Tekenen en wonderen – Hnd 5,12-16

Viering van zondag 24 februari 2013, tweede zondag van de vasten

 

Van harte welkom, beste mensen in deze viering.

Bij alle verschillen die onder ons bestaan hebben we toch iets van bondgenoten samen: we herkennen elkaar rond een gemeenschappelijke inspiratie. Bondgenoten en lotgenoten: we weten ons samengebracht  rond een gedeelde utopie, een droom die we blijven koestern en die we levend houden voor onszelf en voor elkaar. Een droom waar we toch wel een beetje aan verkocht zijn. Bondgenoten, lotgenoten en zo ook reisgenoten. Samen op weg. In het voetspoor van Jezus. Ieder in zijn eigen schoenen. Met aandacht voor onze reisgenoten, mensen met hun schoenen. Zoveel verschillende schoenen als opgeroepen worden door het schilderij dat we hebben van Paul. Vandaag verzameld rond het teken van brood en wijn zoals Jezus het zijn leerlingen heeft nagelaten.

We ontsteken het licht van de paaskaars als teken van zijn aanwezigheid in ons midden.

Zo hopen we dat het wonder mag geschieden dat we op hem mogen gelijken, zoals we het uitzingen:

Wij zoeken u alswij samenkomen,
Hopen dat Gij aanwezig zijt.
Wij breken brood en delen het samen

Hopen dat het wonder geschiedt

Ons samenkomen hier heeft ook iets van je klaar maken om op weg te gaan. Vooral in deze periode van veertig dagen van herbronning, eventueel zelfs enige herschikking van ons leven. Het is belangrijk de goede schoenen te kiezen voor de weg die de onze is. Wie zijn hierbij onze voorbeelden, onze inspiratie? Welke weg willen we gaan? Daarover willen we ons vandaag bezinnen. We luisteren naar mensen voor ons die zich begeven hebben op de weg van Jezus van Nazareth. Zo luisteren we naar het verhaal van de weg die de eerste leerlingen zijn gegaan. Lucas beschrijft in zijn handelingen der apostelen de dynamiek die van Jezus overslaat op zijn leerlingen en welke weldoende invloed uitgaat van hun aanwezigheid. Hij vertelt over de tekenen en wonderen die ze verrichten. Nog maar eens, ten overvloede, er is geen sprake van mirakelen. Nergens komt de term voor, noch in de evangelies noch in de handelingen. Geen spektakelstukken, geen trucs. Maar tekenen. Een teken verwijst altijd naar iets verder, iets dieper of hoger. Maat het blijft een teken. Nooit dwingend, maar een wonderlijk teken van wat onder mensen mogelijk is.

Lezing: Hand 5. 12-16

De apostelen verrichtten vele tekenen en wonderen onder het volk.  De gelovigen kwamen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo, en ofschoon niemand zich daar bij hen durfde te voegen, sprak het volk vol lof over hen. Steeds meer mensen gingen in de Heer geloven, een groot aantal mannen zowel als vrouwen, en ze legden zelfs zieken op draagbedden of matrassen buiten op straat, in de hoop dat toch ten minste de schaduw van Petrus, wanneer hij voorbijkwam, op een van hen zou vallen.   Ook vanuit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe; ze brachten zieken mee en mensen die door onreine geesten gekweld werden, en allen werden genezen.

 Overweging

Om in de beeldtaal van de schilderijen van Paul De Jonge te blijven: ik denk dat vele mensen in deze samenleving een leven leiden als iemand die moet lopen in schoenen die niet passen.  Of op een of andere manier spelen vele mensen een rol die hen niet past.

Wanneer mensen een rol spelen die niet overeenkomt met hoe ze de dingen in zichzelf aanvoelen, hoe ze denken, dan lopen zij in een carcan rond dat knelt, net zoals die schoenen die gekneld zitten.  Dat houden sommigen lang vol maar het risico bestaat dat zij vroeg of laat afhaken.  Dat wat van mensen te zien is, wat ze zeggen, wat ze doen, zou samen moeten vallen met wie ze inwendig zijn.  Bevrijdend zou het zijn mocht de manier waarop mensen zichzelf ervaren gelijk loopt met de wijze waarop medemensen naar hen kijken.

Welnu, ik denk dat de tekenen en wonderen waarover Lucas het heeft in de lezing daarmee te maken hebben.

Zijn er nu gebaren, handelingen die kunnen overkomen als een teken of een wonder zoals Lucas deze in zijn boek handelingen bedoelt ?

Ik geloof dat tekenen een verzameling zijn van vele kleine daden en handelingen die in de tijd een soort continuüm vormen, een bejegening van kleine goedheid, van begrip, erkenning, warmte, steun.  Kleine momenten die allemaal in dezelfde lijn liggen.  Het zijn gebaren waarmee mensen stilaan thuis komen in hun eigen innerlijk.

Ik geloof dat deze bejegening van mensen kab oplichten tot wonderen als ze twee elementen samen omvat.

Het eerste element is voorwaardenscheppend: heeft iemand geen geld, dan bestaat onze bejegening erin ervoor te zorgen hoe iemand aan het nodige basisinkomen kan geraken.  Kampt iemand met gezondheid, dan bestaat onze bejegening erin te zorgen dat hij/zij in contact kan komen met de vereiste medische zorgen.  Geraakt iemand vereenzaamd, dan is het kwestie met iemand te zoeken naar mogelijkheden om in de omgeving aansluiting te vinden.  Heeft iemand moeilijkheden om werk te vinden, dan is het kwestie om werk te zoeken, eventueel om de vereiste opleiding te volgen.  Kortom, voorwaardenscheppend is al datgene wat een kader verschaft om te leven, alles wat een redelijke persoonlijke veiligheid en zekerheid verschaft in dit bestaan.

Voor deze vormen van bejegening bestaan talloze maatschappelijke voorzieningen: van onderwijs, diensten van arbeidsvoorziening en –bemiddeling, sociale zekerheid, ziekenhuizen en talloze medische voorzieningen, talloze vormen van bijstand.

We hebben gelukkig een behoorlijk aantal van deze voorzieningen, want het is belangrijk dat mensen kunnen leven met een veilig bestaansperspectief.  Bestaanszekerheid voor eenieder blijft een algemeen maatschappelijke opdracht en ik denk dat wij als Dominicusmensen daartoe de vereiste politieke alerheid behouden.

Want in onze samenleving is die bestaanszekerheid en bestaansveiligheid voor vele mensen niet gerealiseerd.  De armoede slaat toe en vluchtelingen zijn voorgoed op de dool als zij merken dat onze welvaartssamenleving hun dit broodnodige perspectief niet geeft.  Het is tegen Gods gebod als mensen uitsluitend moeten rusten op schoenen zoals Paul die heeft geschilderd.

Lucas somt geen enkele van al deze voorwaardenscheppende activiteiten in zijn tekst op.  Waar hij het over heeft is het tweede element: hij spreekt van tekenen en wonderen alleen door de aanwezigheid van de apostelen.  Ja zelfs hun schaduw is voor mensen al genoeg.  Ze zijn er gewoon, dichtbij aanwezig.

Mensen kwamen in het nabij zijn van de apostelen weer tot zichzelf.  Mensen komen nu ook thuis in hun innerlijk dank zij de nabije aanwezigheid van iemand die hen graag ziet.  Zichzelf vinden onderstelt de ervaring dat het iemand anders iets kan schelen of je er bent of niet en of je hier tussen mensen een plek vindt.  Zichzelf vinden onderstelt de ervaring dat andere mensen geroerd kunnen zijn door jouw er-zijn.  En het is niet omdat mensen terug geld hebben, terug werk hebben, terug gezond zijn, terug opgenomen zijn in een sociaal netwerk dat zij dan zichzelf gevonden hebben.  Als de aanwezigheid in vele kleine tekenen doortrokken is van aanvaarding en verwondering om wie de ander is, dan gebeurt er meer dan enkel het contact tussen twee individuen.  Dan is het alsof het ganse bestaan zich verbindt.  Want dat is voor mij een wonder: een ervaring tussen mensen waarbij het ganse bestaan zich met hen verbindt.

Dit maakt ook het grote onderscheid uit tussen gemeenschap zijn en een volk zijn.  De band tussen mensen van een volk bestaat in een gemeenschappelijke taal en een gemeenschappelijk land, bewoond door vele generaties.  De band tussen mensen van een gemeenschap is juist zo dat zij elkaar vinden in datgene wat hen innerlijk, vanuit de diepe bron in henzelf, drijft.  Als mensen hun innerlijke wereld in volle vertrouwen kunnen delen met andere leden, dan vormen zij echt gemeenschap.

Lucas beschreef de eerste christen-gemeenschap in de eerste plaats om zijn vertrouwen en zijn geloof uit te drukken dat deze openheid kan openspringen van persoon naar persoon, zoals de Geest die overwaait over mensen.  Het is het beeld van het pinksterverhaal waarmee hij zijn boek begint.

En die ervaring voelt aan alsof mensen getrokken zijn uit de schoot.  Die ervaring schenkt het vertrouwen dat zij gaan kunnen met schoenen die passen, comfortabel aanvoelen en ondersteunen.  Die woorden vindt u in het lied van weg en omweg.

Lied van weg en omweg 

Die mij getrokken uit de schoot
mij mens genoemd hebt en geëigend
mijn ogen wende aan het licht

mijn voeten zette dat ik stond
mij  hebt doen weten dat ik gaan kon
dat ik zou komen waar Gij zijt

Die als ik neerzit aan de kant
van weg en omweg, moe en dorstig,
mij overschaduwt met uw naam

Die toen ik neerlag in het stof,
mij hebt omgeven met uw duister
dat geen gedierte mij verslond

Die ongezien mij trekt tot u
U zal ik ongezien vertrouwen –
laat mij niet over aan mezelf.

Inleiding op vrije inbreng

Wie zijn onze voorbeelden, bij wie vinden we inspiratie? Ik stel voor “Biecht van een kardinaal” even terug voor de geest te halen; een boek van enkele jaren terug, dat in kerkelijke kringen zeker niet onopgemerkt is voorbij gegaan. In deze dagen dat de kardinalen opnieuw in de belangstelling komen nu ze een nieuwe bisschop van Rome moeten kiezen, – kardinalen: allemaal frisse knapen van om en bij de 80 – lijkt me dat niet ongepast. In het bewuste boek krijgen we namelijk een openhartig gesprek van een Franse journalist met een tachtigjarige kardinaal. Een soort terugblik op diens leven. Daarin maakt hij ons deelgenoot aan de weg die hij doorheen zijn carrière heeft afgelegd.

In het eerste deel van het boek roept hij zijn vroegste periode als kardinaal op, dat is de tijd dat hij in Rome werkzaam was. Hij was er directe getuige van de activiteiten van paus Johannes Paulus II. Hij spreekt over zijn interventies ten aanzien van het Kremlin en zijn houding tegenover Polen. De kardinaal is op dit punt genuanceerd positief. Anderzijds is hij zeker niet blind voor de binnenkerkelijke houding van deze paus. Van openheid voor de veranderde tijdgeest is geen sprake en daardoor klinkt de taal die de kerk spreekt voor steeds meer mensen onbegrijpelijk en levensvreemd.

In het tweede deel van het boek snijdt hij een nieuw hoofdstuk in zijn leven aan. Hij vertelt daarin over zijn ervaringen in Rwanda ten tijde van de genocide in 1994. Hij was er heen gegaan op vraag van de paus. Wat hij daar ontdekt is het falliet van de kerkelijke missionering. Hij stelt vast dat deze vooral geïnteresseerd was in aantallen: aantal doopsels, misgangers, communies, intredingen in seminaries. Veel missiewerk is puur plakwerk geweest. Een laagje vernis. Niet in het minst bij de clerus. Tegelijk ontdekt de kardinaal tekenen en wonderen bij eenvoudige mensen die alle etnische tegenstellingen overstijgen. Met name bij Donatienne, een vrouw wier kinderen waren vermoord, en die zich nu ontfermt over zes weeskinderen die ze ontdekt heeft aan de rand van het bos: ze hadden hun ouders voor hun ogen zien vermoorden en waren gevlucht. Donatienne behoort tot de onzichtbaren die wat menselijkheid brengen in de jungle waarin ze leven.

In het derde deel van het boek zijn we getuige van de persoonlijke keuze die de kardinaal makt. In de herfst van zijn leven heeft hij er voor gekozen zich toe de te wijden aan zieke en verlaten kinderen in Thailand. De uitbuiting van kinderen die hij er te zien krijgt heeft ongelooflijke vormen aangenomen, de prostitutie en het sekstourisme vieren er hoogtij. Een wereld als een moordende woestijn. Hier heeft de kardinaal zijn keuze gemaakt. Hij houdt zich bezig met een opvanghuis voor straatkinderen.

Doorheen de gesprekken die de journalist met de kardinaal voert hangt voortdurend de vraag in de lucht: wat is nu toch het wezenlijke van het evangelie? Moet er dan niet gemissioneerd worden? Moet de kerk niet proberen voet aan de grond te krijgen ook hier, in dit overwegend boeddhistisch land? Die vraag stelt de journalist dan ook uitdrukkelijk op het ogenblik dat ze een bezoek brengen aan een jongeman besmet met HIV. Verstoten door zijn familie. In erbarmelijke toestand in het ziekenhuis terecht gekomen. Zonder perspectief op overleven. De kardinaal is hem in de mate dat het mogelijk is, nabij. Hij spreekt nauwelijks de taal. Hij reikt hem af en toe wat water aan of een handdoek. Ver zijn alle kerkelijke ideeën van bekering. Geen sprake van missionering. Er is alleen aanwezigheid. Zonder enige bijbedoeling: gewoon er zijn. Zonder meer. Zijn keuze is gemaakt. Het enig belangrijke is dat wij mensen Gods tederheid mogen voelbaar maken.

Tekenen en wonderen 02