Verrijzenisgeloof en verslaving – Mt 14,22-32


Viering van zondag 12 mei 2013

 Hans van de Kerkchove

Welkom op deze 2de zondag in mei.
Een heel bijzonder welkom aan de moeders op deze moedertjesdag.
Het weer is niet echt iets om vrolijk van te worden, maar het weerzien in deze gemeenschap des te meer.
We komen hier samen om elkaar te onmoeten en te luisteren naar wat men de ‘blijde boodschap’ placht te noemen, om voedsel dat onze honger duurzaam stillen kan.
We hebben het vandaag over onze diepe hunker en het gemis dat soms doet zoeken naar een surrogaat, dat maar heel even verzadigt, tot de drang naar die vervulling zich weer opdringt.
We hebben het over het vooruitzicht op de ultieme vervulling dat tot de essentie van het christelijke verijzenisgeloof behoort.
En over de kern daarvan die in onze dagelijkse weg al te vinden is.
We steken de Paaskaars aan opdat ze die weg verlicht, zodat we mogen zien waar het op aan komt, wat we mogelijks echt  missen en waar we wegen van vervulling kunnen vinden.
We vragen het aan God en aan elkaar: `God geef de mens woorden van waarde, niet van brood alleen leeft hij. God, geef de mens leven op aarde, spreek hem van dode wetten vrij.’ 

Een gebed

 

God-van-Leven,
In de vloedgolf van woorden die ons overspoelen
hoop ik op een woord dat niet wegebt.
In de chaos van klanken die ons verdoven
hoop ik op een toon die niet wegsterft.
In de massa van mensen die ons omringen
hoop ik op een mens die niet verdwijnt.
Er moeten woorden zijn die iets zeggen.
Er moeten klanken zijn die waarheid blijven.
Er moet eens mens zijn die is wat hij zegt.

God-van-Leven,
geef ons woorden van waarde,
geef ons leven op aarde.
 

Eerste inbreng

Jessica Meijer, dochter van Ischa Meijer, schrijft in haar recent debuut ‘Een blik Jodenkoeken’ over haar  kinderjaren. Over het gemis aan de vader die op haar 10de stierf en de angst om verlatenheid die daarop volgde. Die sloeg op haar maag, zo zegt ze, en ze leed aan boulemie: een aandoening die in de familie zit, die ze zelf jarenlang wist te maskeren, uit angst en schaamte. Het moest duren tot ze die angst onder ogen durfde zien, er open mee naar buiten kon komen, vooraleer de angst oploste en daarmee een weg tot bevrijding werd aangeboord. Door haar verhaal op te schrijven schrok ze van zichzelf, maar ontdekte tegelijk dat ze er niet alleen in stond.

Zo vertelt ze onverzwachteld over haar moeder, toch een mooie passage op deze moederdag. “Zij beseft intussen dat ze op mijn vraag `mam, ben ik dik’ misschien beter had kunnen antwoorden: je bent mooi zoals je bent en ik hou van je. Maar dat kwam toen niet in haar op… Uiteraard hebben we de voorbije jaren hevige ruzies gehad waarbij ik haar verweet dat ze me niet hoorde, niet zag, niet begreep. Maar ik heb het haar wel kunnen uitleggen. Mijn moeder en ik hebben altijd als doel gehad een sterke, warme relatie te hebben. Ondanks de strijd die ik met haar heb gevoerd, weet ik intussen dat ze ontzettend veel van me houdt en alles voor me over heeft.”

Ik las ook het verhaal van Marc Lewis, die als kind gepest werd op het internaat en er allerlei vormen van drugs ontdekte die hem in staat stelden zijn belevingswereld binnenste buiten te keren – heel even toch. Snakken naar wat hij niet had of niet kon krijgen, ging ten koste van wat hij wel had en zette uiteindelijk zelfs zijn leven op het spel. Pas nadat hij gearresteerd was en toen hij kans zag om een droom waar te maken, waarbij de verslaving in de weg stond, heeft hij de kracht opgebracht om de martelende weg van blijvend herstel te gaan. ‘Door de woestijn gaan’ is het bijbelse beeld voor dat proces van zuivering dat verandering mogelijk maakt. Een harde weg, zo hard dat zelfs de volgelingen van Mozes terug naar de slavernij van Egypte wilden. Marc Lewis heeft het gehaald. Hij werd hoogleraar in de ontwikkelingspsychologie en later in de neurowetenschappen. Nu bestudeert hij hersenen van kinderen die in de problemen zitten, in het volle besef dat hij zo’n kind was en ergens nog is.

Het verhaal van verslaving is in het algemeen geen wij versus zij-verhaal. Op de een of andere manier hebben we allemaal te maken met een gemis dat we soms niet herkennen of nauwelijks onder ogen durven zien en op de meest uiteenlopende manieren  proberen een invulling te geven.  Zonder die erkenning ontsnapt het aan onze controle. We kunnen er zelfs slaaf van worden. Een gezonde honger ontaardt dan in boulemie, levensnoodzakelijke dorst in ongecontoleerde dronkenschap, de winkelaar wordt shopoholic, de werker workaholic en het zelfs het seksueel plezier wordt een verslaving…

Liefde, veiligheid, geborgenheid behoren tot de kern van onze behoeften. De vervulling is niet simpel. Het kan als signaal tellen dat de Belgische politie in 2009 in totaal 40.771 gevallen van huiselijk geweld binnen het koppel verbaliseerde. Het fantastische van de christelijke  boodschap  is dat ze een belofte van diepe vervulling inhoudt. Niet een die in  de lucht zweeft,  maar een heel realistische, verankerd in wie we zijn. Wie we zijn heeft zeker te maken met de realiteit van tijdsgeest en cultuur, maar heeft ook een diepe duurzame kern. De boodschap die redden kan wil niet maskeren, maar erkent juist ook de kwade kant aan ons mensen. Het oude begrip dat ons als `zondige’ wezens erkent, maar daarom niet als minder mens.  De vervulling is elk van ons toegezegd. Aan het alfa en omga van ons schijnbaar eenzame bestaan staat een liefdevolle God en een gemeenschap van broeders en zusters. We kunnen het niet alleen, maar het hoeft ook niet alleen. Wat als een vloek kan klinken, is eigenlijk een zegen. Dat juist daarin onze vrijheid kan liggen.

We zingen het Lied om vrijheid: Als vrijheid was wat vrijheid lijkt, we waren de mensen niet die we nu angstig zijn. We zouden niet meer vluchten voor de pijn en voor de grootste liefde niet vervaren… 

Tweede inbreng

Eén van de boeken van de Nederlandse schrijfster Connie Palmen heet: De vriendschap. Het is een roman over vriendschap, hechting en angst voor hechting, verslaving, schaamte en noodzaak van verandering. Kit en Ara zijn boezemvriendinnen. Kit is verslaafd aan drank, ze is alcoholiste, en Ara is verslaafd aan voedsel, ze heeft boulemie. Op een avond richt Kit zich in haar schrijfboek onrechtstreeks tot Ara. Ik citeer:

‘Het voedsel is je meest geliefde vijand, Ara,’ schreef ik die avond in mijn schrift. ‘jij beschouwt het als iets grilligs en onvoorspelbaars dat jou vanaf buiten beloert en bedreigt, iets verleidelijks waarvan jij afhankelijk bent. In plaats van het eten te zien als iets waar jij controle en macht over hebt, als iets dat jij kunt willen en weigeren, van binnenuit, zie je het als iets dat de macht heeft overgenomen en over jou heerst. Jij hebt er de strijd mee aangebonden, alsof het buiten je staat en niets met jou te maken heeft. Misschien juist daarom. Misschien is eten een manier om iets buiten te hou­den wat binnen hoort. (Dit klinkt wel heel gek.)

Als je vecht kun je verliezen of winnen en jij denkt dat het voedsel wint. Volgens mij is het steeds iets van jezelf, een in­gebakken vijand, die iedere dag weer zegeviert. Maar wie die vijand is, dat weet ik niet. Jij ook niet, vrees ik.’

Connie Palmen beschrijft hier op een schitterende manier onze eigen ervaringen van grote of kleine verslaving. En ik vraag me daarbij af: wie is dan toch die vijand in mij, als datgene waar ik verslaafd door ben niet buiten mij ligt, bv. alcohol of eten of nicotine of drugs, maar in mezelf steekt. Dat is de vraag naar de oorzaken van een verslaving. Maar die oorzaken zijn zo complex en divers dat ik het er hier niet ga over hebben. Het is een tekort dat vele gedaantes kan aannemen. Ik wil wel bij iets stilstaan dat ons kan helpen te begrijpen wat er met mij gebeurt als ik verslaafd ben. Het gaat over de schaamte. Als ik verslaafd ben, ben ik daar beschaamd over, want ik voel mij bekeken door de ander. Door de blik van de ander voel ik dat mijn persoon eigenlijk herleid wordt tot mijn verslaving. Ik schaam mij omdat ik veroordeeld wordt door de ander, voor iets waar ik mezelf schuldig aan voel. Ik schaam mij omdat het schone beeld dat ik van mezelf heb, aangetast wordt, of het triestige beeld dat ik van mezelf heb, openbaar wordt. Zou het niet kunnen dat mijn ingebakken vijand het gevoel van onvoldaanheid of ontgoocheling is ten aanzien van het ‘perfecte ik’ van mijn fantasie? Het ‘ik’ dat alles kan, alles in zijn macht houdt, alles beslist over zichzelf. Het evenwichtige ‘ik’ van de wilskracht, het ik als project dat zal uitkomen zoals ik het gepland heb. Maar plots merk ik dat mijn lichaam daar doorheen breekt. Mijn lichaam dat zijn eigen weg gaat zonder zich veel aan te trekken van mijn plannen en keuzes. Denk maar aan de hormonale werkingen, de primaire behoeftes, het oud of ziek of gehandicapt worden, het feit dat mijn lichaam mij zal meesleuren in de dood. Die lichamelijke conditionering maakt van mij iemand die altijd onvoldaan is, en dat wil ik opvullen met eten en drinken en genotsmiddelen. Mijn lichamelijke conditionering niet willen zien en aanvaarden, is mijn innerlijke vijand. Als ik die innerlijke vijand buitengooi en op anderen projecteer, in plaats van die vriendelijk uit te nodigen voor een gesprekje, is er veel kans dat ik steeds meer verslaafd word en nooit uit mijn verslaving geraak.

Is er een mogelijke bevrijding uit verslaving? Laten we eerst een stukje evangelie beluisteren. Het verhaal van de storm op het meer en van Jezus die over het meer naar de leerlingen in de boot gaat (lezing van (Mt. 14, 22-32).

Meteen hierna dwong Hij de leerlingen om aan boord te gaan en alvast voor Hem uit over te steken; dan zou Hij intussen de mensen wegsturen. Toen Hij de mensen had weggestuurd, ging Hij de berg op om te bidden, Hij alleen. Toen het avond geworden was, was Hij daar nog alleen. Toen de boot al veel stadiën uit de kust was, had die het zwaar te verduren van de golven, omdat de wind tegenzat. Op het einde van de nacht ging Hij lopend over het meer naar hen toe. Toen de leerlingen Hem op het meer zagen lopen, raakten ze in paniek. ‘Een spook!’, riepen ze, en ze schreeuwden van angst. Meteen zei Jezus: ‘Rustig maar, Ik ben het. Wees niet bang.’ Petrus gaf Hem ten antwoord: ‘Heer, als U het bent, laat me dan over het water naar U toekomen.’ Hij zei: ‘Kom.’ En Petrus stapte overboord, liep over het water en kwam naar Jezus toe. Toen hij lette op de kracht van de wind, werd hij bang, en toen hij begon te zinken, schreeuwde hij: ‘Heer, red me.’ Meteen stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast. Hij zei: ‘Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?’ Toen ze in de boot gestapt waren, ging de wind liggen.

Alleen Matteüs vertelt ons wat er gebeurt met Petrus, die reageert op de komst van Jezus. Petrus verdrinkt niet. Hij zwemt ook niet een poosje. Petrus wordt ook geen reddingsboei toegegooid door de collega’s vissers in de boot die het nummertje van hem nu al welletjes vinden. Niets daarvan in de tekst. Wat staat er? Wat doet Petrus? Hij krijst! Hard en luid. Help mij, ik ga eraan. Hij schreeuwt zonder aarzelen, want hij heeft geen minuut te verliezen. Hij heeft hier alleen zijn emotie van angst en krijsen. En hij durft er te gaan instaan, ze te uiten. Niet iedereen is zo. Er zijn wel meer mensen die zozeer op eigen kracht rekenen, dat ze menen dat het een zelfvernedering is te roepen of ‘help mij’ te schreeuwen. Mensen kiezen soms het wanhopig en zelfvernietigend zwijgen. Omdat ze trots zijn, ter­wijl ze maar al te goed weten dat ze de put ingaan als er niets verandert, als er niets aan gedaan wordt, als niemand er iets aan doet.

Ik heb deze evangeliepassage ooit eens vergeleken met het lied van de adelaarsvleugels. “Die mij droeg op adelaarsvleugels, en mij hebt geworpen in de ruimte, en als ik viel, mij telkens ondervangen met uw wieken en weer opgegooid, totdat ik vliegen kon op eigen kracht”. Er gebeurt iets merkwaardigs zowel in het lied als in het verhaal. De kreet van Petrus tijdens het zinken en het krijsen van het jong tijdens het vallen wordt onmiddellijk gevolgd door de hulp. Er is geen tijdspanne tussen: ‘terstond stak Jezus zijn hand uit’ en ‘als ik krijsend viel, mij ondervan­gen’. Zou het niet kunnen zijn dat mijn krijsen zélf als uiting van mijn emotie reeds mijn verlossing, mijn bevrijding in aanzet is? Ik krijg mijn emotie geuit. Reeds dit bevrijdt mij. Het proces van redding wordt op gang gebracht. Ik ben reeds verlicht door mijn gekrijs, door mijn geuite kreet. Natuurlijk, zowel het evangelie als ons lied suggereert duidelijk dat er een oor is van iemand die luistert. Iemand die mijn gekrijs, mijn kreten opvangt. Stante pede reikt de luisterende mij zijn wieken, zijn hand.

Ik wil terugkeren naar mijn verslaving. Daarnet heb ik de schaamte om mijn verslaving als iets negatiefs beschreven, als een soort vernedering van mijn ik. Maar schaamte kan ook positief zijn. Ze kan mij helpen, niet om mijn schaduwkant op anderen te projecteren, maar om haar als iets van mezelf te zien. Schaamte is een soort beschermingsgevoel dat mij kan helpen om mijn goede kant te laten zegevieren over mijn schaduwkant, in de hoop dat de blik van mezelf én van de ander mijn persoon niet herleidt tot mijn verslaafde schaduwzijde, maar integendeel al het utopisch overschot van mijn goede kant in het licht plaatst. En met utopisch overschot bedoel ik: al mijn dromen en liefdes, mijn verlangens om een gelukkig mens te zijn en anderen gelukkig te maken, die nog in mezelf sluimeren, die nog niet uitgekomen zijn, maar die daar hartstochtelijk wachten om werkelijkheid te worden.

Verrijzenisgeloof heeft alles te maken met bevrijding van dat utopisch overschot, met opwekking tot waarachtig leven. Die kan er maar komen als ik mij er voor open stel, Dat gebeurt als ik mijn waanbeeld van een perfect ‘ik’ loslaat en mij met mijn lichtende en mijn duistere zijde toevertrouw aan de ander, aan mensen, aan God, door te roepen ‘wees hier aanwezig’, ‘help mij’. In dat roepen voel ik al de handgreep van degene die mij bevrijdt. Zou dat niet de oorspronkelijke intuïtie geweest zijn van de prachtige verrijzenisicoon die genoemd wordt: ‘De nederdaling ter helle’. Jezus grijpt Adam en Eva bij de hand en trekt hen uit de verslavende tirannie van de dood.

Ik nodig jullie uit om het lied Veel te laat heb ik jou lief gekregen te zingen. Ook Augustinus heeft zijn hand uitgestoken naar God, eenmaal hij doorhad dat God hem het eerst heeft gezocht en liefgehad. Was het te laat? Neen, het is nooit te laat (sero betekent ook gewoon laat)

 

Inleiding op de tafeldienst

Dank om wat hier aangebracht is! Kunnen we daar nog brood en wijn en het intentieboek aan toevoegen…

En laat ons dan aan tafel gaan, het eenvoudige weerkerende gebaar stellen waarmee we in gemeenschap de fundamentele honger kunnen helpen stillen. Aan deze tafel gedenken we hoe Jezus er voor zijn leerlingen was tot helemaal op het einde. We gedenken ook de andere geliefden die ons op deze weg voorgingen en allen die in solidariteit breken en delen, samen aan tafel gaan, waar ook ter wereld. We denken vandaag speciaal ook aan de vele doden in Bangladesh en diegenen die hen nabij zijn. Dat ze samen een manier mogen vinden om eens terug het volle leven te genieten. Daartoe vragen we de zegen van God, die werkt ook al zien wij het niet altijd even goed.

 

Onze Vader

 

Vredeswens

Laten we elkaar de vrede wensen, in het besef dat we daarmee het onmogelijke willen, en tegelijk vanuit de overtuiging dat het onmogelijke daardoor misschien een beetje mogelijk wordt.

Slotlied

Uittochtlied

Alsof de richting ons werd ingeschapen
Gaan wij de lange onbegonnen weg
Een harde dienst is van ons afgenomen
Vrijheid van spreken is ons aangezegd…