Dominicus Gent
Pasen 2024
zondag 31 maart 2024
Van harte welkom en een zalige Pasen aan jullie allen die hier of thuis op deze hoogdag meevieren.
Hoe bijzonder is het dat we midden in de vele crisissen, de dreiging van oorlogen, klimaatontwrichting en polarisatie, een hoopvol perspectief aangereikt krijgen.
Want dat vertelt het Paasverhaal ons: het leven kan kantelen van dood naar nieuw leven, van geweld naar recht en rust, van donker naar licht, van angst naar een vreugdevolle dynamiek. Het is een verhaal over een onverhoopte toekomst.
In tijden van ingrijpende verschuivingen biedt Pasen ons oriëntatie. Het bemoedigt ons in het werken aan een solidair samenleven met liefdevolle aandacht voor al wat leeft en in het bijzonder voor de bedreigde levens.
Elke dag kiezen mensen ervoor om de zorg voor het verwonde of verstikte leven centraal te stellen. In heel diverse situaties zetten mensen hiervoor hun vrijheid en hun mooiste talenten in. Mensen dichtbij en ver weg. Straks zijn we met 25%, voldoende om het tij te keren, belooft Broederlijk Delen.
Zolang mensen geloven in dit verhaal van opstanding en zich toevertrouwen aan wie tot leven wekt, heeft de dood heeft niet het laatste woord.
Met het lied: Ontwaakt gij die slaapt, worden we wakker geschud. Om op te staan voor de belofte van nieuw leven.
Ontwaakt, gij die slaapt,
staat op uit de dood
en Christus zal over u lichten.
Wij wachten op licht,
maar het blijft donker,
op het licht van de zon,
maar wij dolen in duisternis.
Als blinden tasten wij langs de wand,
onzeker als mensen zonder ogen.
Wij struikelen op klaarlichte dag,
in de bloei van ons leven
zijn wij als doden.
Ontwaakt gij die slaapt,
staat op uit de dood
en Christus zal over u lichten.
Sta op en word helder,
uw licht is gekomen.
De glorie van God
zal over u lichten.
Hij is een mantel van licht om u heen.
Hij zal u noemen:
‘niet langer verlaten’.
En ’s nachts zal de maan uw licht niet meer zijn,
want God de Heer
zal een licht voor u zijn.
Ontwaakt gij die slaapt,
staat op uit de dood
en Christus zal over u lichten.
Wees hier aanwezig, wees hier aanwezig,
licht in ons midden, licht in ons midden,
kom ons bevrijden, kom ons bevrijden,
dat wij herleven, dat wij herleven.
God in ons midden, God in ons midden,
Jezus Messias, Jezus Messias.
Licht van de wereld, Licht van de wereld,
kom hier aanwezig, kom hier aanwezig.
Zijt Gij de levende, zijt Gij de levende,
bron van ons leven, bron van ons leven.
Kom ons bevrijden, kom ons bevrijden
Zoon van God. Zoon van God.
Zijt Gij de levende, zijt Gij de levende,
licht van de wereld, licht van de wereld.
Wees hier aanwezig, wees hier aanwezig,
Bron van ons leven, bron van ons leven.
Kom ons bevrijden, kom ons bevrijden,
Zoon van God, Zoon van God.
Ontwaakt gij die slaapt,
staat op uit de dood
en Christus zal over u lichten.
(Huub Oosterhuis)
Het ochtendlicht kleurt en schept onze omgeving op een ander manier dan het avondlicht.
En nog anders ’s middags.
Zo ook doet het prille lentelicht alles in een ander sfeer baden, anders dan in het herfstlicht.
De afwezigheid van licht lijkt wel de absolute vorm van niet-zijn, van dood.
Die afwezigheid doet ons elke morgen opnieuw verlangen naar het eerste morgenlicht,
zodat het de contouren en de contrasten aan ons leven kan teruggeven.
Laten wij bidden:
Gij die Licht zijt,
Gij die elke morgen doorbreekt,
Gij die eb en vloed, winter en zomer, berg en dal,
zee en wolken
alles en allen tot bestaan roept;
Gij die ons leidt van de morgen naar de gloed van de dag,
onstuitbaar, niet te doven,
kom ons tegemoet,
in elke mens die een antwoord is
op de vraag van ons bestaan.
Laat in ons oplichten wie Gij zijt.
Dat Jezus, een mens, één mens de duisternis kon verdrijven,
willen we week na week in herinnering brengen met het licht van de paaskaars.
Een kleine vlampit die een oproep aan ons allen is om zelf het licht van de wereld te zijn,
om zijn voorbeeld te volgen, een kleine pit die een oproep is
om nooit de hoop te laten varen dat het leven het zal halen op de dood.
We steken de nieuwe paaskaars aan.
We zetten ze vandaag niet gewoon terug op de kandelaar maar brengen haar achteraan.
Daar staan veel kaarsjes te wachten om aangestoken te worden
aan het licht van de nieuwe paaskaars.
Enkele mensen zullen de nieuwe Paaskaars begeleiden en met het nieuwe licht,
het licht van hoop onze tafel versieren.
Het onstuitbare Licht, niet te doven, een afstraling van het mysterie
dat ons van verre verbindt met elkaar en met deze wereld.
Lied aan het licht
Licht dat ons aanstoot in de morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, een voor een, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval dat wij allen, zo
zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.
Licht van mijn stad de stedehouder,
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
of ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.
Alles zal zwichten en verwaaien
wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
licht, laatste woord van Hem die leeft.
(Huub Oosterhuis)
Evangelielezing: Marcus 16, 1-8
Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf.
Ze zeiden tot elkaar: “Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?”
Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot.
Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. Maar hij sprak tot haar: “Schrikt niet, Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.”
De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf; want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.
De meeste exegeten denken dat dit het oorspronkelijke einde was van het evangelie van Marcus. Niet bepaald een goed en euforisch einde. De vrouwen vinden het graf leeg, krijgen de boodschap dat Jezus tot leven is gewekt en dat hij hen voorgaat naar Galilea. Het verhaal eindigt er mee dat de vrouwen bevend van angst weggaan en besluiten tegen niemand iets te zeggen.
Dat heeft dan toch niet lang geduurd want anders zaten we hier nu niet. We zingen dit verhaal van de onverwachte ommekeer uit:
Klein Paaslied
Tussen waken, tussen dromen,
in het vroege morgenlicht,
wordt de steen van ’t graf genomen,
horen vrouwen het bericht,
dat door dood en duisternis
Jezus leeft en bij ons is.
Zij die zich als eersten buigen
over leven in haar schoot,
zijn op Pasen kroongetuigen
van nieuw leven uit de dood.
Vrouwen hebben Hem ontmoet,
weten zich bevrijd voorgoed.
Uit een sprakeloos verleden,
weggeschoven, ongehoord,
wordt een nieuwe tuin betreden
open is de laatste poort,
sluiers worden weggedaan:
het is tijd om op te staan.
Lente kleurt de kale bomen,
door het leven aangeraakt
bloeien bloemen aan de zomen,
zo wordt alles nieuw gemaakt.
Juichend stemt het leven in
met de toon van het begin.
(Hanna Lam)
Wij geloven…
Al vele jaren wordt in onze Paasviering een geloofsbelijdenis uitgesproken en uitgezongen. Daarmee zetten we ons in het spoor van de vroegste gemeenschappen van volgers van Jezus. Met Pasen, meestal in de Paasnacht, beleden zij het geloof in Jezus als zoon van de levende God. De kern van die geloofsbelijdenis vertelt: “Christus is gestorven, begraven, opgestaan op de derde dag en verschenen.”
Een eeuwenoude traditie die dus tot op vandaag standhoudt waarin mensen geprobeerd hebben een taal te geven aan de kern van hun christelijk geloof.
Ik heb daar een beetje een dubbel gevoel bij. Toen ik vele jaren geleden, voor ik in deze gemeenschap terechtkwam, naar de zondagse mis ging op de parochie, bleef ik steevast haperen aan de, meestal snel en monotoon afgerammelde geloofsbelijdenis. Terwijl de mis ondertussen verder denderde, zat ik me nog af te vragen wat in hemelsnaam “Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest” kon betekenen of hing ik nog in mijn gedachten te bengelen aan de “nederdaling ter helle”. Die geloofsbelijdenis was voor mijn toen stevig twijfelende ik, zoals men dat noemt, meestal een show-stopper. Er werd daar voor mij zo’n vreemde wereld aan begrippen, concepten en beelden opgeroepen, dat ik die met de beste wil niet kon begrijpen. Ik begon me als gevolg daarvan zelfs heel erg af te vragen: “Is dit het nu?” De complexe, onveranderlijke formulering, de schijn dat hiermee de waarheid op onherroepelijke manier voor iedereen zou zijn vastgelegd, het klopte gewoon niet met mijn persoonlijke ervaring.
Het is pas later – het verstand komt met de jaren – dat ik tot het besef gekomen ben dat niet de exacte woorden ertoe doen, een geloofsbelijdenis is geen in steen gebeitelde wet, maar wel de geest en de betekenis die ze oproept. Het zijn meer beelden voor wat eigenlijk niet met woorden te beschrijven valt. Misschien moeten we een geloofsbelijdenis eerder zien als een soort wegwijzer, als een ijkpunt.
Ook in de geloofsbelijdenis in de versie van de Nederlandse dichter Sytze de Vries, de geloofsbelijdenis die we straks gaan zingen, zitten ongetwijfeld zulke weerhaken, waaraan je zo zou kunnen blijven haperen, maar de taal is toch al iets meer toegankelijk. Ik wil met u even verwijlen bij een aantal woorden en beelden en er mijn gedachten laten over gaan.
De geloofsbelijdenis begint met “Wij geloven in God, de Ene, de Eeuwige”. Waar de traditionele versie begint met “Ik geloof in God”, “Credo”, horen we hier “Wij geloven”. Misschien klopt dat wel beter. Ons Paasgeloof is niet ontstaan bij één individu, bij één mens, maar daar waar mensen elkaar vonden in dezelfde intuïtie, de eerste leerlingen, de vrouwen bij het graf. Zij zijn aan elkaar de verhalen gaan vertellen en hervertellen. Ze zijn zo samen tot het inzicht, het aanvoelen gekomen dat de dood van Jezus niet het einde betekende. Ze hebben samen gevoeld dat zijn geest nog onder hen leefde, dat ze zijn bezieling zelf konden ervaren, dat zijn boodschap die hij tot de uiterste consequentie verdedigd had, hen nog steeds enthousiasmeerde en vooruit dreef. Geloven is geen eenmans-bezigheid, het is juist tegengif voor de illusie dat je jezelf als norm moet beschouwen in deze hyper-geïndividualiseerde wereld. Ook dit samenkomen hier drijft op dat tegenwoord, alleen zo houden we elkaar recht in een wereld waar alles dood en vernieling schreeuwt.
En even verder klinkt het “Mensen als wij, geboren als geroepen.” Misschien is dit wel de grond waarop we hier samen komen en houdt geloof maar stand wanneer je die roep, roeping, ervaart en er een antwoord probeert aan te geven.
De dichter zegt dat het onze diepste identiteit is: we zijn geroepen tot liefde, al van bij de geboorte. Dat mogen we ervaren in onze verontwaardiging en opstandigheid tegenover onrecht dat mensen wordt aangedaan. Dat we die verontwaardiging voelen, betekent dat er iets in ons is dat streeft naar het tegendeel: naar leven en naar een gerechte wereld. Als wij geroepen zijn tot liefde, zoals de dichter het verwoordt, dan betekent dit wellicht juist dat: als wij antwoord geven aan de Stem die ons roept, zijn wij ten diepste be-stemd tot het goede, het ware en het schone. Wanneer we zo antwoord geven aan de roepstem, kunnen we verrijzenis en kansen op nieuw leven mogelijk maken in het kleine en soms ook in het grote.
De dichter focust nu op Jezus. “Wij kennen zijn aangezicht door Jezus, Messias, die zijn ontferming onder ons leefde”. We geloven dat Jezus ons getoond heeft wat het ware gelaat, het ware aangezicht van de Ene is. Dat is ontferming. Een oud woord dat, u moet het van me aannemen, verwant is met erbarmen en dat is dan weer verwant met baarmoeder. De God waarin wij geloven openbaart zich als een baarmoederlijke God. Met andere woorden: leven gevend, als levenskracht, als scheppingskracht. Zoals iemand het ooit stelde: “Dat iets mogelijk is of wordt, daar is of zelfs dat is God”. Ontferming is, denk ik, niet zomaar een lukraak gekozen woord. Het is in zijn oorsprong bedoeld om gerechtigheid te bewerken, om ieder mens in zijn of haar volle waardigheid te herstellen. Het is het leed van de ander willen zien als je eigen leed en alles in het werk stellen om dat te doen stoppen. In ontferming zit de kiem van verrijzen. Het schept de grond die verrijzenis mogelijk maakt.
Ik lees verder. Met “Ons is zijn sterven de weg naar het leven” zit ik alvast met een ferme weerhaak. Hoe kan de dood van een mens in hemelsnaam bevrijding voor allen betekenen?
Ik kan dat alleen begrijpen als: “Jezus leefde die ontferming tot in de uiterste consequentie en is niet halverwege op zijn stappen teruggekeerd”. Hij toonde dat hij niet vasthing aan dit leven, het was hem minder waard dan de idee te moeten opgeven dat een gerechte wereld met goed leven voor allen mogelijk is. Hij had weet van een grotere waarheid die zelfs de angst voor de dood deed verdwijnen. Een diep vertrouwen dat het toch goed kan komen, ook al zou hij niet meer leven. Vertrouwen dat leven doorgaat, dat steeds opnieuw mensen zullen opstaan en een gerechte wereld nastreven. Van dat vertrouwen wil ik leven, voorgoed bevrijd van angst. Is ook dat geen vorm van verrijzen?
En tot slot maakt de dichter het beeld compleet: “Zijn gezindheid wordt door Gods Geest in ons geademd”. Misschien is God wel te vinden in de stuwende levensadem die ons voortdrijft. Adem die leven mogelijk maakt. Misschien is het vuur, de aandrang die we voelen, ons wel ingeblazen. Misschien hebben we dat alles gekregen en is alles wat goed is niet alleen van ons, maar deel van een groot geheel. Misschien zijn we geroepen om juist dat te dragen, te verzorgen, levend te houden en te koesteren als een kwetsbaar kind.
Paasgeloof, of noem ik het beter Paasvertrouwen, houdt in zich het diepe weten en de hoop in dat al wat bestaat nieuw kan worden, dat niets voor altijd verloren is zolang hier en daar een mens, bevrijd van angst, opstaat en samen met anderen doet wat moet gedaan: antwoord geven aan de roepstem, ontferming handen en voeten geven. Paasgeloof gebeurt wanneer hier en daar een mens zich niet neerlegt bij hoe de zaken lopen maar stil of luider in opstand komt tegen wat leven in al zijn vormen bedreigt. Opstand die, het kan niet anders, uitmondt in opstanding.
Wij geloven in God, de Ene, de Eeuwige.
Al wat bestaat leeft door Hem: hemel en aarde, mensen als wij,
geboren als geroepen, op liefde gebouwd.
Wij leren zijn naam van Israël, zijn volk, dat Hij bevrijdde en in zijn hart sloot.
Wij kennen zijn aangezicht door Jezus Messias, zijn Eerste, zijn Liefste,
die zijn ontferming onder ons leefde.
Hem hebben mensen verlaten, gekruisigd en aan hun ontrouw is hij gestorven.
God hield hem vast op zijn weg door de dood,
kroonde zijn trouw met het licht van de morgen.
Ons is zijn sterven de weg naar het leven.
En zijn gezindheid wordt door Gods Geest in ons geademd, vandaag en voorgoed.
Dat houdt ons in leven tot aan de Dag dat hij zal komen de aarde richten
en wij zullen zingen de Ene, de Eeuwige,
tot al wat bestaat nieuw is geworden en
Hij zal zijn alles in allen!
(Sytze de Vries)
Doopwater
Sinds jaar en dag staat een doopschaal op onze tafel. We brengen daarmee een diepe geloofsovertuiging in beeld: dat wij door ons doopsel delen in het verrijzenisgebeuren. De paasnacht is van oudsher de uitgelezen tijd om te dopen en gedoopt te worden. Water over iemand uitgieten ‘in de naam van de vader en de zoon en de heilige geest’ is dé handeling waardoor iemand bij het volk van God gaat horen en Gods droom van een andere wereld mee helpt realiseren.
Water is een raar goedje, het is enerzijds beeld van de dood: de onleefbare watermassa van vóór de schepping, beeld van de zondvloed die over de aarde kwam, van de Rode Zee waar het volk Israël doortrok. Maar tegelijk is water ook beeld van leven: zonder water groeit er niets, is het leven een woestijn en sterf je van dorst.
Zo is het ook bij het doopsel: zoals Jezus Christus door de dood heen is gegaan en de dood heeft overwonnen, zo wordt de onderdompeling tijdens de doop het beeld van sterven en opstaan in het concrete leven. Daarom dompelen we de paaskaars symbolisch in het water.
In onze doopschaal steken we wekelijks licht van de paaskaars aan bij de herinneringsstenen aan onze lieve doden, een act van geloof. Dat zij mogen delen in Zijn dood én verrijzenis.
Opstandelingen
Opstaan gebeurt aan de grenzen. Aan de grens van dood en duisternis, bij mensen, zwaar van verdriet en verlies. Maar ook aan de grenzen getrokken door zelfzucht en eigenbelang, bij mensen verkrampt door angst.
Mogen er altijd weer opstandelingen(opstandigen?) zijn die waken bij de grenzen waarop mensen botsten en blokkeren. Mogen ze in hun liefdevolle aanwezigheid grenzen openen en zo perspectief op nieuw leven worden.
Dat wij volstromen met levensadem
en schreeuwen eindelijk geboren.
Opstaan gebeurt wanneer we zien en horen hoe nieuw leven plots doorbreekt. Wanneer we ons laten raken door de kiemkracht, de hartslag van natuur en mensen. Wanneer we oog krijgen voor de onvermoeibare energie die zich op zovele wijzen manifesteert.
Mogen we te vinden zijn door die trouwe barmhartige liefde die alles en iedereen wil doortrekken.
Dat wij volstromen met levensadem
en lachen eindelijk geboren.
Opstaan is naast iemand staan. En mogen vertrouwen dat er altijd iemand naast je staat.
Dat wij volstromen met levensadem
en weten eindelijk geboren.
(Huub Oosterhuis)
Eeuwige, geef hoop en toekomst aan onze wereld. Luister naar ons bidden en wek in ons de kracht om vol te houden.
Tafeldienst
Laten we aan tafel gaan. Hier delen we niet alleen de oogst van het land en onze arbeid, brood en wijn, maar delen we ook ons leven, onze dromen, onze vreugde, ons verdriet.
Hier delen we het geloof dat wanneer we dit eenvoudige, alledaagse teken van breken en delen keer op keer herhalen, hier en hierbuiten, we de kans op goed leven voor iedereen zichtbaar en tastbaar maken. Uitzicht dat verrijzenis kan gebeuren.
Want Jezus heeft ons daartoe de weg getoond met woord en daad. Hij zei: “dit brood en deze wijn, dit ben ik helemaal, hierin zit mijn hele leven”. Wanneer we dit samen blijven doen wordt nieuwe toekomst mogelijk en kan nieuw leven openbloeien, geschapen uit het niets.
Week na week, jaar na jaar, eeuw na eeuw doen we dit al, niet alleen, samen met allen die hetzelfde doen overal ter wereld en in verbondenheid met hen die ons hierin voorgingen, onze lieve doden.
Tafelgebed
Danken wij de goede God!
Ja, wij willen voor hem zingen.
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
God, die alles hebt geschapen,
het geheim van het morgenlicht
en de zon hoog aan de hemel,
lucht voor vogels, vrije zielen,
helder water voor de vissen
heel de aarde een mensentuin:
zelf gaf U ons stem en woorden
om te zingen: God is goed.
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
Zoals overal ter wereld,
zoals overal de mensen
met verbazing en ontzag
zeggen wij hier: “Heilig, heilig,
heilig is de Heer van allen,
en gezegend hij die komt.
Heilig is de Heer van allen
en gezegend hij die komt.”
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
Zo gezegend als die ene
is er nooit in heel de wereld,
is er nooit van alle dagen
is er nooit een mens geweest,
nooit een mens geweest als deze:
Jezus, Christus, hij, uw Zoon.
Nooit een mens geweest als deze
Jezus, Christus, hij, uw Zoon.
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
Altijd wist hij waar verdriet was,
wie alleen was kende hij.
Feesten heeft hij opgevrolijkt,
in zijn hand werd water wijn.
Met twee vissen en vijf broden
leerde hij de mensen leven
voor elkaar zo goed als God,
voor elkaar zo goed als God.
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
Hij naast ons. Zijn hele leven
gaf hij weg als een geschenk
tot de dood toe voor zijn vrienden
licht en leven, wijn en brood.
Zo heeft hij de laatste avond
dat hij met hen samen was
zelf het brood voor hen gebroken en gezegd:
“Dit is mijn lichaam. Neem het, eet.
En denk aan mij.”
Vol met wijn schonk hij de beker,
loofde God en gaf hem rond,
“Als je deze beker rondgeeft
deel je in mijn dood en leven,
deel je in mijn nieuw verbond.”
Als wij brood en wijn rondgeven,
delen wij zijn dood en leven,
delen wij zijn nieuw verbond.
Maranatha. Tot hij komt.
Van alle dagen deze morgen,
van heel de wereld deze plaats,
van alle gaven brood en beker,
van alle mensen jij naast mij.
Geest van God, help ons te leven
door dit brood en deze wijn
als die mens van alle mensen:
na deze morgen alle dagen
op deze plaats en waar ter wereld,
van nu af gevend vele gaven,
van alle mensen wij naast Hem.
(Paul Robbers)
Onze Vader
Vredeswens
Geweld is alomtegenwoordig: in oorlogen, maar ook in gezinnen, op straat, in verkeer en in de taal waarop we met elkaar omgaan. Moge Pasen ons helpen de weg van Jezus te gaan en ons verlangen naar vrede recht te doen, op de plaatsen waar we leven. Moge de vrede van de verrezene met ons zijn.
Communie
Slotgebed
De steen is weg. Het graf is leeg.
En uit de mist van kille onmacht
die ons altijd weer in het gezicht slaat,
stroomt zacht wat licht ons tegemoet.
Want Hij die dood was, leeft.
Hoop kan niet meer ontvreemd.
Er zal een morgen zijn,
van lachen en van troosten.
Wij horen op te staan.
Kom, geef een hand,
jij die ontmoedigd bent,
jij met je hoofd gebogen.
Wij mogen leven zonder angst.
Het woord dat Hij ons gaf
brandt in ons hart.
Wij leren zien wat nog niet is
met onze diepste ogen.
Er is een weg gebaand
voor iedereen
omzoomd met
bloesemende bomen.
(K. Gelaude)
Slotlied
Alsof de richting ons werd ingeschapen
gaan wij, de onbegonnen lange weg.
Een harde dienst is van ons afgenomen.
Vrijheid van spreken is ons aangezegd.
Alsof de richting ons werd ingeschapen
gaan wij, de onbegonnen lange weg.
Een harde dienst is van ons afgenomen.
Vrijheid van spreken is ons aangezegd.
Sprekend alleen zullen wij op Hem lijken
die sprak: Het worde licht, Ik zal er zijn.
Nog eeuwen en wij zullen woorden vinden,
nieuwe zonsopgang boven de woestijn.
Er zal een land zijn, uit de zee gespaard.
Er zullen mensen zijn, uit ons geboren.
De grond zal nog de grond zijn,
het gezaaide zal sterven
en ontbloeien. Het wordt zomer.
En het wordt winter. En de afgrond daalt
over de aarde, diepe zee van eeuwen
waarin wij weg zijn. En weer zullen slaven,
uit ons geboren om bevrijding schreeuwen.
En weer zullen slaven,
uit ons geboren om bevrijding schreeuwen.
(Huub Oosterhuis)