Vasten 3: over het vasten zelf

Dominicus Gent

Viering van 20 maart 2014

Over het vasten…

 

God,
als Gij bestaat, bewerk ons dan,
boetseer ons hart en ons verstand,
dat wij ontvankelijk worden
voor uw Naam.

Hoor ons
wees niet doodse stilte.

Gij in licht,
wij hier als mensen.

 

Aansteken van de paaskaars

Een goedemorgen op deze zondagvoormiddag in deze veertigdagentijd, de tijd waarin wij ons spiegelen aan moeder natuur: die in haar opgang naar licht en warmte valt en opstaat, dan straalt en dan terugvalt in koude en kilte.

Vandaag is het de 3e en laatste viering in de vastenreeks waarin we drie begrippen naar voren halen – gebed, diaconie en dan het thema van vandaag, vasten – die Jezus in één adem noemde in zijn Bergrede als onze opgang naar licht, warmte en verrijzenis.

En zingen wij elkaar en God toe in het lied: “wees hier aanwezig”.

 

Eerste overweging: over de ervaring van tekort als stem van de goesting…

In onze samenleving is voedsel overvloedig beschikbaar.  Vasten is dus niet meer bon ton, zeker niet als het woord komt uit ons kerkelijke traditie met zijn geboden en verboden van weleer.  Toch hoor ik het mensen  in armoede zeggen: hoe ze de laatste week van de maand zonder eten zitten.  Als je dan zulke mensen tijdens die laatste week spreekt en je hebt zelf een goed gevulde maag, dan ontstaat een gevoel van ongemakkelijkheid.  Het lijf geeft dan zelf de ongelijkheid aan.

Ik zou mezelf voedsel kunnen ontzeggen en mij zo tot een solidaire lotgenoot maken van hen die in armoede leven.  Het blijft echter een kwestie om in de confrontatie met mensen die honger leiden zelf veerkrachtig te blijven.  De confrontatie met mensen die lijden vraagt energie.  Dat is emotionele energie; maar dit is evengoed energie.  Overigens is het probleem niet opgelost als ik niet eet.  Want de echte oorzaak van dit probleem is elders te zoeken, voedsel is er in deze samenleving immers genoeg.

Er is een Benedictijnse stelregel die handelt over een goede relatie tot voedsel: het is kwestie om nooit in uitersten te vervallen, de gulden middenweg te bewandelen.  Het volgende lijkt mij essentieel, nl. dat we nog contact behouden de ervaring van tekort.  Als het gaat over eten dan zou ik zeggen: stoppen met eten doe je best als de goesting – dat mooie Vlaamse woord – er nog is.  Om zo het tekort niet fysiek maar wel psychologisch te blijven voelen.

Eens de verzadiging bereikt en de stem van de goesting is stilgelegd, wat zouden wij dan nog alert zijn.  Wat trekt ons dan nog naar buiten ?  Want met de stilgelegde goesting om eten dreigt ook de goesting weg te vallen om het overige van de omgeving binnen te laten komen, je voelt je door het lekker eten wat vermoeid en loom.

De goesting naar eten lijkt mij een motor te zijn om open te staan voor alles wat leeft om ons.  De trek in eten heeft dan een soort symboolfunctie om met een soort gretigheid te kijken, te voelen, te luisteren.  Om misschien te kijken, te voelen, te luisteren met een intensiteit alsof wij kijken met Gods ogen.

Het tekort reikt mij uit naar de buitenwereld.  Niet de honger maar wel de ervaring van tekort helpt in het herstel van de relatie tot de ander.  Of ik zou beter nuanceren: het tekort kan mij naar de buitenwereld helpen toe-reiken.  Want juist die ervaring van tekort kan ook de pijnlijke herinnering oproepen naar al datgene wat mensen zelf in hun leven tekort gekomen zijn.  En ik heb respect voor mensen die het daardoor moeilijk hebben met vasten.

De Benedictijnse stelregel voegt omtrent eten nog iets toe: om bewust van het eten telkenmale iets over te houden.  Want het zou kunnen dat zich onverwachts een gast aandient.  Die kun je dan iets voorzetten, een kwestie van gastvrijheid.

Inname van voedsel is overigens op talrijke manieren uitdrukking van hoe wij ons verhouden tot de omgeving. 
Een uiting van protest om onrecht kan krachtig overkomen als het gepaard gaat met een vorm van minder voedsel: gaande van hongermaaltijden tot hongerstaking. 
Als uitdrukking van rouw en verlies en na ontvangst van slecht nieuws is het bijna een biologisch ingebouwd overlevingsmechanisme om niet te eten.
In kritieke omstandigheden speelt voedselinname bijna een sleutelrol: een student staat voor zijn moeilijkste examen.  Het lichaam mobiliseert dan alle kracht om zich doorheen de kritieke momenten te slaan.

Overigens zijn mensen genoodzaakt om afstand te doen van allerlei begerenswaardige dingen zoals eten: maar dit afstand doen is dan een gevolg en geen uitgangspunt.  Johan Kepler bijvoorbeeld moest afstand doen van een gegarandeerd bestaan omdat hij bleef bij zijn waarheid.  Aan alle kanten in de samenleving werd hij op een zijspoor gezet omdat hij overtuigd bleef dat de planeten in een ellipsvormige baan draaiden en niet in cirkelvorm zoals het in de bijbel stond.

Kortom: vasten is er niet op zich.  Vasten als een bewust blijven ervaren van tekort, kan ons voor het leven openen zoals dit ons omgeeft.  Het brengt heel wat teweeg en is zet ons scherp met onze voeten op de grond in dit aardse bestaan.

Ik kom nog eens terug naar het contact met de mensen die geen eten hebben.  Als wij hen tegemoet treden met zelf een lijfelijk bewust aanvoelen van tekort, dan geraken wij met hen verbonden.  Dat is de diaconie waarover we het vorige week hadden.  En in dat tekort voelen wij het vuur van het verbonden zijn, komen we ertoe misschien met Gods ogen te kijken.  Ik herinner mij de woorden van veertien dagen geleden  over gebed.

Deze drie: vasten, gebed en diaconie gaan samen.  En zij maken ons alle drie alert op God die op ons wacht.  Zoals we zingen in het lied: Gij wacht op ons…

 

LEZING: Mt. 17. 1-9

Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en diens broer Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze alleen waren.  Voor hun ogen veranderde hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.  Plotseling verschenen aan hen Mozes en Elia, die met Jezus in gesprek waren.
Petrus nam het woord en zei tegen Jezus:
‘Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als u wilt zal ik hier drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.’ 
Hij was nog niet uitgesproken, of de schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem:
‘Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem!’
Toen de leerlingen dit hoorden, wierpen ze zich neer en verborgen uit angst hun gezicht.
Jezus kwam dichterbij, raakte hen aan en zei: ‘
Sta op, jullie hoeven niet bang te zijn.’ 
Ze keken op en zagen niemand meer, Jezus was alleen.

Toen ze van de berg afdaalden, gebood Jezus hun:
‘Praat met niemand over wat jullie hebben gezien voordat de Mensenzoon uit de dood is opgewekt.’

 

Tekstduiding : over een nieuwe manier van kijken

Het verhaal van de gedaanteverandering van Jezus in een bezinning over vasten. Vreemd is dat! Alhoewel. Vasten brengt inderdaad soms een gedaanteverandering te weeg. Meestal ten goede. “U ziet er goed uit. Beetje vermagerd?”. Maar in ernst: er zijn in de bijbel teksten genoeg waar vasten in alle sereniteit besproken wordt. Dat is zo. Maar misschien brengt de combinatie met de gedaanteverandering iets aan het licht dat niet zomaar voor het grijpen ligt. Zo is er bijvoorbeeld een gangbare interpretatie van dit verhaal. Deze luidt dat we een voorafbeelding te zien krijgen van Jezus’ uiteindelijke bestemming: Hij mag dan door mensen verworpen zijn, tenslotte wordt hij door God in het gelijk gesteld. Voor we zijn verwerping en kruisiging meemaken krijgen we een doorkijk naar het einde. Jezus verheven bij God. Met in het verlengde hiervan allerlei speculaties over de bovenmenselijke gestalte van de verrezen en verheerlijkte Christus.  Op die manier riskeert men het verhaal los te maken van zijn bredere context.

Ik noem twee zaken. Ten eerste. Dit verhaal situeert zich na de lijdensvoorspelling van Jezus. En daarmee wordt meteen een paradox opgeroepen die niet weg te denken is uit een gelovige houding. Het gaat om de uitstraling van Jezus. Welk soort uitstraling is dit? En hoe gaan de leerlingen  van Jezus daar mee om? En hoe is de kerk daarmee omgegaan? En hoe gaan wij daar mee om? In elk geval roept de combinatie van lijdensvoorspelling en transfiguratie een spanning op. De tegenkanting en de verwerping heeft Jezus niet proberen te ontlopen. Dat vertelt de passage over de lijdensvoorspelling. En toch plaatst de evangelist Matteus deze in een spanningsboog  met de vervulling die Jezus brengt.

Op de berg wordt iets zichtbaar. Bergen hebben vanouds die bijzondere betekenis dat ze plaatsen van godsontmoeting heten te zijn. Mozes gaat de berg Sinaï op om de tien woorden het leven te ontvangen. En Elia die het politiek gekonkel en geruzie tussen de koning van Israël en de Baalprofeten beu was, vluchtte  naar de berg Horeb waar hij Gods naijbheid mocht ervaren. Deze beiden, de wetgever Mozes en Elia de profeet: samen staan ze voor het geheel van de joodse traditie. Met hen is Jezus in gesprek. Zo was Jezus zijn Bergrede toch begonnen: denk niet dat ik gekomen ben om de wet en de profeten af te schaffen. Niet afschaffen maar de voltooiing brengen. Jezus straalt iets nieuws uit. Een nieuwe betekenis, een diepere samenhang, een zuiverder godsgevoel.

Waarin bestaat die nieuwe betekenis? In het radicaal ernstig nemen van het menselijk tekort. Dat ik zelf niet heel ben zolang medemensen tekort hebben. Dat bewustzijn stuwde Jezus telkens weer naar de marge van de samenleving. Naar de plaatsen waar zoveel tekort is. Tekort aan waardigheid, aan liefde, aan zelfvertrouwen, aan compassie. Daaraan heeft Jezus zich toegewijd.  Die betekenis straalt van hem af. De wet en profeten niet afgeschaft maar tot vervulling gebracht.

Ten tweede. Er is ook de weg na het tafereel op de berg. Eerst was er de ervaring van extase: Petrus die teveel cannabis had gesnoven en in een roes was geraakt. De roes van de prachtige liturgie met professionele theologen zoals Mozes en Elia. Of zoals het in onze dagen luidt in de mond van menige bisschop: de eucharistie als bron en hoogtepunt van christelijk leven. Het kan ook een drug zijn. Verheven sfeer, prachtige gewaden snit Yves St Laurent, wierook van Armani, orgelspel van Antonio Salieri. Petrus was er vol van.

Maar toen Jezus hen aanraakte en wakker maakte zagen ze alleen Jezus. Een man zonder aanzien, zonder macht, zonder parochiezaal zelfs. En dan: terug naar beneden. Naar de grauwheid en grijsheid van het gewone alledaagse leven. Daarover gaat het inderdaad. Dat is toch vasten. Dat er geoefend wordt in het zien waar de plaatsen van tekort zijn. Tekort aan waardigheid, aan liefde, aan zelfvertrouwen, aan compassie. En hoe we ons daarmee kunnen verbinden.  Zo kennen we gelukkig ook mensen in ons midden. Mensen die zich verbinden met anderen. Ze vallen niet op, maar ze zijn de levende getuigen van de nieuwe wereld die hier en nu gestalte krijgt. De wereld waar we blijvend naar uitzien, waar we op hopen en waaraan we zijn toegewijd.

Vasten heeft inderdaad te maken met een nieuwe manier waarop we leren kijken naar de dingen. Daar komt het op aan. Zoals reeds is gezegd: dat we leren kijken met Gods ogen. Dat we godsdienst begrijpen als mensendienst. Dat we beseffen dat God mensen wil dienen en ons daartoe aanspreekt. Die houding willen we oefenen als grondhouding. Dat is de houding geweest waardoor Jezus die bijzondere indruk moet gemaakt hebben. Want wat betekent die kleine man die in Palestina één of twee jaar heeft rond gelopen, en niet eens  een kerk heeft gebouwd. Er moet iets heel bijzonders geweest zijn dat onvergetelijk is. Dat te ontdekken plaatst ons vandaag in de bredere context van het evangelie van Matteus.

 

(foto: Sabastiao Salgado)