Verlangen en horen (reeks “Horen bij…” 1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 21 oktober 2018

Verlangen en horen

Eerste viering in de reeks “Horen bij, ergens toe behoren”

 

Allemaal van harte welkom in deze viering.

Bij het begin van deze viering stellen wij ons onder het licht van de Paaskaars.


Gij woord van het begin,

dat alles samenhoudt en draagt,

wees hier en spreek tot ons

in woorden en gebaren,

in mensen en gebeurtenissen.

Wek honger in ons

naar het goede en het ware

Leer ons het leven

naar uw licht te houden.

Maak ons gevoelig

voor het onuitsprekelijke.

Ontvouw in ons

de kracht

om lief te hebben.

En laat ons zoeken,

onvermoeibaar,

naar uw aangezicht

in de ogen van de ander.

Amen.

 

Lied: “Tekenen van hoop”

Als wij hier samen delen onze kracht,

en leren hoe de minste wordt geacht,

dan bouwen wij weer verder aan het Rijk

en mogen daarmee zijn aan God gelijk.

(Gea Boessenkool)

 

 

Inleiding op de reeks

Vandaag vieren we een eerste keer in een reeks rond ‘Toebehoren’ – zo staat de reeks toch aangekondigd op de website en dit was ook het woord dat Bernard in de mond nam om het thema te introduceren. Echter … dit was zonder het woordenboek gerekend.  Toebehoren staat daar o.a. uitgelegd als eigendom van. Het werd ons al snel duidelijk dat deze betekenis niet was wat we bedoelden. (Bernard was trouwens de eerste om dit op te merken …).

Als het woord niet toebehoren  is,  wat is het dan wel?

In een reeks van vier vieringen willen we iets uitdrukken van wat het voor iemand (een individu, een groep, een gemeenschap, een volk) kan betekenen om te behoren tot, te horen bij en de keuzes die we al dan niet maken.

Volgende zondag zullen Jo en Antoinette in de viering getuigen over hun keuze om lekendominicaan te worden.

We weten en ervaren dat ergens bijhoren een fundamentele nood is van elke mens. En dit in heel veel vormen en modellen.  Dit behoren tot of horen bij zetten we tegenover het discours van de laatste jaren rond ‘identiteit’. Te pas en te onpas word ik aangemoedigd om uit te zoeken wat die identiteit betekent, hoe ik ertoe kom, hoe ik eraan werk. Hoe ik alles uit de kast haal om mezelf te zijn en daaraan gekoppeld ook alles op alles zet om dat ‘zelf’ alle mogelijke kansen te bieden.

Een huisarts, pas afgestudeerd, staat voor de aartsmoeilijke beslissing: waar ga ik werken? In een wijkgezondheidscentrum in de stad? Begin ik iets van nul met jonge collega’s? Blijf ik in de huisartsenpraktijk waar ik ben opgeleid? Of nog een andere mogelijkheid: ik stel de keuze nog even uit en ik trek een jaar de wereld rond. Dit alles onder het motto: in wat ik doe (of zal doen) moet duidelijk blijken wie ik ben, waarom ik het doe, … Identiteit, weet je wel.

Het is zonder twijfel belangrijk en noodzakelijk dat ik vorm kan geven aan mijn identiteit – voor mijn persoonlijke groei maar evenzeer in relatie tot de ander, de groep, de gemeenschap. En dat ik van daaruit keuzes kan maken of kan ingaan op mogelijkheden die open liggen. Maar slaat de slinger niet te veel door naar dat ik/moi/je ? Wordt het ‘ik’ niet te vaak en te veel losgekoppeld van het ‘wij’, van ‘ons’? Laatst hoorde ik dominee Marc  Loos nog zeggen: op sommige uitvaarten draait het in de overtreffende trap over de persoon – het ik – van de overledene. Over zijn/haar karakter, levensloop, verwezenlijkingen, enz. Dat dit alles in relatie staat tot anderen (en hét/de andere) komt vaak nauwelijks aan bod.

Op donderdag 1 november mogen we hier vieren dat wij, levenden en doden, behoren tot die groep mensen die een keuze gemaakt hebben in het spoor van Jezus van Nazareth. En die keuze mogen we delen met velen. Dit wordt de derde viering in de reeks.

In al het voorgaande mag blijken dat ‘behoren tot, horen bij’ veel te maken heeft met kiezen en (misschien op het eerste gezicht minder duidelijk) met verlangen. De huisarts van daarnet vindt het moeilijk om te kiezen – ook, en vooral, omdat ze in haar werk het beste van zichzelf wil geven.

 Zelf kiezen of gekozen worden, verlangen naar, horen bij iets of iemand. Eén woord in het Engels: belonging. Het betekent bij elkaar horen, ergens toe behoren, ergens thuishoren. En het verlangen krijgen we er zomaar bij.

Such a simple word for huge concept, las ik ergens. Inderdaad een enorm begrip waarvan we weten dat onze dromen of verwachtingen niet altijd uitkomen.

In een vierde en laatste viering komen loyaliteit en zijn consequenties ter sprake.

Zelf kiezen of gekozen worden, verlangen naar, horen en gehoord worden.
Het grote verlangen om tot bestemming te komen.
Een eeuwigdurend verlangen.
Dat willen we vandaag verkennen, vieren en delen.

Lied: Blijf

Gij hebt ons uit uw hart gezet?
Wij hebben U vergeten? –
Gij kent ons beter dan wijzelf:
blijf leven met ons delen.

(Berre van Thielt)

 

 Aanzet

We gaan vandaag een stukje lezen uit het eerste boek Samuël. Meer bepaald de roeping van Samuël. We hebben die tekst uiteraard gekozen in functie van ons thema over het ‘horen bij iemand of bij iets’, en het verlangen daarnaar. Ik ga niet stilstaan bij de historische, sociale en politieke achtergrond noch bij de literaire ontwikkeling van de twee Samuël-boeken, hoe boeiend die ook zijn. Alleen wil ik vertellen wat er aan onze tekst voorafgaat. De Hebreeuwse naam Samuël zou volgens de tekst betekenen: “Ik heb hem van Jahweh afgesmeekt”. Dat is de uitroep van zijn moeder Hanna bij zijn geboorte.

Wat wil het geval? De vader van Samuël heeft twee vrouwen. De ene, Peninna, krijgt kinderen van hem, en zij bespot Hanna, eigenlijk van de papa de lievelingsvrouw die kinderloos blijft en daar heel verdrietig om is. Hanna gaat bidden in het heiligdom in Silo, bij de priester Eli. Ze smeekt dus in feite een kind af van Jahweh. Haar gebed wordt verhoord en ze krijgt haar zoon Samuël. Ze is zo blij dat ze na de borstvoeding haar zoon afstaat aan dat heiligdom in Silo zodat hij onder het toezicht van Eli kan opgroeien en dienst doen voor de Heer. Samuël wordt dus door zijn moeder voorbestemd om Nazireeër te worden. Nazireeërs zijn mannen en vrouwen die op basis van een gelofte gewijd worden om zich beschikbaar te stellen in de dienst van God. Je zou kunnen zeggen: eerst misdienaar, dan seminarist, dan priester… iets in die zin. Hanna, de dankbare en fiere moeder, is zo content over al die gebeurtenissen dat ze haar Magnificat uitjubelt. Net zoals Maria het ongeveer in dezelfde bewoordingen zal doen n.a.v. Jezus’ geboorte, én met dezelfde klemtoon op Gods voorkeur voor de zwakken en armen.

Wat ik jullie zeker nog moet meegeven, is dat de auteur, onmiddellijk voordat hij het verhaal van Samuëls roeping vertelt, beschrijft in welk wespennest Samuël daar in Silo is terechtgekomen. De priester Eli heeft twee zonen, allebei ook priester. Maar het zijn afpersers en ze maken zich schuldig aan seksueel misbruik. Eli berispt hen, tevergeefs. God is razend en vervloekt het huis van Eli. Tegelijk kondigt hij een betrouwbare priester aan. En dan volgt het verhaal over de jonge Samuël die geroepen wordt. We kunnen dit niet beter inleiden én uitleiden met het gebed “Gij wacht op ons”

 

Lied

Gij wacht op ons

totdat wij open gaan voor U.

Wij wachten op uw woord

dat ons ontvankelijk maakt.

Stem ons af op uw stem,

op uw stilte.

(H.Oosterhuis)

 

Lezing: 1 Samuël 3, 1-11.15-20 

De jonge Samuël deed dienst in het heiligdom van Jahweh, onder het toezicht van Eli. In die dagen was een woord van Jahweh een zeldzaamheid en kwam een visioen niet dikwijls voor. Op zekere dag had Eli zich te slapen gelegd op zijn gewone plaats; zijn ogen begonnen zwak te worden en hij kon niet meer zien. De lamp van God was nog niet gedoofd en Samuël lag te slapen in het heiligdom van Jahweh, waar de ark van God stond. Toen riep Jahweh: ‘Samuël!’ Samuël antwoordde: ‘Hier ben ik.’ Hij liep haastig naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Maar Eli antwoordde: ‘Ik heb niet geroepen; ga maar weer slapen.’ En hij ging en legde zich te slapen. Toen riep Jahweh opnieuw: ‘Samuël!’ Samuël stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Eli antwoordde: ‘Ik heb niet geroepen, mijn jongen; ga maar weer slapen.’ Samuël kende Jahwe nog niet: een woord van Jahweh was hem nog nooit geopenbaard. En weer riep Jahweh Samuël; nu voor de derde maal. Samuël stond op, ging naar Eli en zei: ‘Hier ben ik. U hebt mij toch geroepen?’ Toen begreep Eli dat het Jahweh was die de jongen riep. En hij zei tot Samuël: ‘Ga slapen, en mocht Hij je roepen dan moet je zeggen: Spreek, Jahweh, uw dienaar luistert.’ Samuël ging dus weer op zijn gewone plaats slapen. Toen kwam Jahweh bij hem staan en riep, evenals de vorige malen: ‘Samuël, Samuël!’ En Samuël antwoordde: ‘Spreek, uw dienaar luistert.’ Toen zei Jahweh tot Samuël: ‘Let op! Wat Ik in Israël ga verrichten zal allebei de oren doen tuiten van ieder die het hoort. Die dag zal Ik aan het huis van Eli alles voltrekken wat Ik over dat huis gezegd heb, van het begin tot het einde.’ Samuël sliep nu door tot de ochtend en deed toen de deuren van de tempel van Jahweh open. Hij zag er tegen op, het visioen aan Eli mee te delen. Maar Eli riep hem en zei: ‘Samuël, mijn zoon!’ Hij antwoordde: ‘Hier ben ik.’ En Eli vroeg: ‘Wat is het voor een woord dat Hij tot jou heeft gesproken? Verberg het niet voor mij. God mag je dit aandoen en nog erger, als je iets verzwijgt van alles wat Hij je gezegd heeft.’ Toen vertelde Samuël hem alles, zonder hem iets te verzwijgen. En Eli antwoordde: ‘Het is Jahweh. Hij moge doen wat Hem goeddunkt.’ Samuël groeide op; Jahweh was met hem en liet niet een van zijn woorden onvervuld. En heel Israël, van Dan tot Berseba, kwam te weten dat Samuël inderdaad als profeet van Jahweh was aangesteld. Ook daarna bleef Jahweh in Silo verschijnen, want daar openbaarde Hij zich aan Samuël door tot hem te spreken.

 

Commentaar

Wat een prachtig verhaal. Maar wat heeft het te maken met het thema van verlangen en horen? Erbij willen horen? Laat ons eens zien. Met slechts drie zinnen presenteert de verteller zijn hoofdpersonages en de situatie waarin ze zich bevinden. De jonge Samuël doet dienst in het heiligdom, onder het toeziend oog van de oude priester Eli. Het derde hoofdpersonage is Jahweh, aan wie het heiligdom toebehoort. De laatste tijd, zo wordt ons verteld, gaat er niet veel activiteit van Jahweh meer uit, noch in woorden noch in visioenen. Dat hangt natuurlijk samen met de klerikale corruptie die er heerst, en met de gelatenheid van de oude Eli. M.a.w. blijkbaar loopt dat heiligdom in Silo, loopt de godsdienst aldaar op zijn laatste benen. Dat wordt nog eens beklemtoond door de mededeling vooreerst dat Eli slaapt op zijn gewone plaats – er zit daar dus niet veel creatief leven en beweging meer in, en vervolgens dat Eli’s ogen zwak worden – dus dat hij eigenlijk blind is. Blind voor Jahweh’s werking, wegkijkend ook van de zware misdaden van zijn eigen zonen. Einde religieus verhaal! Arme Samuël, als jongeman verwikkeld in iets wat geen toekomst heeft. En toch staat er: de lamp van God was nog niet gedoofd. Het lampje dat elke avond in het heiligdom werd aangestoken en ’s morgens weer werd gedoofd, staat hier symbool voor ‘en toch is er nog een lichtje hoop’. Er wenkt toekomst in dat gestokt verleden. Maar nu nog is het nacht, letterlijk en figuurlijk. En Samuël ligt te slapen in het vertrek waar de Ark van het Verbond staat, dicht bij Jahweh, dicht bij de Tien Woorden. Eli slaapt niet daar, niet in de tegenwoordigheid van de Eeuwige.

En dan heb je de eigenlijke roeping van Samuël. De jongen wordt drie keer bij naam geroepen. Hij hoort zijn naam rustig klinken, maar wel in het donker. Des te meer een geruststelling zo persoonlijk aangesproken te worden. Maar eerst wordt er vijf verzen lang een misverstand beschreven, volgens het schema: Jahweh roept, Samuël denkt dat het Eli is die hij hoort en Eli zelf begrijpt niet wat er gebeurt. Alleen de derde keer heeft Eli het door. Voor mij wordt hier in verhaalvorm beschreven wat roeping ten diepste betekent. Bij een roeping is het aanvankelijk allemaal niet duidelijk. Je hebt een vaag verlangen, je wil bij iemand horen, je wil je aansluiten bij iets. Zo wil de jonge Samuël in Gods nabijheid slapen, hij wil God liefhebben en dienen. Maar is de manier waarop hij hier in Silo bezig is, wel de juiste? Is dàt zijn weg? Is hij wel de geknipte persoon daarvoor? Het duizelt in Samuëls hoofd. Hij heeft nog niet door dat Jahweh zelf de initiatiefnemer is, dat Jahweh zelf ons verlangen om bij Hem te horen in ons heeft gelegd. De liefdesrelatie tussen mensen helpt ons om dat te begrijpen. Ik heb het hier, meen ik, al enkele keren herhaald: als wij zeggen ‘ik houd van jou’, dan denken wij dat die liefde uit ons komt. Maar het is omgekeerd, het is mijn geliefde die de liefde die ik heb voor hem of haar in mij heeft opgewekt. Mijn liefde is slechts een antwoord op de roep die uit de ander komt. Zo is het ook met Gods roeping, en dat wordt in het verhaal duidelijk. Samuël heeft niet door dat Jáhweh hem roept, hij loopt naar Eli. De oude priester heeft het trouwens ook niet door: ga maar weer slapen, jongen. Maar de laatste keer heeft hij het wel degelijk begrepen. Hij spreekt het verlossende woord. “Als Jahweh je roept, moet je zeggen: Spreek, Jahweh, uw dienaar luistert.”

Roeping is een liefdesverklaring: Wil je bij mij horen? Wil je bij mij zijn? Wil je met mij werken aan onze droom? Om die liefde te kunnen beantwoorden, moet je er eerst naar luisteren. Om klaarheid te krijgen in jouw verlangen om bij iets en iemand te horen, moet je eerst letterlijk ‘horen’. Open staan, ontvankelijk zijn.  Ontroerend hoe dit in het verhaal verteld wordt. Samuël gaat een derde maal weer slapen op zijn gewone plaats. Dan komt Jahweh zelf bij hem staan, en roept Samuël deze keer tweemaal bij zijn naam, alsof Hij wil zeggen: “Ik heb het tegen jou, jongen”. De intimiteit in de dialoog breekt open. Pas als Samuël – echt geluisterd heeft, gehoord wat tot hem werd gesproken, en daarop geantwoord heeft – zoals Eli het hem had aangeraden – “spreek, uw dienaar luistert”, pas dan laat Jahweh in zijn kaarten kijken, pas dan zegt Jahweh wat Hij in Israël van plan is. Hij maakt pas dan Samuël deelachtig aan zijn plan om de corruptie en het misbruik in de priesterfamilie van Eli aan te pakken en met een nieuwe lei te beginnen. Samuëls roeping wordt concreter in de mate dat hij luistert. De naam ‘Sjemoueel’ is in het Hebreeuws verwant met het werkwoord ‘sjema’, en dat betekent precies ‘horen’.

Nog heeft Samuël niet volledig door dat het Jahweh is, die roept. Hij antwoordt immers: “spreek, uw dienaar luistert”, en niet wat Eli hem had voorgezegd: “spreek, Jahweh, uw dienaar luistert”. Het is pas wanneer Samuël na enig aandringen van Eli  aan hem vertelt wat Jahweh heeft gezegd, dat voor beiden duidelijk wordt dat Samuël door Jahweh is geroepen. Bij monde van Eli klinkt het: “Het is wel degelijk Jahweh. Hij doet wat Hem goeddunkt.”  Ook hier weer de weg van het geleidelijke inzicht of de noodzakelijke groei in de roeping. En dat niet alleen voor de jonge Samuël maar ook voor de oude Eli. Verrassende knipoog naar ons allen.

Het verhaal eindigt ermee dat Jahweh met de opgroeiende Samuël is, en dat deze niet als priester maar als profeet van Jahweh wordt aangesteld. Zoals Mozes, zoals Elia, zoals Jezus, en ik voeg er vandaag aan toe: zoals Romero.  Welnu, echte profeten, die naam waardig, of het nu de oude profeten uit de bijbel zijn ofwel profeten dichter of midden onder ons, échte profeten hebben tenminste dit ene met elkaar gemeen: vooraleer ze tot de mensen, tot het volk, tot de natie beginnen te spreken, zijn ze al door iets en door iemand aangesproken. En wát ze uitspreken, is precies datgene waarover ze zelf zijn aangesproken, datgene wat ze gehoord hebben, datgene waartoe ze geroepen zijn.

Van binnenuit hebben wij allemaal een oerverlangen, een soort innerlijke stem die ons niet loslaat en ons trekt naar datgene waar we ten diepste willen bijhoren. Naar iemand die aan de oorsprong staat van het goede, het schone, het ware, het positieve. Dat elk van ons mag horen waartoe die oorsprong haar of hem oproept. De consequenties daarvan bezingen wij met het lied 527 in het boek.

 

Lied

Hoor. Maar ik kan niet horen.
Mijn oren dichtgestopt.
Mijn adem opgekropt.
Mijn hart van leegte zwaar.
Ik ben nog niet geboren.
Ik ben niet, ik. Niet waar.

 Hoor. Maar ik wil niet horen.
Zou ik uw woord verstaan,
ik moest uw wegen gaan,
U volgen hier en nu.
Ik durf niet zijn geboren

en leven toe naar U.

 Hoor, roept Gij in mijn oren
en jaagt mijn angst uiteen.
O stem door merg en been
verwek mij uit het graf.
Uw mens opnieuw geboren.

O toekomst, laat niet af.

(H.Oosterhuis)

 

Inleiding op de tafeldienst

Laten we aan tafel gaan.

We staan in het voetspoor van velen voor ons, elke week opnieuw rond deze tafel. Een keuze ? Of worden we gekozen? In elk geval een antwoord op ons verlangen om erbij te horen en mee te werken aan die wereld waar goed leven mogelijk is. Goed leven voor allen, de minsten en de kleinsten eerst.

Zoals Jezus, in breken en delen, gehoor gaf aan wie hem riep. Zo willen wij, in zijn voetspoor, met elkaar brood breken en leven delen.

We denken aan de mensen die hier vandaag niet kunnen aanwezig zijn: de zieken, de mensen aan het werk, zij die zorg dragen. We weten ons verbonden met allen op deze aarde die, aangesproken door Jezus’ voorbeeld, het beste van zichzelf geven. En we gedenken onze lieve doden.

 

Hier rond de tafel herdenken we leven, dood en verrijzenis van Uw zoon,

Jezus van Nazareth, de eerste uit de doden, eindelijk een mens.

Hij heeft geleefd alles wat een mens te leven krijgt wanneer hij goed wil zijn,

Alles wat onmenselijk en zinloos is, en niet te harden:

Die honger, dorst en eenzaamheid gekend heeft,

Die verraden is en toch aan u heeft vastgehouden in geloof: Jezus van Nazareth

Die in de nacht van zijn lijden en dood

Brood heeft genomen en gezegd:

Ik wil gegeten worden, ik wil delen wat ik ben,

Met jou, mijn naaste, en met ieder mens.

Die een beker wijn heeft ingeschonken

En doorgegeven en gezegd:

Ik wil gedronken worden,

Ik zou mijn bloed, mijn ziel, prijs willen geven

Voor een nieuw verbond van alle mensen

Zo nemen wij dit brood,

Breken en delen het met elkaar,

Ten teken van ons geloof dat het onmogelijke mogelijk is:

Een nieuw verbond van mens tot mens,

Gerechtigheid gedaan, God-in-ons midden

Zo reiken wij de beker over aan elkaar

In naam van hem die heeft gezegd:

Kun jij de beker drinken die ik drinken moet?

 

 

 

 

*

foto G.Vanhercke: werk van Ann Veronika Janssens – gezien het SMAK –