Schaarste en overvloed (2)

Dominicus Gent

Viering van zondag 12 mei 2019

Wat maakt mij gelukkig?
Tweede viering in de reeks “Schaarste en Overvloed”

 

Van harte welkom
in deze wekelijkse viering van Dominicus.

Welkom aan elk van jullie.
Welkom licht in onze duisternis…

Eeuwige,
wij noemen U
Licht – vriendelijk licht.
Laat uw klaarte vallen
op uw aarde,
op uw mensen,
op het leven.
Zie ons hier bijeen,
verwarm ons samenzijn,
dat wij in uw licht
elkaar mogen zien,
en dat wij uw licht en uw warmte mogen zijn
voor wie in duisternis en kilte ronddolen.
Dan kunnen wij volop zingen:
‘hier is de plaats die vrede lacht’.
Amen.

Inleiding op het thema 

Vandaag is er het tweede luik in onze tweedelige minireeks over ‘schaarste en overvloed’. Verleden week hebben Antoinette en Annemie gesproken enerzijds over de evangelische weg van schaarste naar overvloed, met als type-voorbeeld het wijnwonder van Kana, en anderzijds over de verrassende en leuke overvloed in het ecologisch creatief ontwerpen van producten.
Vandaag focussen wij eerder op de vraag: welke invloed hebben schaarste en overvloed op ons welbevinden, op ons geluk? Ingrid vertrekt van het verschil tussen dier en mens. Ik zal nagaan hoe de eerste christenen over schaarste, overvloed en geluk dachten.

Eerste inbreng 

In een van de boeken van Harari zegt hij hoe de mens afwijkt van wat in de natuur “natuurlijk” is: er is geen enkel dier dat meer doodt of graast dan hij nodig heeft. Ook als dieren eten verzamelen om de winter te overleven is dat alleen voor eigen gebruik. Harari vertelt dat er nog nooit een leeuw gesignaleerd is die een aantal gazellen doodt en die daarna aan andere leeuwen te koop aanbiedt.

De mens doet dat wel: meer nemen dan hij nodig heeft, en dat heeft een hoop gevolgen. Niet alleen verstoort hij daarmee het natuurlijk evenwicht, hij creëert daarmee ook een systeem van afhankelijkheid, en daarmee samengaand een systeem van ongelijkheid en macht, van verwachtingen en frustraties.

Er is in de laatste decennia over de hele wereld (maar niet voor iedereen) een leven mogelijk geworden waar er veel overvloed is: overvloed aan hebbedingen, overvloed aan mogelijkheden om zich te ontplooien, overvloed aan dingen die je kan doen. Zelfs zoveel dat we spreken van keuzestress.

Maar schaarste en overvloed kunnen ook op een andere manier begrepen worden. We kijken regelmatig naar het programma ‘Where the wild men are’: verhalen van mensen die op een bepaald moment alles hebben wat je kan dromen: een goedbetaalde job, een mooi huis. Een overvloed aan materiële dingen. Een overvloed aan wat ze allemaal met geld kunnen doen.

Maar dat leven in die overvloed maakt hen niet tevreden, niet gelukkig en ze besluiten om alles achter zich te laten en ergens in de wildernis een nieuw leven op te bouwen. Met veel minder materiële dingen, dingen waaraan ze niet meer gebonden zijn, die hen niet meer afhouden van wat ze belangrijk vinden. Dat kan zijn: zelfvoorzienend leven, zelf invullen hoe ze de meestal goedgevulde werkdagen invullen. Ze zijn hun eigen baas, ze hebben rust, voelen zich veel meer verbonden met de natuur, met elkaar. Ze krijgen vanuit de materiële schaarste waarin ze nu leven een overvloed aan andere mogelijkheden, aan kansen. Dat ervaren ze allemaal als zinvol. Als voldoening gevend. En wat er als mindere kanten bij komt ervaren ze veel minder als frustrerend. Ze worden er veel minder ongelukkig van dan vroeger bij tegenslagen.

Schaarste hoeft dus niet altijd negatief te zijn: het kan best leiden tot een overvloed aan andere mogelijkheden. Het hangt er dus vanaf hoe je naar schaarste en overvloed kijkt.

Als kind en jongere verstond ik de zin van de drie geloften van zusters en monniken niet goed: armoede, zuiverheid, gehoorzaamheid: het hebben me lang serieuze beperkingen geleken in de mogelijkheid om je te ontplooien. Een opgelegde schaarste waarvan ik het nut niet inzag.

Ik denk dat ik nu beter begrijp wat aan de grondslag ligt van een dergelijke levenskeuze: je vrij maken van dat wat je verhindert om te leven zoals je dat eigenlijk zou willen: een leven dat je als zinvol ervaart. Om die overvloed te vinden van waaruit je kan leven is het dikwijls nodig eerst de schaarste te ervaren. Niet als een soort straf of boetedoening, wel als een soort zuiveringsproces.

Om tot de Bijbelse overvloed te komen: een leven dat voor elk mens kansen geeft, leven in verbondenheid met de anderen en de Ander. Keuzes maken die het eigenbelang kunnen overstijgen om te zorgen dat elkeen er mag zijn.

Tijd van leven om met velen, brood en ademtocht te delen – wie niet geeft om zelfbehoud leven vindt hij honderdvoud. Zingen wij…

Tweede inbreng 

Het lied dat we zongen is een echo van de bekende tekst uit het boek Prediker: alles heeft zijn uur, alles heeft zijn tijd. Tijd van droogte, tijd van regen, tijd van oogsten, tijd van nood. Je kan het lied eigenlijk samenvatten als: tijd van overvloed, tijd van schaarste. Maar het lied stelt zich niet zomaar tevreden met de opsomming van concrete vormen van schaarste en overvloed. Het geeft in de laatste strofe de richting aan van hoe een volgeling van Jezus, hoe wij ermee om kunnen gaan, met die schaarste en die overvloed, en wat dat te maken heeft met ons levensgeluk. Knap toch hoe Oosterhuis het formuleert:

Wie aan dit bestaan verloren nieuw begin heeft afgezworen,
wie het houdt bij wat hij heeft, sterven zal hij ongeleefd.
Tijd van leven om met velen brood en ademtocht te delen –
wie niet geeft om zelf behoud, leven vindt hij hondervoud.

De eerste christenen dachten precies in die richting. Ik vond een drietal teksten in de brieven: de Jakobusbrief, de brief aan de Filippenzen en de tweede Korintiërsbrief.

Eerste stukje tekst: de Jakobusbrief. Die windt er geen doekjes om:

Broeders en zusters, wat heeft het voor zin als iemand zegt dat hij gelooft, maar hij handelt er niet naar? Kan dat geloof hem soms redden? Als een broeder of zuster nauwelijks kleren heeft en elke dag eten tekort komt, en één van u zegt dan: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk!’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften – wat heeft dat voor zin? Als het geloof zich niet bewijst in daden, is het dood. (Jakobus 2, 14-17)
Tweede stukje tekst: Paulus bedankt de inwoners van de Macedonische stad Filippi, de Filippenzen, omdat ze goed voor hem hebben gezorgd, en hij doet dat als volgt.

De Heer heeft mij veel vreugde gegeven nu u eindelijk uw zorg voor mij hebt kunnen tonen. U dacht altijd al aan mij, maar vond niet de gelegenheid het te laten zien. Ik zeg dit niet omdat ik gebrek lijd; ik heb geleerd om in alle omstandigheden voor mezelf te zorgen. Ik weet wat het is om gebrek te lijden, maar ook wat het is om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek. Ik ben tegen alles bestand door hem die mij kracht geeft. (Filippenzen 4, 10-13.19)

Derde stukje tekst, uit de tweede Korintiërsbrief. Paulus vraagt aan de Korintiërs materiële ondersteuning voor de christenen van Jeruzalem.

U kent de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden. Geef naar vermogen. Als u bereid bent mee te doen, wordt niet verwacht dat u geeft van wat u zelf niet hebt, maar van wat u hebt. Het is niet de bedoeling dat u door anderen te helpen zelf in moeilijkheden raakt. Er moet evenwicht zijn. Op dit moment lenigt u met uw overvloed de nood van de christenen in Jeruzalem, zodat zij met hun overvloed uw nood kunnen lenigen. Zo is er evenwicht, zoals ook geschreven staat: ‘Hij die meer had, had niet te veel; hij die minder had, had niet te weinig.’ (2 Korintiërs 8, 12-15)

Die teksten zijn duidelijk. Ze hoeven geen extra uitleg. Maar waar ze niet blijven bij stilstaan is, hoe het mechanisme van schaarste en overvloed in elkaar steekt. Dertig jaar geleden schreef Hans Achterhuis daar een dikke kanjer over, met als titel Het rijk van de schaarste. De laatste eeuwen zijn wij mensen, zegt hij, onze wereld steeds meer gaan zien als een wereld van schaarste. Hoe komt dat? Gewoon omdat de behoeften steeds groter worden naarmate de welvaart stijgt, naarmate we die behoeften kunnen voldoen. Het is dan nooit genoeg… Wij leven dus niet in een rijk van overvloed, aldus Achterhuis, maar in een rijk van zelf gecreëerde schaarste, van zelf uitgevonden behoeftes. Wij ervaren iets als een behoefte, omdat wij maatschappelijk worden aangemoedigd om ons voortdurend met een ander te vergelijken en te kijken wat hij heeft en ik niet heb. We worden jaloerse concurrenten van elkaar. Die jaloersheid wordt nog versterkt omdat er overvloedig kapitaal kan opgepot worden (wat – zoals Ingrid zei – de dieren nooit doen). Waarom zou die buur meer mogen hebben dan ik? We zijn toch gelijken in een democratie? Het is hier niet de plaats om de wetenschappelijke analyse van Achterhuis grondig te bespreken. Ik wou enkel de begrippen ‘schaarste’ en ‘overvloed’ in onze tijd wat duiden.

Wat ons hier wel bezighoudt, is de vraag hoe wij als christenen daarmee omgaan. Ik keer terug naar onze drie teksten. Voor mij spreken ze alle drie op de eerste plaats over de agapè, de naastenliefde. Het is die moeilijke vorm van liefde voor gelijk welke ander, alleen omwille van die ander. Een liefde die niet sympathiek en sexy oogt op het eerste gezicht, maar gaandeweg een mens diepgelukkig blijkt te maken: namelijk ‘dat wie bewust weigert voor zichzelf te zorgen ten koste van anderen maar in de plaats daarvan de zorg voor anderen op zich neemt, uiteindelijk op de best denkbare manier voor zijn eigen geluk zorgt.’ O paradox! Het is een van de vele paradoxen waarin Jezus ons is voorgegaan. Paulus in zijn tweede Korintiërsbrief beschrijft dat met de termen van schaarste en overvloed: “U kent de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden.” Het is niet toevallig dat hij die beelden gebruikt, omdat de naastenliefde zich het sterkst manifesteert precies op dat domein van de primaire levensbehoefte en het voldoen ervan. Naastenliefde is in die zin ook het enige antwoord op de verborgen jaloersheid van elkaar beconcurrerende personen en groepen in onze maatschappij.

Structureel valt er iets te zeggen over het evenwicht tussen schaarste en overvloed vanuit het slot van onze tekst uit de tweede Korintiërsbrief: “Zo is er evenwicht, zoals ook geschreven staat: ‘Hij die meer had, had niet te veel; hij die minder had, had niet te weinig’.” Dat is een verwijzing naar het boek Exodus, meer bepaald het verhaal van het manna in de woestijn. Een verhaal die het tegenbeeld vormt van onze consumptiemaatschappij. God zelf bepaalt namelijk hoeveel elke Israëliet van die overvloedige voorraad manna mag eten. Er staat letterlijk: “En aldus heeft Jahwe bepaald: ‘Iedereen mag er één omer van nemen voor elke persoon die bij hem in de tent woont.’ De Israëlieten deden dat ook: de een verzamelde veel, de ander weinig. Als ze het namaten, bleek een grote hoeveelheid nooit te groot en een kleine hoeveelheid nooit te klein, en had de man die veel had nooit te veel en de man die weinig had nooit te weinig. Iedereen had juist zoveel verzameld als hij nodig had.” Dat hoeft voor onze tijd en voor onze samenleving niet enkel een onhaalbaar verhaal te blijven.

 

Inleiding tafelgebed 

Leven geef je door het te delen, niet door het voor jezelf te houden. Om dit goed voor ogen te houden komen we samen aan deze tafel. De tafel die ons samenbrengt rond twee symbolen van leven: brood en wijn. Simpeler kan het niet. Duidelijker kan de boodschap van Jezus niet zijn: echt zinvol leven is breken en delen om voor elkaar overvloed aan leven te worden. Overvloed van leven die we willen doorgeven aan allen die hier vandaag bij ons zijn, naast ons zittend, of in onze gedachten aanwezig. We willen dit delen met allen die zich inzetten om voor anderen bron van leven te zijn. We steken als teken van verbondenheid het kleine kaarsje aan. En we vergeten hen niet die ons het leven op velerlei manieren gegeven hebben.

 

Jezus en zijn twaalf mensen
in de stille bovenzaal
men voelt het einde naderen
van wat een tomeloos avontuur
had kunnen worden
in de ogen leest men moeheid
maar het meest nog onbegrip
wat moeten wij nu met al die woorden
en waarom gebeurt er niet iets groot

toen wou hij het tonen
klaar en helder
in een dagelijks gebaar
dat leven betekent
en voortbestaan-
voedsel tot zich nemen
die eenzame daad
waarvoor iedere mens
wil vechten
tot zijn laatste vezels
de oerkracht van het zelfbehoud
verstold tot het banale ritueel
van oogsten elk seizoen
en maaltijd houden
iedere dag

toen nam hij wat brood dat overbleef
de verstarring verbrekend
liet het in zijn handen rusten
en koesterde het
met een eerbiedig zwijgen
hij dankte god er voor
als gold het heel de rijkdom van zijn leven
en brak het toen om het te verdelen
neemt allen een stuk zei hij
en eet het maar
in dit gebaar
kom ik naar jullie
want voedsel moet
gemeenschap stichten
van lichaam en ziel
van lichaam en bloed
neemt en eet het
dit is mijn lichaam

toen vulde hij een beker met wijn
en liet hem rondgaan
want hun dorst
naar diepe verbondenheid
was groot
drinkt ook hieruit zei hij
en voel dat leven sterven is
en een nieuwe geboorte pijn doet
deze wijn moet liefde worden
verwantschap in het zelfde bloed
dit is mijn bloed

dan is het wellicht
stil geworden
als bij een afscheid
dat er geen is
de tekens
hadden nieuwe hoop gewekt
het zelfbehoud was voorgeleefd
als het behoud van anderen
je leeft niet
naar een verre toekomst
je leeft
naar de meest nabije mensen
geef jezelf als voedsel
geef het voedsel als jezelf
dan ben je het gebed dat je uitspreekt

 

Afsluiting: ter bezinning…

Een huis kan groot of klein zijn: zolang de huizen eromheen eveneens klein zijn, voldoet het aan alle maatschappelijke eisen die men aan een woning stelt. Rijst er echter naast het kleine een paleis op, dan schrompelt het kleine huis ineen tot een hut. Het kleine huis bewijst dat de bewoner geen of nauwelijks enige eisen te stellen heeft, en het kan in de loop van de beschaving zo hoog opschieten als je wil, als het paleis ernaast in dezelfde, ja, nog grotere mate omhoog rijst, zal de bewoner van het relatief kleinere huis zich steeds onbehaaglijker, minder bevredigd, steeds meer gevangen voelen tussen zijn vier palen. (Uit: K. Marx, Loonarbeid en kapitaal)