Pinksteren in de vingers krijgen (1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 11 juni 2017

Vaardig worden in ont-moeten en verkondigen

Eerste viering in de reeks “Pinksteren in de vingers krijgen”

 

Dag mensen, welkom hier rond woord en brood en wijn,
wij willen vieren met elkaar geloof en samenzijn.

We zongen ons tot gemeenschap in verbondenheid met Vader, Zoon en Geest; de Naam, de Mens en Adem.

Op het joodse wekenfeest bij het begin van onze jaartelling ervaart de jonge christengemeenschap -die zich begint te organiseren- dat de Grote Naam hen niet in de steek laat, dat de Mens bij uitstek leeft ook al is hij gestorven. Zij ontvangen Adem, geest-drift, en-thou-siasme en worden vaardig gemaakt uit het eigen huis te breken, ze vinden taal om anderen, vreemden zelfs, echt te ont-moeten.

Hoe werkt de Geest vandaag? Hoe worden wij vaardig gemaakt om uit te breken uit eigen groot gelijk, uit routine of macht der gewoonte? Welke verhalen raken ons, maken ons zacht en breken ons open voor het nieuwe? Hoe komen wij in beweging om vertrouwvol in de Bijbelse dynamiek te stappen van wat Leven is: trek weg, ga en verkondig, ballingschap en terugkeer, …?

Drie weken lang willen we dit soort Pinksteren in de vingers krijgen. We brengen verhalen uit het Boek Handelingen in gesprek met ons leven op uiteenlopende terreinen. Pinksteren wordt ahw een werkwoord voor de beweging van: geraakt worden, vertrouwvol een richting inslaan en vaardig worden om relatie-mens te zijn.

 

Schrift-tekst: ‘Het verhaal van Filippus en de Ethiopische eunuch’ (Handelingen 8, 26-40)

Een engel van de Heer sprak tot Filippus: “Begeef u op reis naar het zuiden en ga de weg op die van Jeruzalem naar Gaza loopt. Deze is eenzaam.” Hij begaf zich op reis. Terzelfder tijd bevond een Ethiopiër zich op de terugweg van een pelgrimstocht naar Jeruzalem; hij was een eunuch, een hoveling van Kándake, de koningin van de Ethiopiërs, en haar opperschatmeester. Gezeten in zijn reiskoets was hij de profeet Jesaja aan het lezen. De Geest sprak tot Filippus: “Ga naar die reiskoets en blijf in de nabijheid.” Toen Filippus er naar toe gegaan was, hoorde hij hem de profeet Jesaja lezen. Hij vroeg hem: “Begrijpt ge wat ge leest?” Maar de Ethiopiër antwoordde: “Hoe zou ik dan kunnen, als niemand mij daarin behulpzaam is?” Hij nodigde Filippus uit in te stappen en bij hem te komen zitten. De schriftuurplaats die hij juist las was de volgende: Als een schaap werd Hij ter slachtbank geleid; en evenals een lam, stom tegen zijn scheerder, opende Hij zijn mond niet. Door zijn vernedering is zijn vonnis voltrokken. Wie zal zijn geslacht kunnen beschrijven? Want zijn leven wordt weggenomen van de aarde. Nu richtte de eunuch het woord tot Filippus: “Mag ik u vragen van wie de profeet dit zegt? Van zichzelf of van iemand anders?” Filippus begon te spreken en uitgaande van deze tekst verkondigde hij hem Jezus. Al voortreizende kwamen ze bij een water en de hoveling zei: “Hier is water. Wat is er op tegen, dat ik gedoopt word?” Hij liet de koets stil houden en beiden, Filippus en de eunuch, daalden af in het water en hij doopte hem. Toen zij in het water gekomen waren, rukte de Geest des Heren Filippus weg; de eunuch zeg hem niet meer en zette vol blijdschap zijn reis voort. Filippus echter werd aangetroffen in Azotus. Daar trok hij rond en predikte de Blijde Boodschap in alle steden totdat hij in Caeserea kwam.

 

1 Commentaar

Ik lees graag de verhalen uit Lucas zijn tweede boek, namelijk Handelingen van de apostelen. Daarin wordt verteld over de mensen die de jonge kerk vorm hebben gegeven en hoe ze dat gedaan hebben. Welke successen en moeilijkheden ze hebben gehad. Hoe ze conflicten hebben aangepakt. Centraal in al die verhalen staat dat wel degelijk de heilige Geest aan het werk is en dat de volgelingen van Christus door die Geest zijn vervuld. Het is de Geest die hen in beweging zet en naar de andere stuwt, naar het vreemde, naar het avontuur. Dat is zeker het geval in het stuk Schrift dat we vandaag hebben gekozen.

Laten we eerst het verhaal situeren door na te gaan wie naast de Geest de twee hoofdpersonages zijn. We hebben eerst Filippus. Waarschijnlijk gaat het hier over één van de Zeven. Eerst even uitleggen wie die ‘Zeven’ waren? Er was een twist in de eerste kerkgemeenschap van Jeruzalem tussen de Aramees sprekende – dus Palestijnse – joden en de Grieks sprekende joden – die laatsten kwamen een beetje van overal en hadden zich in Jeruzalem gevestigd. Twee joodse groepen dus met een eigen cultuur. De ruzie ging aanvankelijk over een achterstelling van de  Grieks sprekende joden wat materiële zorg betreft. Maar de diepste reden van de twist was in feite de zending naar de niet-joden. Er komt een scheiding tussen de Twaalf apostelen die in Jeruzalem willen blijven en een andere groep, de groep van Zeven. Die waren aanvankelijk aangesteld om het probleem van de materiële achterstelling van de Grieks sprekende joden op te lossen en de Twaalf te ontlasten van materiële zorg. Maar de Zeven doen echter ook aan verkondiging en zijn bovendien avontuurlijk aangelegd. Zij verlaten Jeruzalem om tot in Samaria te voet rond te trekken en te verkondigen, te missioneren. Dus, zoals ik zei, gaat het hier om een onenigheid over waar en bij wie, en hoe te missioneren. Welnu, de Filippus in dit verhaal was één van die Zeven.

Het tweede personage is een zogenaamde ‘Ethiopische eunuch’. Ethiopië was in de Oudheid de benaming van het gebied dicht bij Zuid-Soedan, een koninkrijk aan de Opper-Nijl met als hoofdstad Meroe. Daar woonden de mooie donkerhuidige Nubiërs. Ze werden geregeerd door de koningin-moeder die de titel ‘Kándakè’ droeg. Ons personage is beheerder van haar schatkamer, een soort minister van financiën. Een zeer hoge hofambtenaar dus. Het was gebruikelijk dat hofbeambten werden gecastreerd. ‘Eunuch’ was zelfs synoniem van hofbeambte, ook als de ingreep niet was uitgevoerd. Was de man echt gecastreerd? Dat weten we niet. Waarschijnlijk niet, want als hij het was, dan zou hij uitgesloten zijn uit de sacrale gemeenschap van Israël (Dt 23,1). Maar aangezien hij in ons verhaal terugkeert van een pelgrimage naar Jeruzalem, was hij waarschijnlijk een proseliet, dat is iemand van niet-joodse afkomst die zich heeft bekeerd tot het jodendom. Hoe dan ook, voor ons verhaal is belangrijk dat hij een vreemdeling is. En volgens Jesaja worden vreemdelingen en eunuchen die trouw zijn aan Gods woord, door God aanvaard (Jes 56, 3-8).

Laten we nu naar het verhaal zelf kijken. Een echte film. Je ziet het zo voor jou gebeuren. Filippus trekt te voet rond in Samaria, hij preekt de blijde boodschap in een gebied dat de joden beschouwen als heidens. Op een bepaald moment gaat hij zuidwaarts naar de weg die door de woestijn van Jeruzalem naar Gaza loopt, dus een eenzame baan.

Wat mij opvalt in het verhaal is, dat Lucas alles wat gebeurt in het verhaal, laat uitgaan van de Geest van God. Maar de schrijver doet dat op een uiterst eenvoudige manier. De mensen in die tijd waren gewoon aan fantastische beeldrijke verhalen over de tussenkomst van het goddelijke in het menselijke. Hier niks daarvan, enkel teleurstellende soberheid. Er staat alleen maar: ‘een engel van de Heer sprak tot Filippus’, ‘de Geest sprak tot Filippus’, ‘de Geest van de Heer greep Filippus’… Dat er geen grootse goddelijke tussenkomsten beschreven worden, ligt ons moderne mensen beter. In elk geval betekent het voor mij dat de Geest werkt door mijn handelen heen, in mijn spreken, in mijn zoeken. Ik heb er niet de minste moeite mee om mijn menselijke autonomie te verzoenen met de werking van de Geest in mijn leven. God neemt het eerste initiatief, dat geloof ik.

Terug naar Filippus op de stoffige weg van Jeruzalem naar Gaza. Daar ontmoet hij dus de Ethiopiër, die beschreven wordt als een machtig en rijk man. Een pelgrimsreis ondernemen van Meroe tot Jeruzalem, mét een eigen reiswagen, bovendien in het bezit van een perkamenten rol – iets wat in die tijd vrijwel onbetaalbaar was!, dat alles getuigt van enorme rijkdom. Maar het is iemand die blijkbaar zoekende is. Iemand die verder wil gaan dan zijn geluk enkel in zijn rijkdom te vinden. Lucas vertelt aan ons, lezers of luisteraars, dat de man, op zijn reiswagen zittend, Jesaja aan het lezen is. Dat moet bij ons een belletje doen rinkelen, want Jesaja was dé lievelingsprofeet van de eerste leerlingen van Jezus. Door heel wat teksten van Jesaja begrepen en interpreteerden zij immers wat ze indertijd met Jezus hadden meegemaakt. Filippus wordt door de Geest aangespoord om naast de wagen te gaan lopen zodat hij nu ook zelf hoort dat de man leest uit de profeet Jesaja (wat wij als lezers al wisten). Terloops gezegd, in de Oudheid las men luidop teksten. En aan het citaat te horen is het de Griekse vertaling (de septuagint) van Jesaja waaruit de Ethiopiër leest. Filippus kent uiteraard Grieks, want zoals ik daarnet al zei: hij was één van de Zeven, van de Grieks-sprekende joden.

Filippus geeft op vraag van de eunuch uitleg over het gelezen citaat van Jesaja (53,7-8). Het gaat daar over Gods dienaar die als een schaap ter slachting wordt geleid, zwijgend en geduldig lijdt, vernederd en mishandeld wordt en wiens leven van de aarde wordt weggenomen. ‘Gaat dat hier over de profeet zelf, vraagt de man, of over iemand anders?’ Filippus laat hem inzien dat die tekst in Jezus werd vervuld en brengt hem verder de blijde boodschap.

Wat leert mij deze vertelling over verkondigen. Op de eerste plaats doet degene die verkondigt wat Jezus zelf ook deed. Hij trekt rond en gaat te voet. Tweedens dringt hij zich niet op met een vooraf gefabriceerde ideologie, maar gaat naar de plek waar mensen leven en vragen stellen. Hij biedt de mensen Jezus Christus aan als zij erom vragen. ‘Hoe zou ik die tekst verstaan als niemand me het uitlegt, zegt de man, ik wil jouw interpretatie van de tekst wel eens horen. Kom in mijn wagen, en leg het me uit.’ Nu kan de predicatie van Filippus aanslaan, omdat de vraag vanuit de man zelf komt. Zo dikwijls geven preken een antwoord op vragen waar de mensen niet mee zitten, of geven ze geen antwoord op de vragen waar de mensen wel mee worstelen.

Dan gebeurt iets ontroerends. De twee reizen verder en komen aan een water. En het is de eunuch zelf die zegt: wat zou mij verhinderen gedoopt te worden? Filippus antwoordt: maar natuurlijk, tenminste als je echt gelooft! Dan horen we de geloofsbelijdenis van de man: ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. Het is bijna een echo van de doop van Jezus in de Jordaan. En dan zie je de beide mannen in het water gaan, waarna Filippus de Ethiopiër onderdompelt. Dan verdwijnt Filippus uit het zicht. Wat een avontuur, wat een vertelling!

Maar waar heb ik dat verhaal nog gehoord? Natuurlijk, bij dezelfde schrijver. Bij Lucas. Als ik zijn Emmaüsverhaal opnieuw lees, merk ik dat beide verhalen op dezelfde manier worden verteld. In beide plots gaat het over mensen die op weg zijn, en bij wie zich een medereiziger voegt, en die medereiziger verklaart – op aanvraag – de Schrift. Dat wordt gevolgd door een sacramentele viering, in Emmaüs het delen van brood en wijn, bij de Ethiopiër het doopsel. Sacramentele viering die in beide gevallen ook gevraagd wordt door de betrokkenen als een soort bekrachtiging van wat aan hen werd verkondigd: ‘Blijf bij ons want het wordt avond’ en ‘Wat houdt me nog tegen om gedoopt te worden?’

Als ik zulke verhalen lees in dat oude dikke boek, dat wij Bijbel noemen, dan heb ik zin om het boek zelf aan te spreken en te zeggen: Boek jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven… Laten we dat uitzingen in het gelijknamige lied (p. 491 in het boek).

 

Actualisering 

Ik laat nog twee ervaringen aansluiten, eentje bij het lied en eentje bij het verhaal van de eunuch.

Vaardig worden in het ‘pinksteren’ hoe doen we dat? ‘Zeg ons hoe te leven?’ vragen wij en het geleefde boek antwoordt: ‘In mijn letters staat geschreven…..dat jij zonder angst zult leven wat je leest’ … Online kan je verschillende getuigen vinden die telden (of het van horen zeggen hebben) dat ‘vrees niet’ 365 keer in de bijbel voorkomt… Het bijbelse ‘vrees niet’ is ahw een dagelijks medicijn tegen het beangstigende wat ons in krant en televisie aangepraat wordt (alleen in een schrikkeljaar zijn we even zonder mantra om het gevaar te bezweren

Ooit was ik in een klas van het buitengewoon onderwijs waar leerlingen krantenartikelen moesten zoeken rond één of ander onderwerp. Eén van de jongeren merkte op dat het toch wel slecht met de wereld gaat want dat er zoveel negatiefs in de krant staat. De leraar beaamde dat….be-amen?! En dat voor een leraar!? Toch wel de persoon bij uitstek die met toekomst bezig is, die lln op toekomst voorbereidt, die een mens van hoop moet zijn, die perspectieven opent, die net het goede, schone en ware leven zou moeten be-amen!? Nog erger: het was een godsdienstleraar waarvan je toch hopen mag dat die doordrongen is van dit Bijbelse ‘vrees niet’, dat die een blijde boodschap brengt zoals Filippus in ons verhaal van daarnet- of dat die minstens het geruststellend realisme aan de dag kan leggen uit de laatste strofe van ons lied, met name ‘dat het meeste van een mensenleven het minste wordt opgeschreven: hoe zij trouw zijn aan elkaar, hoe zij lijden, sterven en liefde leren’.

Media storten zich vooral op wat uitzonderlijk is: dat iemand in naam van Allah anderen naar het leven staat, dat een dronken bestuurder een dodelijk ongeval veroorzaakt, dat mensen hun kinderen in de steek laten, dat iemand zichzelf opblaast, dat politici geen scrupules kennen en gemeenschapsgeld in eigen zak steken, … Die zaken zijn nl. ‘nieuw’. Wat gewoon en vanzelfsprekend is haalt de krant zelden: dat zoveel miljoenen mensen dagelijks veilig op het werk en de school komen, dat de meeste ouders goed voor hun kinderen zorgen, dat moslims net als andere Belgen verbindend omgaan met buren en stadgenoten en massaal mensen uitnodigen op hun iftar-maaltijden bij het breken van de vasten, dat politici gewetensvol hun werk doen, dat zovelen voor deze vaderdag een cadeautje bedachten, maakten, kochten… om hun vader te danken en blij te maken.

Het lied zingt dat ‘niemand weet hoe jij moet leven, nergens staat het opgeschreven’… maar liefde weegt op tegen liefdespijn, vriendschap weegt op tegen duizend vrezen, zoet kan bitter genezen,…

Wat een mens nodig heeft wordt in dit lied bij herhaling samengebald in twee begrippen: Licht en adem. ‘Licht en adem is de geest’, ‘licht en adem moet je delen net als geld en goed’, ‘licht en adem zal er zijn als je mens wordt zoals Jezus, liefde wordt’. Licht tegen duisternis, adem tegen dood. ‘Zouden we dat ook proberen, werd het waar’ zongen we.

Ik word blij van zo’n lied en het helpt mij over de 365 dagen heen, ook in een schrikkeljaar: vrees niet, wees licht en adem!

 

Vaardig worden in het ‘pinksteren’ in de ontmoeting met de vreemde ander. Het bijbelse ‘vrees niet’ breekt ons open om de vreemde ander tegemoet te treden met nieuwsgierigheid en openheid, als broer, als zus.

Twee weken terug was ik samen met een collega islamitische godsdienst voor een volledige dag in een school. Het was de snikhete maandag na het hemelvaartweekend. De temperatuur in de klassen liep hoog op en er werd water aangevoerd voor alle aanwezigen. De school had ‘s middags een receptie en een maaltijd voorzien die aan halalnormen voldeed, maar ….de ramadan was net gestart…. en dat was men uit het oog verloren. Toch bleef Ahmed grotendeels bij ons onder de middag en konden wij hem vragen stellen over de ramadan. De eunuch parafraserend: ‘Hoe zou ik die ramadan verstaan als niemand me het uitlegt, ik wil jouw interpretatie van dat vasten wel eens horen’.  En Ahmed vertelde over de knop die hij ’s nachts rond drie uur omdraait en hoe hij geen enkele moeite heeft om de dag zonder eten en drinken door te komen tot de volgende avond na tien uur. Het is een intense periode van verbondenheid met Allah, met moslims wereldwijd en met de familie. Het is een oefening in het doorbreken van het vanzelfsprekende, van de routine. Volgens hem is de periode net lang genoeg om een slechte gewoonte af te leren en ervaart hij rondom zich veel goedheid van andere moslims die hetzelfde doen.


De vreemde ander nodigt mij uit stil te staan bij mijn vanzelfsprekendheden en brengt mij in beweging, oefent het pinksteren in mij: het geraakt worden, vertrouwvol een weg gaan en bewust in een dynamiek gaan staan.

Goede God, kom met uw Geest ons tegemoet en schenk uw gaven zevenvoud om het pinksteren te leren.