen 42 jaar oud en kon eindelijk wat minder tegen de sterren op aan de lopende band componeren om alle rekeningen te betalen.   En dan componeert hij die zeer persoonlijke cantate, waarin de boodschap van vervulling klinkt. Doorleefd en overtuigend, maar nu ook weer niet zorgeloos vreugdevol,  geraakt door het menselijk gelaat van God die opkomt voor de rechtvaardigen.  De cantate was zo belangrijk voor hem, dat hij er 6 versies van schreef, de laatste nog 2 jaar voor zijn dood.

Voor de man in de straat moet zo’n uitvoering in die prachtige kathedraal overweldigend mooi en groots geklonken hebben, alsof ze recht uit de hemel kwam. Tot op vandaag raakt muziek aan het diepste van ons wezen, ze brengt emoties tot uitdrukking die moeilijk in woorden alleen te vatten zijn. En in het samen zingen maakt ze ons tot één lichaam. Een unieke ervaring van verbondenheid in het moment. 

Ook onze tijden hebben een pijnlijk donkere dimensie, en het geweld in Israel en Palestina is ondraaglijk deze dagen. Om vanuit onmacht toch een stem te geven aan de vrede, en Palestijn en Jood één te laten zijn is muziek een bijzonder instrument. In 1999 vormde Daniel Barenboim met zijn vriend Edward Said het West-Eastern Divan Orkest opdat jonge mensen van het Midden-Oosten konden samen komen, elkaar ontmoeten en samen muziek maken. Zij werden een levend en klinkend bewijs van universele menselijkheid.

Misschien herinner je je ook hoe in 2015 zo’n 4.000 Hebreeuwse vrouwen, moslims en christenen vanuit alle hoeken door Israel reisden als een stem voor vrede. In de video die volgt zien we hen stappen en beluisteren we het  ‘Gebed van de moeders’ dat ontstond in een samenwerking tussen singer-songwriter Yael Deckelbaum en de beweging ‘Vrouwen voeren vrede’.

https://www.youtube.com/watch?v=YyFM-pWdqrY   (tot 1:54)

Het is van alle tijden dat we met muziek schoonheid en waarheid aanboren, samen mens zijn en tot een betere wereld aanzetten, tot en met onze laatste adem.  Ik hoor mijn zus nog vol overtuiging zingen ‘I feel pretty’ met een kaal hoofd door de chemo, en de helft van haar long weggesneden.

https://www.youtube.com/watch?v=EGakhW1fMfs   [tot 1:42]

Een echte zangeres was Lorraine Hunt Lieberson, een wereldster, wie deze muziek van Bach op het lijf geschreven stond. Als echtgenote van de politiek actieve dichter Peter Lieberson had ze een intens bestaan. Toen hij om politieke reden werd gevangen gezet, vroeg ze om samen met hem achter de tralies te mogen- en zo geschiedde.  Haar doorleefde uitvoeringen van het werk van Bach werden even legendarisch als die liefde. Dat werd extra intens toen zij borstkanker kreeg – zo’n 2 jaar nadat ze een concertreeks in Berkeley had geschrapt om voor haar zus met diezelfde ziekte te zorgen. In de laatste fase van haar ziekte ging ze terug het podium op in ziekenhuisplunje. In een beklijvende productie van Peter Sellars zong ze Bachs ‘Ich habe genug’: op zoek naar die hoop en dat vertrouwen om de dood met vreugde tegemoet te kunnen gaan. Ik wens het ons toe – temidden deze soms donkere wereld – mensen op ons pad te vinden die met hart en ziel de liefde en zorg voor elkaar en de schoonheid in de wereld belichamen  – er hun eigen leven voor over hebben opdat anderen het volle leven zouden vinden.

Dan kunnen we met de monniken ‘nunc dimitis’ zingen ‘Laat uw dienaar nu in vrede gaan want mijn ogen hebben het heil gezien.’  Of met psalm 146: `Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef’

 

Psalm 146

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Vertrouw de machthebbers niet, de groten die denken
dat zij alles kunnen, bij hen is geen heil.
Hun adem is kort, vult het leven van anderen niet;
wat zij willen, verstikt voor het avond is.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Anderen zijn er die verder uitzien, die ademen
aan de oorsprong van hemel en aarde, de geweldige zee.
Zij weten een hart daar dat altijd antwoordt, een stem
die verdrukking recht doet, honger verzadigt.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Gevangenen worden bevrijd, blinden dansen van licht,
die krom gingen van pijn lopen rechtop.
Die iedereen geven wat hem toekomtn worden gezegend;
de vreemdelingen onder ons vinden een thuis.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Het kind dat geen vader en moeder meer heeft,
kan weer lachen, er is een hart dat het opneemt.
De vrouw zonder man die haar alleen-zijn niet dragen
kan krijgt in haar stomme nachten antwoord.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Die het zelf altijd beter weten, gaan op een weg die
in eigen gekronkel verloren loopt.
Maar die meer waarheid kennen dan van zichzelf, weten
beraad dat van ouder op ouder bijblijft,
geluk dat reikt van geslacht tot geslacht, en dat alle
leven voltooit, de pijn van de tijd voorbij.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Gabriël Smit – M Berre van Thielt

 

Tafeldienst

In het kind herkent Simeon de belofte van heil, heil dat ook ons is aangezegd tot op vandaag. Rond de tafel van brood en wijn herdenken we telkens opnieuw die ons is voorgegaan en in wiens voetspoor wij mogen gaan, Jezus van Nazareth. Hij die goed en recht is.

In hem gedenken wij alle stervelingen van deze wereld, de mensen in oorlogsgebied waar angst regeert, waar niet langer een tafel staat, geen licht meer uitweg biedt. We steken het kleine solidariteitskaarsje aan, verbinding met al wie ijvert voor recht en bevrijding.

We gedenken alle doden en gewonden, veraf en dichtbij. 

Laten we  aan tafel gaan.

 

Gij die de stomgeslagen mond verstaat

van alle stervelingen die wij zijn,

wij roepen U de naam toe van een mens,

Jezus, de zoon der mensen Uw geliefde.

 

Nooit sprak een mens als hij,

in hem verstonden wij uw bestaan

de zin van ons bestaan.

Hij is Uw woord geweest,

hij heeft volbracht alle gerechtigheid,

een mens voor allen.

 

Om zijnentwil zie ons, dit uur bijeen.

Zie alle stervelingen van de wereld,

waar onze doden zijn, verkoold, verwaaid,

vragen wij U hebt Gij hen nog gezien?

 

Waarom genadeloos vernietigd worden,

de armsten van de wereld, uw geliefden;

waarom wij die met weinigen bezitten

wat allen toebehoort, uw woord niet doen,

 

geen wereld maken die in vrede is,

een nieuwe orde van gerechtigheid.

Gij die ons hebt gezegd wat leven is:

te doen wat goed is, recht, elkaar bevrijden.

 

Gij die dit woord ons ingegeven hebt,

een bron van kracht en moed en zeker weten,

Gij die het licht in ons geschapen hebt:

dat niet de duisternis ons overmeestert.

 

Dat niet het laatste woord is aan de dood,

Gij die tot hier ons vasthoudt in het leven,

Gij die ons afgestemd hebt op uw stem,

Gij die ons hebt geschapen naar U toe,

 

Gij die ons zocht, nog voor wij om U riepen,

Gij die gezegd hebt dat Gij ons zult vinden,

wij roepen U de naam toe van uw mens,

Israël, deze aarde uw geliefde.

 

Huub Oosterhuis

 

Vredewens: Dat wij in alle tijden de belofte op heil kunnen blijven zien en mensen die het nu al waar maken. Dat er muziek mag zijn in ons leven en zij ons helpt om onze menselijkheid en vrede waar te maken.  Wensen wij elkaar die vrede toe.                                                                                                                                                                                                                                    

Slottekst                                                          

’s mensen nieuwsgierigheid doorzoekt verleden en toekomst,

en klampt zich vast aan die ene dimensie.

Maar het snijpunt van het tijdloze met de tijd waarnemen

is een bezigheid voor de heilige.

Geen bezigheid eigenlijk, maar iets gegeven

En genomen, in een levenslang sterven in liefde.

Vurigheid en zelveloosheid  en zelfovergave.

Voor de meesten van ons is er slechts het aandachtloze

Ogenblik, het ogenblik binnen en buiten de tijd,

De verstrooide bui, verloren in een bundel zonlicht,

De wilde tijm ongezien of de winterbliksem

Of de waterval, of muziek zo diep gehoord

Dat zij geheel niet werd gehoord, maar jij bent de muziek

Zolang zij duurt. Dat zijn enkel tips en gissingen,

Tips gevolgd door gissingen; en de rest

Is gebed, aandacht, discipline, denken en actie.

De suggestie half geraden, de gave half verstaan is

Incarnatie.

(Uit het deel ‘Water’ van de gedichtenbundel ‘Vier kwartetten’ van T. Eliot, vertaald door Herman Servotte)                

                                                    

Slotlied

Licht dat ons aanstoot in de morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, een voor een, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval dat wij allen, zo
zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.

Licht van mijn stad de stedehouder,
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
of ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.

Alles zal zwichten en verwaaien
wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
licht, laatste woord van Hem die leeft.

Huub Oosterhuis