Verzet tegen armoede…

DOMINICUS GENT

Viering van 19 oktober 2014

DAG VAN VERZET TEGEN EXTREME ARMOEDE

Welkom, beste mensen, hier verzameld tot gemeenschap op deze zondagmorgen.
Stellen wij ons in de tegenwoordigheid van de Onzichtbare, de Stem die ons roept.
Openen wij de ogen van ons hart om Zijn werkelijkheid te zien, in ons en tussen ons, om Hem werkzaam aanwezig te weten.

En bidden wij om Licht dat ons helpt om gevoelig te blijven voor al wat in en rondom ons gebeurt. Moge de paaskaars en alle andere kaarsen die we aansteken het symbool zijn van Zijn oplichtende aanwezigheid.
 
En zingen wij deze viering in met het lied “Stem als een zee van mensen”.
 
Inleiding

Na de beklijvende viering van vorige week rond “hoop voor gevangenen”, waarin zo mooi “dan nog klamp ik mij…” klonk, willen we vandaag verdergaan op dit elan als wij spreken over hoop voor mensen die in extreme armoede leven.

Vele mensen hebben moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Om die problematiek onder de aandacht te houden vindt elk jaar op 17 oktober wereldwijd de dag van het verzet tegen armoede plaats. In Gent gebeurde het dit jaar reeds voor de twintigste keer; er was ook actie aan de stadshal, met als thema “armoede is geen eigen keuze”. En arm zijn in een rijke maatschappij is een erge vorm van armoede.

Het netwerk tegen armoede reageert verontrust op het regeerakkoord van de Vlaamse regering. Volgen hen kiest deze regering niet voor armoedebestrijding als topprioriteit.
Ik citeer enkele passages uit de tekst van de coördinator Frederic Vanhauwaert:
— het gaat teveel over participatie van mensen als DOEL op zich en niet als MIDDEL om de broodnodige structurele maatregelen door te voeren;
— over het aanpakken van de problematiek van de stijgende kosten in het onderwijs is niets terug te vinden;
— het is jammer dat het ondersteunen en versterken van wijkgezondheidscentra niet uitdrukkelijk genoemd wordt;
— waar mensen gedoemd zijn in armoede te leven, worden de rechten van de mens geschonden. Wij zijn meer dan ooit vandaag verplicht ons te verenigen om die rechten te doen eerbiedigen. Het netwerk zal de komende maanden een armoedetoets uitvoeren op dit regeerakkoord.

Bij het bespreken van al deze gegevens voelden we soms grote onmacht. Maar “dan nog” klampten wij ons vast aan alle positieve acties, aan de solidariteit in het verzet, aan de getuigenissen van mensen die samen proberen situaties te verbeteren. Zo kwamen wij terecht bij het bekende verhaal van “de barmhartige samaritaan”, waarover Roger Burggraeve een interessante commentaar schreef.

Evangelie van Lucas 10, 25-37 – Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan

Er kwam een wetgeleerde die hem op de proef wilde stellen. Hij vroeg:
‘Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwige leven?’
Jezus antwoordde:
‘Wat staat er in de wet geschreven? Wat leest u daar?’
De wetgeleerde antwoordde:
‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’
‘U hebt juist geantwoord,’ zei Jezus tegen hem. ‘Doe dat en u zult leven.’
Maar de wetgeleerde wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Wie is mijn naaste?’
Toen vertelde Jezus hem het volgende:
‘Er was eens iemand die van Jeruzalem naar Jericho reisde en onderweg werd overvallen door rovers, die hem zijn kleren uittrokken, hem mishandelden en hem daarna halfdood achterlieten. Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen.
Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen.
Een Samaritaan echter, die op reis was, kreeg medelijden toen hij hem zag liggen. Hij ging naar de gewonde man toe, goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Hij zette hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een logement, waar hij voor hem zorgde. De volgende morgen gaf hij twee denarie aan de eigenaar en zei:
“Zorg voor hem, en als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.”
Wie van deze drie is volgens u de naaste geworden van het slachtoffer van de rovers?’
De wetgeleerde zei: ‘De man die medelijden met hem heeft getoond.’
Toen zei Jezus tegen hem: ‘Doet u dan voortaan net zo.’

Overweging over het evangeliefragment

Wie kan zich naaste noemen van de medemens ? Hij/zij die het aandurft heel lichamelijk, met al de zintuigen, te treden in de ruimte van een medemens, om hem/haar in zijn gelaat te schouwen, met datgene wat hij in dit gelaat herkent en datgene wat moeilijk is en vreemd en anders. Met als beslissend moment: de aanraking.

Dit geldt bij uitstek voor de lijdende medemens. Dat is de boodschap van dit evangelieverhaal. In zijn commentaar op het verhaal van de Barmhartige Samaritaan schrijft Roger Burggraeve: “naastenliefde ten aanzien van een medemens is geen vanzelfsprekend empathisch buikgevoel, maar een contrastervaring met wat niet past in de samenleving en met datgene wat ons bestaan overhoop haalt.”

En wie kan zich de naaste noemen van de mens in armoede ? Kan dit verhaal ons helpen om ook aan deze vraag een antwoord te geven ?
Het slachtoffer van het verhaal ligt langs de weg. Het is onmiddellijk duidelijk wat er aan de hand is met die man. Hij is heel uitdrukkelijk zichtbaar. Het tafereel van deze parabel kwam wellicht meer voor in een tijd van bescheiden ontwikkeling, van bescheiden welvaart, een tafereel dat wij intuïtief nog verwachten in een ontwikkelingsland. In de welvaartsstaat die we geworden zijn wordt de man na een telefoonoproep naar 112 onmiddellijk afgevoerd met de ambulance. Een telefoontje van op afstand volstaat om de lijdende medemens op straat onmiddellijk maatschappelijk onzichtbaar te maken. We kunnen alleen maar dankbaar zijn dat deze voorzieningen bestaan. Maar het bestaan ervan onttrekt het lijden uit het dagelijks zicht van de meesten onder ons.

Wij kennen een welvaartscultuur. En dit is de uitwerking van onze rijkdom: dat wij perfect een leven kunnen leiden waarin wij ons niets meer kunnen voorstellen van wat armoede is. Rijkdom is als een burcht met dikke muren en loopgrachten. Wat buiten deze muren van onze werkelijkheid van bezit en aanzien valt, kunnen wij volledig negeren. Wij hoeven zelfs niet de confrontatie te ondergaan die de priester en de leviet uit het verhaal moesten ondergaan: de man, de lijdende mens komt gewoon niet meer op het netvlies. Voor de overgrote meerderheid van ons is er geen arme medemens die wij als naaste kunnen benoemen.

Zul je opmerken: er zijn toch meer en meer bedelaars, heel zichtbaar in deze samenleving. Bedelende mensen komen uit Roemenië en andere Oostbloklanden. Daar maakt het bedelen deel uit van de cultuur. Je moet het maar volhouden om de ganse dag te zitten langs de weg en met een medelijden wekkend gelaat een bekertje uit te steken naar duizenden mensen die gewoon passeren. Dat veronderstelt, denk ik, dat mensen van jongs af aan reeds als kind zo’n manier van bestaan leven. Het is niet anders uit te leggen. De bedelende mensen geven een armoedecultuur een gelaat, resultaat van het wegvallen van de Europese binnengrenzen.

De armoede van mensen van bij ons is anders. Mensen in armoede in onze welvaartscultuur nemen een houding aan die complementair is aan de uitsluiting die zij ondervinden: zij maken zichzelf onzichtbaar. In de vele jaren dat ik actief was in het OCMW viel mij op hoe de mensen in onze spreekkamers zo weinig zichtbaar waren in het straatbeeld. Alsof zij even boven water kwamen om de noodzakelijke hulp te komen vragen om dan ineens weer te verdwijnen in de buik van onze samenleving.

Ik herinner mij de woorden van Annemie tijdens onze voorbereiding van deze viering. Zij was een tijd chauffeur voor kinderen uit de bijzondere jeugdzorg. Zij bracht kinderen van thuis naar de instelling en omgekeerd. Zo had zij een toegangsticket tot de privéruimte van mensen in armoede, daar waar niemand anders komt. Ik hoor nog de ontzettende schok die het bij haar teweegbracht. Het lijfelijk aanwezig komen bij deze mensen roept bij ons die ons ingepast voelen in de maatschappelijke orde, op zijn zachtst gezegd ernstige gevoelens van afkeuring en onbehagen op. Die afkeuring voelen zij perfect aan en daarvoor zonderen ze zichzelf af.

In Antwerpen functioneert al jaren VZW De Cirkel. Je zou het een asielplek kunnen noemen, zoals de Zuidpoort voor een aantal mensen onder u bekend in het Gentse. Mensen vinden een plek waarin zij zichzelf aan lotgenoten durven te tonen. Via de toegangspoort van deze VZW in Antwerpen werd gedurende een achttal jaren onderzoek verricht. Dit leverde een boek op waaruit ik het volgende beeld overhoud van de mens in armoede in zijn meest schrijnende vorm.
De uitsluiting maakt dat mensen in armoede van een belangrijk deel van ervaringen verstoken zijn, nl. deze ervaringen die ons vormen als medemens. Velen van hen missen de ervaring ouders te hebben die naar hen verlangen. De werkelijkheid van medemens zijn passeert hen via instellingen. Hun bestaan werd in de eerste plaats geformuleerd als een naam op een aanwezigheidslijst, iemand van wie de naam aangevinkt wordt om nadien een factuur op te maken of om aangifte te doen voor subsidies. Zij ontmoetten er geen mensen, wel functionarissen: opvoeders, leerkrachten die hun job doen. Mensen die veelal hun ziel proberen te leggen in hun beroep. Warme medemenselijkheid is voor hen niet te vinden bij mensen die hen in het leven gewild hebben, maar wel bij mensen die beroepshalve een inkomen verwerven. Zij zijn hoofdzakelijk omringd door mensen die in het evangelieverhaal gesymboliseerd zijn door de priester en de leviet, mensen aanwezig door hun functie.

Als mensen in zo’n bestaan opgroeien, dan klampen zij zich vast. Aan iemand, een hulpverlener, een vrijwilliger. En aan bepaalde luxegoederen: die zijn voor hen het symbool dat zij toch meetellen in de samenleving. Hoe bekend is het gegeven bij hulpverleners: mensen die te pas en te onpas hulp willen krijgen, mensen die geld uitgeven, teveel uitgeven, verleid door een reclame. En die telkenmale in hetzelfde euvel vallen. Een bestaan waarin het erop neerkomt te krijgen. In het OCMW is het bekend: de mensen die telkenmale een voorschot komen vragen op hun volgende uitkering, omdat het ontbrak aan overleg rond besteding van het karige geld. De telefonische hulpdienst die altijd dezelfde beller aan de lijn heeft. Het opvangcentrum dat telkenmale dezelfde cliënt opnieuw opvangt. Want een gebaar van hulp kan bij deze mensen nooit tegemoetkomen aan dat wezenlijke tekort in het leven: nl. vervuld te zien het gemis iemand te zijn die graag gezien wordt, iemand te zijn die de moeite waard is om verlangd te worden. Mensen terechtgekomen in een soort kramp, mensen die amper de klik kunnen maken dat het menselijk bestaan slechts zijn vervulling biedt als er naast de ervaring van krijgen ook de ervaring bestaat te kunnen geven.
Zo is de mens die volledig geworteld zit in armoede, letterlijk niemand. De mens in extreme armoede is toegespitst op krijgen en heeft moeilijk nog het verlangen iets te geven. Vanuit de ervaringen dat niemand van hen iets verlangt. Dat is de wezenlijke existentiële ervaring van een mens in armoede.

Deze armoede komt het schrijnendst naar voren bij mensen die als kind geleefd hebben onder toezicht van instellingen van bijzondere jeugdzorg. Belet niet dat ik in mijn beroepscarrière ook mensen heb leren kennen met leefloon en andere minimumuitkeringen. Mensen die de warme geborgenheid wel kenden en die wel proberen vooruit te komen dankzij de sociale voorzieningen die wij kennen. Zij kennen in de eerste plaats de armoede van het lage inkomen, en minder de armoede die het wezenlijk gemis is van menselijkheid.

Vorige week stonden in onze viering centraal de mensen die in de gevangenis zitten. Vandaag zijn het de mensen wiens gevangenis de armoede is. En mag ik u dan ook uitnodigen hetzelfde lied te zingen om hen dicht in onze gedachten te hebben: 

Dan nog, dan nog, klamp ik mij, vast aan jou, of je wil of niet. Op opgenade of genade, ik zal red mij, red mij roepen, of zoiets als heb mij lief…

Wat kunnen wij dan voor de mensen in armoede hopen ? Kunnen de gevangenistralies van de armoede doorbroken worden ?
Vanuit de politiek komt weinig belofte – Annemie gaf het al aan.

Voor de bestrijding van de armoede kan het beleid slechts randvoorwaarden creëren. Hoe uitermate belangrijk deze randvoorwaarden ook zijn: inkomen, werk, gezondheidszorg, onderwijs. De uitvoering van overheidsbeleid gebeurt met functionarissen, met mensen zoals de priester en de leviet uit het evangelieverhaal. Mensen in armoede hebben vooral nodig dat doorheen de voorzieningen iemand hen tegemoet treedt zoals de barmhartige samaritaan, niet vanuit een functie maar vanuit het hart. En zoals gezegd, dat kunnen uiteraard ook beroepskrachten zijn. Zij hebben nodig iemand die het er desnoods voor over heeft om twintig keren en meer de ander de kans te geven een afspraak na te leven, die bereid zijn desnoods twintig keer hetzelfde uit te leggen, desnoods zeventig maal zeven maal om in bijbelse termen te spreken, iemand die het er voor over heeft geconfronteerd te zijn met mensen met een lijfgeur, mensen die ondanks vele moeilijke ervaringen bereid blijven zich te laten gezeggen door het volledig andere van de mensen in armoede, die bereid blijven telkenmale opnieuw kansen te geven en die bereid zijn mensen in hun waardigheid te laten. Het zal dan ook niet verwonderen dat welzijnswerkers die met hun hart aanwezig zijn een risicogroep vormen op burn-out.

We moeten asielplaatsen creëren. De bewegingen van armen die het woord nemen zijn de eerste van zulke asielplaatsen. Het was hun dag op 17 oktober, eergisteren. Plaatsen die juist een asielplaats worden omdat er geen enkele druk op mensen wordt uitgeoefend tenzij deze twee voorwaarden: geen geweld, geen verbruik van drugs. Een plek waar bij wijze van spreken de koffieplek de centrale plaats is. Waar mensen er in de eerste plaats mogen zijn, waar hulpverleners, vrijwilligers en bezoekers proberen samen te zijn met elkaar, waar eigenlijk geduldig gewacht wordt om op te pikken dat wat de bezoekers uit zichzelf te geven hebben. Want juist daar waar mensen mogen zijn wie ze zijn, juist daar ontstaat de kans dat zij ontdekken dat ze toch iets in zichzelf dragen dat zij aan medemensen kunnen geven. Een plek waar mensen minstens toch niet meer aangewezen zijn op de straat, niet meer uitsluitend aangewezen op de kilte van een klein eenzaam appartementje.

Mensen van weg en omweg, mensen neerliggend in het stof, omgevend met duister voor wie we kunnen hopen dat zij niet meer aan zichzelf alleen zijn overgelaten. Zingen wij daarom het Lied van weg en omweg…

Inleiding op de tafeldienst

Rond de tafel van breken en delen worden we nu uitgenodigd om, in het voetspoor van Jezus van Nazareth, ons engagement in deze wereld op te nemen en uit te dragen.
We weten ons gesteund en omringd door velen. We brengen hier aanwezig: de mensen die hier niet kunnen zijn – de mensen die zich op oneindig veel plekken inzetten om ’t leven voor iedereen wat beter te maken.
En we gedenken onze lieve doden die ons voorgingen in hoop en liefde.
Laten we aan tafel gaan.

We zingen als tafellied: Gezegend de Onzienlijke…
 
Onze Vader

Ik lees voor jullie nu graag het gedicht BINNEN, geschreven door Bart Moeyaert naar aanleiding van de Nationale dag van het verzet tegen armoede in 2007

Ze was twaalf en erg gehaast
om oud te zijn als nu, en nu
het zover is, herinnert ze
zich niet wat haar zo naar
de toekomst liet verlangen.
Ze weet alleen nog dat ze in
een opstel over later schreef:
ik word mijn eigen baas en
na een jaar ben ik zo binnen
als een huis. Het valt tegen
wat ze ziet nu ze naar binnen
kijkt vanaf de bank op het
De Coninckplein, en naast de
glasbak wacht tot er een fles
blijf staan waar nog geluk
in zit. Maar voorts is ze haar
eigen baas, als ze de mensen
met haar eigen hand naar
kleingeld vraagt en daarna
op pantoffels die van haar zijn
ergens weer een straat inslaat
en niemand nakijkt, zodat
ook niemand zich hoeft af te vragen
of ze een thuis heeft
waar haar schoenen staan.

Slotlied

Te doen gerechtigheid…

*

foto: G.Vanhercke, Genua