Paaswake

PAASWAKE
in Dominicus Gent
4 april 2015

 

1. Begin van de viering achteraan in de kerk: met een brandende fakkel die aan het vuur uit de korf voor de kerkdeur is aangestoken.

– Begin van Genesis, uit de Naardense Bijbel:

Sinds het begin is God schepper,-
van de hemelen en de aarde.
De aarde
is woestheid en warboel geweest,
met duisternis op het aanschijn
van de oervloed,-
maar adem van God reeds
wervelend over het aanschijn van het water.
Dan zegt God: kome er licht!-
en er kómt licht.
God ziet het licht aan: ja, het is goed!
Zo brengt God scheiding aan
tussen het licht en de duisternis.
God roept tot het licht ‘dag’
en tot het duister heeft hij geroepen ‘nacht’;
er komt een avond en er komt een ochtend:
één dag.

– Lied: Of hoe dat heet – Gelukkig dat het licht bestaat…

– Welkom en duiding van de elementen

Welkom op deze paaswake.
Bij de voorbereiding zagen we dat we reeds sedert 2005 met onze bezinningsgroep de samenkomst op de vooravond van Pasen met Bernard voorbereiden. We kunnen dit al een kleine traditie noemen. Vandaag vieren we de paaswake al voor de derde keer in deze kerk. We komen hier bijeen om samen te verwachten wat nog niet is, maar wat we voorvoelen: dat er iets nieuws gaat komen, dat wat dood en verloren leek nieuwe levenskrachten heeft, dat Degene van wie wij dachten dat Hij dood was, zal verrijzen.
Het is echter nog niet zover en we willen het wachten samen doorbrengen… In dit samenzijn voelen we ons verbonden met elkaar en met God, die achter ons staat en bij ons is.
Ook in de 4 elementen: aarde, water, lucht en vuur ervaren we tekenen van leven, van God met ons. Doorheen de vier elementen verwachten we de verrijzenis van Christus:
De stevige, donkere aarde is een vruchtbare bodem voor bomen, planten en bloemen. We ervaren reeds de lente, die alles weer mooi tot groei brengt. Straks zullen wij aan de aarde toevertrouwen wat we willen laten ontkiemen bij onszelf.
Het leven brengende water zullen we zegenen en er elkaar mee zegenen, dat het ons en onze omgeving kan reinigen en verfrissen. Water is zo broodnodig op onze aarde, maar geen evident gegeven meer.
De lucht wordt over heel de aarde geblazen, we dienen eraan te werken om de lucht zo zuiver mogelijk te houden. Onze adem zullen we gebruiken om het woord van God voor te lezen, om onze woorden te delen met elkaar.
Het vuur verlicht en verwarmt ons. We willen vanuit dit vuur licht doorgeven aan de paaskaars en aan elk van ons. Licht kan met een klein vlammetje een hele plaats laten oplichten, licht als teken van hoop. In het licht vinden we de kracht en de energie om op weg te gaan, om dagdagelijks actief te zijn met onze bezigheden.

– Lied: Of hoe dat heet – Gelukkig dat het licht bestaat…

2. Tekens aanbrengen op de paaskaars en ‘vuur’-ritueel

De Paaskaars gaat terug op het Romeinse gebruik om de paasnacht met veel licht door te brengen. Het licht dat aangestoken wordt in de paasnacht staat symbool voor Jezus’ verrijzenis uit zijn doodsnacht. Pasen-opstanding draagt in zich nog de wonden van verdriet en pijn.

Daarom steek ik in het kruis de vijf wierooknagels, die herinneren aan de vijf wonden van Jezus, één in elke hand, één in elke voet en één in z’n zij.

Nemen wij mee al de mensen dichtbij en veraf, bekenden en onbekenden die gebukt gaan onder het lijden. Ook onszelf in onze donkere dagen.

De kaars is getekend met de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet: alfa en omega, Christus, gisteren en vandaag, begin en einde.

Schrijven ook wij onze levens in dat grote verhaal. Wij, hier en nu op Pasen 2015. Hier en nu, tussen herinnering en toekomst. In die tussentijd zullen de klaarte en de warmte die de vlam van de paaskaars verspreidt, de solidariteit en verbondenheid uitstralen, zowel in verdriet als in vreugde. Dat het paaslicht in elk van ons mag ontbranden.

– De paaskaars wordt met de lont aan het vuur van de fakkel aangestoken.

– Lied: Of hoe dat heet – Gelukkig dat het licht bestaat…

– Iedereen geeft het vuur aan elkaar door en gaat plaats nemen in de kerk. Als
iedereen zijn plaats heeft, wordt het licht in de kerk aangestoken. De kaarsjes
worden gedoofd

– De pianist speelt een welkom in de vieringsruimte.

3. Het element ‘lucht’

– De rusteloze wind. Een sprookje over een vermoeide winterwind (vrij bewerkt naar een verhaal van Moshe Kulbak)

Ooit was er eens een frisse lentewind. Een lekker briesje waar iedereen van genoot, vooral op warme dagen. Dat was in zijn jonge jaren, toen de mensen nog blij met hem waren. In die tijd was hij een welkome gast en mocht hij overal zonder kloppen binnenvallen. Ramen en deuren gingen in de zomer altijd wagenwijd voor hem open. Lakens werden door het raam gehangen, om zich te laten verfrissen door hem. Bomen kregen kippenvel, wanneer de wind kriebelend langs hun takken gleed. Bladeren ritselden zachtjes, het was gewoon muziek. Rivieren kabbelden vrolijk en beekjes kraaiden van plezier, wanneer de wind hun buikjes streelde. Wandelaars en wielertoeristen voelden de lentekriebels wanneer hij langs hun gezicht blies en ze hoog boven de velden de veldleeuwerik hoorden.

En als hij moe was geworden van alle blazen en een middagdutje wilde doen, dan gingen de bloemen in het veld graag voor hem opzij, zodat hij zich in het frisgroene lentegras kon wentelen.

Maar nu was alles anders geworden. De velden, bomen en mensen, ze moesten hem niet meer. Deuren en ramen bleven gesloten, luiken gingen dicht als hij langskwam. In de loop der tijd was hij een oude, rimpelige winterwind geworden, niet meer zo fris en opgewekt als vroeger. Bovendien was hij in de winter van zijn leven nogal neerslachtig geworden. Zijn stemming kon zomaar ineens omslaan. Dan verscheen er plots een donkere wolk op zijn voorhoofd, kon je de bui al zien hangen. En als hij zijn dag niet had, dan kon hij in die boze bui vreselijk te keer gaan. Razen en tieren, woeden en jagen, het ging maar door. Dan mepte hij tegen de takken van de bomen en sloeg hij met zijn winderige vuisten op de daken. Dan vulde hij de velden met sneeuw en de wegen met snijdende kou. Door de schoorstenen van alle huizen klonk zijn akelige gehuil en met dat gedonderjaag joeg hij alle mensen de stuipen op het lijf.

Op een zekere avond in de winter was de wind moe geworden. Hij was dagen achter elkaar flink tekeer gegaan, maar nu was hij uitgeraasd. Buiten adem van alle blazen – niet al te best voor een wind – zocht hij naar een plek om uit te rusten. Terwijl de winterwind langs donkergrijze wolken vloog, zag hij onder zich een besneeuwd veldje liggen. Hij dook naar beneden en wilde zich al uitstrekken om te gaan slapen, toen hij ineens een ijzige stem hoorde. ‘Wie ben jij dat je denkt in mijn schone bed te kunnen slapen?’, riep de boze stem. Het was de stem van het veld onder hem. ‘Ik!’, zei de wind. ‘Wie zegt er: ik?’ zei de stem weer. ‘Ik ben een oude, vermoeide winterwind die een plekje zoekt om uit te rusten.’ ‘Hoe haal je het in je hoofd!? Straks besmeur je mijn mooie witte lakens nog. Zoek maar een ander bed, vuile windbuil die je bent!’ ‘Goed, ik ga al!’ Daarna sjokte de wind naar een sneeuwvlakte verderop, maar ook deze riep meteen: ‘Maak dat je wegkomt, ouwe vuile zwarte wind!’ Op geen enkel veldje was hij welkom. Dat ging de wind niet in zijn koude kleren zitten. Hij voelde zich opgejaagd als een zwerfhond zonder schuilplaats.

De wind slaakte een zucht van verlichting toen hij aan de horizon een oude boom zag staan: een stoere, oude eik die wel tegen een stootje kan. Bij de wortels van de eikenboom legde hij zich neer. ‘Hèhè, eindelijk rust’, dacht de wind. Maar die rust bleek van korte duur. ‘Wie ligt daar op mijn voeten?’, sprak een eikenhouten stem streng. ‘Ik’, antwoordde de wind. ‘Wie zegt er: ik?’, sprak de boom weer. ‘Een oude, rusteloze wind die graag even wil slapen.’ ‘Ben jij het soms geweest die de afgelopen dagen als een razende tekeer is gegaan? Sneeuwstormen en hagelbuien, je leek er maar geen genoeg van te krijgen! Ik mag dan een stoere eik zijn, maar mijn armen en benen doen nog steeds pijn van al jouw windstoten. Dus slapen op mijn zere voeten is er niet bij, ik kan je niet langer verdragen!’ ‘Goed dan’, zei de wind ontgoocheld. ‘Maar waar moet ik dan naartoe?’ ‘Zie je die rots daar in de verte?’, antwoordde de oude eik. ‘Die rots is oersterk en bestand tegen elke storm of hagelbui. Probeer het daar maar eens.’

De wind strompelde naar de lage rots en viel daar doodmoe neer. Maar de rots was daar niet van gediend. ‘Wie ligt daar op mijn rug?’, zei een keiharde, steenachtige stem. ‘Ik’, antwoordde de oude wind. ‘Wie zegt er: ik?’, ging de rots verder. ‘Een vermoeide winterwind die graag even op adem wil komen.’ ‘Geen sprake van!’, reageerde de rots die een hekel had aan alles wat kan bewegen. Steeds maar rotsvast en onbeweeglijk moeten zijn, altijd en eeuwig hetzelfde uitzicht voor je neus hebben, dat is natuurlijk geen pretje. Een wind heeft het geluk dat hij kan gaan en staan waar hij wil, maar een rots is en blijft onwrikbaar. ‘Je mag eerst wel eens om toestemming vragen als je ergens wilt gaan liggen’, zei de rots bits. ‘Zomaar ongevraagd op iemands nek of rug springen, dat kan echt niet! Dus oprotten, ouwe zwerver!’ ‘Goed, ik ga al. Maar waar moet ik naartoe?’ ‘Probeer het eens verderop bij die herberg. Daar weten ze wat gastvrijheid is, als je ze tenminste betaalt.’

De wind was tot nu toe te moe geweest om er te protesteren. Maar nu begon hij er schoon genoeg van te krijgen dat hij overal werd weggejaagd. Niet lang daarna kwam de uitgeputte wind aan bij de herberg. Toen hij de deur opende, waaiden alle kaarsen meteen uit. De oude zwerfwind stak zijn hoofd om de hoek van de deur en riep: ‘Volluuuk! Hier is volk!’ Toen antwoordde de herbergier: ‘Hemeltjelief, wie heeft die deur open gegooid? Het tocht hier verschrikkelijk, wat een gore wind!’ Nu was de wind inderdaad een onguur type, maar zoveel afwijzing had hij nooit eerder meegemaakt. De waard van de herberg smeet de deur pal voor zijn neus dicht. De wind kookte en brieste van woede.

Zijn moeheid was op slag verdwenen, zo kwaad was hij. Eerst begon de wind te huilen, als een klein kind dat zijn zin niet krijgt. Te janken als een oude hond die met stokslagen van het erf verjaagd wordt. Daarna begon hij onstuimig te woeden en te tieren. “Wacht maar”, dacht hij. Als jullie mij allemaal zo afwijzen , dan zal je de echte wind leren kennen! Grote, grijze wolken trokken samen aan de hemel. Sneeuw en hagel jaagden voort over het land als een kudde wolven die op jacht is. De wind ging als een storm te keer door elk bos, door ieder dorp. Bomen wankelden, huizen sidderden, alles en iedereen kreeg de wind van voren. Binnen kropen kinderen dicht tegen hun moeders aan. De wind bleef zonder ophouden blazen en de mensen hielden hun adem in. Want de wind was werkelijk razend.

In een van de huisjes die de volle laag kreeg, zat een moeder naast het bed van haar zieke zoon. Door de schoorsteen hoorden ze het huilen van de wind. Door het raam zagen ze de donkergrijze sneeuwwolken en de wankelende bomen. Binnenshuis piepte en kraakte alles. Door de kieren van het huisje voelden ze een ijskoude luchtstroom binnendringen. ‘Mama, ik ben bang van de wind’, zei de jongen. ‘Kunt u hem niet wegjagen?’ De moeder liep naar het venster, opende het raam en schreeuwde: ‘Maak dat je wegkomt, smerige wind!’ Dat liet de wind niet over zijn kant gaan en hij zwiepte een grote sneeuwwolk in het gezicht de vrouw. ‘Dus jij bent er zo eentje’, zei de vrouw, terwijl ze de sneeuw van haar gezicht en kleren veegde. ‘Raas dan maar door tot je erbij neervalt’, riep de vrouw met een gebalde vuist tegen de wind.
Het kind luisterde eens goed naar het huilen van de wind en hoorde daarin niet alleen boosheid, maar ook pijn en vermoeidheid. ‘Misschien heeft de wind wel zo’n boze bui, omdat niemand hem rust gunt. Misschien is hij wel net zo ziek en moe als ik. Misschien heeft hij nergens een plek om bij te komen en wordt hij voortdurend opgejaagd.’ De jongen had zonder het te weten een waar woord gesproken. Hij klom zijn bedje uit en liep naar de kachel, met de dekens om zijn schouders geslagen. Door het gat van de schoorsteen riep hij naar boven: ‘Windje, kun je me horen? Wees alsjeblieft niet meer boos op ons. Als je moe en uitgeput bent, ga dan naar de schuur achter ons huis. Daar staat nog een oud bed dat van grootvader is geweest. Het is voor jou, gebruik het zolang als je wilt.’ Kort daarna ging de wind eindelijk liggen.

De wind hield een lange, diepe winterslaap. Toen na maanden rust de lente weer aanbrak, voelde de wind zich als herrezen. Hij voelde zich zo jong en sterk als vroeger. Hij rekte zich uit en geeuwde. Er ging een frisse wind over de velden. Wat was hij zo dankbaar. Hij was vast van plan om tijdens de Paasvakantie gezellig samen te zijn met de planten, dieren en mensen. Zijn adem deed de bloemetjes schommelen en de boomblaadjes ritselen. Overal blies hij de mensen een zachte koelte in het gezicht. Alleen in een bepaald dorpje deed de wind nog wat anders. Daar floot hij vrolijk op zijn vingers en danste hij om de schoorsteen van een klein, oud huisje. Toen hij een jongetje in de tuin zag voetballen, trakteerde hij hem op een knipoogje.

– Lied: Van de wind – Soms wil ik met de wind mee…

4 Het element ‘aarde’

Aarde, lieve aarde
blijf ons dragen,
blijf ons voeden
blijf ons verbinden
met het leven,
Laat ons gronden
in het grote Zijn.

Dat we in deze paasnacht
wakend mogen blijven
voor je grote kwetsbaarheid
Dat we in deze paasnacht
onze wijsheid mogen vinden
in uw helende kracht.
En dat we je omhullen,
in grote dankbaarheid
voor zoveel gulheid
en kleurenpracht.
Elke dag opnieuw.

– Ritueel met onze ‘kiemen’ in de aarde

Aarde is de voedingsbodem van ons leven. Laten we nu zelf een vruchtbare bodem samen stellen om onze jonge plantjes, ik heb pluksla meegebracht, te laten groeien.
Wat hebben we nodig?
– Tuingrond: Onze tuin is een plaats waar we graag vertoeven om ons te ontspannen, genieten en proeven van alles wat er groeit en bloeit.
– Compost: Bestaat uit plantenmateriaal dat zijn leven heeft gegeven. Afgestorven om vrucht te geven aan nieuw leven. Compost zorgt voor voedsel aan onze nieuwe planten, tevens brengt het structuur aan onze bodem zodat voedingstoffen, mineralen en water niet uitspoelen en onze planten kunnen uitgroeien tot mooie evenwichtige exemplaren.
– Lavagruis: Is energie die uit het diepste van onze planeet aarde is opgeborreld. Het zit vol mineralen. Gebruik het met mate en je krijgt veerkrachtige planten.
– Bentoniet/klei: Houdt alles bij elkaar. Zorgt als het ware voor de samenhang tussen alle elementen.
– Kalk: Helpt tegen de verzuring van onze leefomgeving.

Deze vijf componenten lijken wel symbool te staan voor de zin van ons bestaan.

We hebben nu een potgrond waar het onze planten aan niets zal ontbreken.

(Terwijl enkelen aan de slag gaan met het verspenen)

We kunnen nu onze pluksla verspenen/verplanten zodat deze kan uitgroeien tot een mooi exemplaar. Het leuke aan deze sla is dat je deze niet in één keer dient te oogsten. Je kan de buitenste blaadjes plukken, terwijl hij in het midden, de kern nieuwe fris groene blaadjes aanmaakt.
Dit proces gaat zo door tot aan de zomer.
Vorig jaar vertelde ik in een lesje ecologisch tuinieren hoe ik op een heel eenvoudige en natuurlijke wijze zelf mijn sla zaadjes geoogst heb en uitgedeeld. Op dit verhaal wil ik verder bouwen om het belang van verscheidenheid in onze samenleving of diversiteit in het milieu te benadrukken. Voor mijn grootouders was het vanzelfsprekend dat ze zelf hun zaden selecteerden/kweekten. Zo had bijvoorbeeld iedere witloofboer zijn eigen selecties (vroeg tot laat witloof) die het prima deed op zijn grond en teeltwijze. Hij kruiste in door zaden te ruilen of de natuur deed dit omdat bijen bij de bestuiving van de zaden geen onderscheid maakten tussen de velden. Witloof werd een geroemde groente.
Multinationals die o.a. ook sproeistoffen produceren, legden zich toe op de productie van zaden maar met een ander belang. Namelijk een zo groot mogelijk marktaandeel te verwerven in de productie van zaden en dit ieder jaar opnieuw. Ze ontwikkelen hybride zaden (aangeduid met F1op de verpakking). Om het probleem van de verschillende gronden met hun specifieke eigenschappen te omzeilen, wordt het witloof getrokken en ook tomaten, komkommer,… opgekweekt op water. In het water worden universele voedingstoffen en bestrijdingsmiddelen toegevoegd die deze multinationals ter beschikking stellen.
De boer die hybride zaden gebruikt, dient ieder jaar opnieuw zijn zaden aan te kopen. Dit omdat het zaad niet zaadvast is. Het zaad dat gewonnen wordt uit de groenten (die deze zaden voorbrengen), behouden niet alle eigenschappen van de groenten die je geoogst hebt. M.a.w. de boer is hierdoor afhankelijk van de multinational.
Zaad oogsten van hybride gewassen(om eventueel te ruilen) is weinig zinvol omdat je niet weet welke eigenschappen in je zaad behouden zijn. Met genetisch gemanipuleerde zaden wordt dit onmogelijk gemaakt omdat de zaden met hun eigenschappen gepatenteerd zijn. Deze zaden met hun eigenschappen zijn eigendom van de multinational en niet meer vrij toegankelijk voor jou en mij.
Zaden met hun specifieke eigenschappen worden over de gehele wereld, door de eeuwen heen, vrij geruild en vermeerderd. Dienen we dit niet zo te behouden? Nu nog leren we nieuwe groenten en fruit kennen die bij ons gekweekt kunnen worden (vb Minuza (sla) uit Japan).
Deze pluksla-zaden en planten zijn vrij en in goede verstandhouding met de natuur voortgebracht. Neem zaadjes en een plantje mee. Geef deze een plaats in je tuin, balkon of bloembak.
Samen met de andere elementen die we hier vieren; water, licht, lucht en warmte (vuur) zal je dan dit wonder kunnen aanschouwen.

– We zingen het lied “Over de eerbied”…

5. Evangelielezing en paasbezinning

– Het graf is leeg (Mc. 16, 1-8) (Uit de kinderbijbel)

Het was het droevigste paasfeest van ons hele leven. Ik had na de sabbat kruidige balsem gekocht om het lichaam van onze lieve Jezus te gaan zalven. Vroeg in de morgen op de eerste dag van de week ging ik samen met de twee Maria’s naar het graf van Jozef van Arimatea, waarin ze hem hadden neergelegd. Maria van Magdala was tegen haar gewoonte in heel zwijgzaam. Maria van Jakobus huilde aan één stuk door. ‘Waarom hebben ze hem toch gekruisigd?’ vroeg ze telkens weer. Wij gaven geen antwoord. We wisten het immers zelf niet.
Toen we vlakbij waren, zei Maria van Magdala opeens: ‘Hoe krijgen we die zware steen voor de ingang weggerold?’ Ze had gelijk. We waren wel met zijn drieën, maar toch. Toen we de laatste bocht om kwamen, zagen we dat de steen al weggerold was! We renden ernaartoe. Ze hadden toch zeker niets gedaan met het lichaam van onze Jezus! Hijgend holden we het graf binnen. De plaats waar we Jezus hadden neergelegd, was leeg. Rechts zat een jongeman in een wit kleed. Hij zei: ‘Schrik niet. Jullie zoeken Jezus, maar hij is niet hier. Hij is tot leven gewekt. Hij gaat jullie voor naar Galilea. Zeg dat maar tegen Petrus en de anderen.’
Wij konden niets zeggen, zo bang waren we. We liepen achteruit naar buiten, het graf uit.

– Paasbezinning door Bernard

Margaux vertelde ons het slot van het evangelie van Marcus. Dank je wel, Margaux. Toch wel merkwaardig dat het einde van een zogenaamde blijde boodschap zo verbijsterend is. De vrouwen stamelen als het ware: “Wij konden niets zeggen, zo bang waren we. We liepen achteruit naar buiten, het graf uit.” En daarmee stopt de evangelist Marcus. Hij schrijft zelf geen verschijnings-verhalen. Een eeuw later hebben anderen een happy end aan zijn tekst gebreid, want men kon niet met de gedachte leven dat het beeld van drie vrouwen die bevend van angst wegvluchten, het laatste woord van het evangelie zou zijn. En toch steekt hier een diepe waarheid in. Ik probeer die even te laten oplichten.
De drie vrouwen staan symbool voor de gemeenschap voor wie Marcus schrijft, en dus ook voor ons. Hijzelf heeft geen pasklare antwoorden op het vermoorden van Jezus en diens droom, hij laat de angst staan als laatste woord. Waar komt die angst vandaan? Marcus laat in het lege graf een jongen over de Messias zeggen: Hij is opgewekt, hij is niet hier. Het graf is het massagraf van honderdduizenden vermoorde mensen, de Messias is niet in dat graf. Wat dat betekenen kan weten we niet, maar dat staat er in ieder geval. Het einde is niet het einde maar een terug naar af. Galilea is het oord van Jezus’ afkomst. Daar is het begonnen. Daar moeten ze terug naar toe. Terug naar af ligt niet in de orde van liken, het is eerder uithuilen omwille van fiasco en dood, en dan opnieuw beginnen. Ofwel berust je ofwel opnieuw begin je opnieuw: dat dilemma, die keuze, is de angst van de drie vrouwen. Is dat niet ook onze angst? Ofwel zeg je: dood is dood, en wil jezelf na mislukking liever dood zijn en blijven, ofwel zeg je verrijzenis, je staat op, je wil leven. Ofwel zeg je: er is toch niks meer aan te doen, ofwel zeg je: ik probeer het opnieuw. In de opvoeding, in de liefde, in het onderwijs, in de politiek. Iedere generatie staat voor de vraag van Marcus: hoe verder? In elk geval is iedere generatie verder gegaan, opnieuw begonnen. Te beginnen met de doodsbange vrouwen: ze zijn blijkbaar toch naar Galilea gegaan en hebben niet gezwegen. Anders hadden we ’t verhaal van Jezus niet gekend. Maar iedere generatie stond voor de vraag van Marcus: hoe verder? Ook wij vragen: hoe dan precies?
Ik denk door de weg die Jezus is gegaan, vanuit Galilea, opnieuw te gaan, telkens opnieuw. Dat is het trouwens wat de jongen in het graf aan de vrouwen zegt. Hij stuurt hen en ons op weg en doet ons de vraag stellen: Jezus, wie ben jij? Waar ben jij? Waar kunnen we jou zien? Wat wilde jij ons zeggen? Was het niet datgene waar wij schrik voor hebben dat we het niet aankunnen, namelijk ons leven voor elkaar te breken? De jongen in het graf stuurt ons op weg terug naar hoofdstuk 1 van het evangelie, om telkens opnieuw en steeds beter te zien welke weg Jezus ons is voorgegaan. Dag één, dag van nieuwe mogelijkheden. Op die weg worden wij gestuurd. Een weg gaan is een weg maken. De weg banen naar Galilea, naar het grensgebied, naar de plekken waar de klappen vallen… in de opvoeding, in de liefde, in het onderwijs, in de politiek.
Zoals Jezus het zelf ooit zei, het is nu aan ons. Laten we opstaan! Maar waar halen we de kracht? Enkele jaren geleden heb ik, ook in het preekje tijdens de paaswake, God aan het woord gelaten. Hij is toen nog niet uitgesproken. Nooit. Ik laat Hem nu weer verder aan het woord: “Dank aan jou, mens, die mijn naam levend houdt, die over mij vertelt aan kinderen, kleinkinderen, leerlingen. Dank aan jou, mens, die in je politiek mijn droom probeert te verwerkelijken, die in je theologie mij herkenbaar houdt voor mensen van nu. Dank aan jou, mens, geleerde, wijze die in hoogte en diepte, in ’t grote en in ’t kleine speurt naar ’t geheim van de schepping. Dank aan jou, mens, dichter, schilder, beeldhouwer, danser, musicus, die vertolkt wat onuitsprekelijk is, die getuigt en verwijst. Dank aan jou, mens, die zich afvraagt of alles mag wat kan, die zorg draagt voor eigen welzijn en daarbij dat van anderen niet vergeet. Dank aan jou, mens, die zieken verzorgt, bejaarden bezoekt, die kleinen niet minacht en zwakken steunt. Dank aan allen die mij blijven zoeken en gevonden, mij weer los durven laten, want ik ben meer dan jullie bedenken kunnen. Dank voor jullie geloof in mij, voor jullie vertrouwen, voor jullie liefde, dank voor de samenwerking, dank. En weet je: ik ga tot het uiterste, ik ga tot het einde der tijden met mensen, nu met jullie, nu met jou. En als je sterft, laat ik jou niet eenzaam achter in de dood. Al je vreugde en je verdriet, al je lukken en mislukken, al wat je betekende, al de keren dat je uit angst wegvluchtte en wilde berusten, maar dan toch opstond en opnieuw begon en in het spoor van Jezus de ander nabij was. Dat alles zal ik omarmen en jou zelf zal ik aan mijn hart drukken en omhelzen. Zo moge het zijn. Amen”.

– Lied: “Klein paaslied”…

6. Wijding van het water en geloofsbelijdenis

– Wijding van het water en de dompeling van de paaskaars in het water door
Bernard:

Dit water zij gezegend.
Wij bidden U, Eeuwige:
moge het water ons reinigen,
verfrissen en nieuw leven schenken,
zodat we elkaar nieuw zien en nabij zijn.
We laten de paaskaars in het water zakken.
En bidden U, Eeuwige:
laat door uw geliefde Zoon Jezus
de levenskracht van de Heilige Geest
als een ademtocht in ons leven komen,
zodat wij opnieuw geboren worden.

– We bidden samen het gebed over onze keuzes:

Gij God die liefde zijt,
zie ons hier bijeen.
Zegen ons, één voor één
en tesamen
opdat wij groeien
tot mensen van uw liefde.

Keer ons naar elkaar
in verwondering.
Oefen ons in behoedzaam omgaan
met kwetsuren.
Geef ons vertrouwen
in de toekomst.

Leer ons vervreemding te overwinnen,
eigengereidheid los te laten,
totdat wij elkaar zien
in een nieuw licht.

– De mensen worden uitgenodigd om naar voor te komen en zich te reinigen in de waterschaal
– Bernard zalft de handen van de genodigden, en spreekt daarbij de tekst:
Mogen uw keuzes u verder dragen
en mogen God en de mensen u daarbij steunen.

– Lied: “Geloofsbelijdenis”…

7. Eucharistische dienst

– Inleiding op het tafelgebed

het leven mogen voelen
diep in jou
diep in mij
ont-dekken

laten we samen
aan tafel gaan
on-grijpbaar mysterie
met eenvoudige gebaren
delen

in brood en wijn
oogst van onze aarde
opnieuw proeven
waartoe we bestemd zijn
elkaars vraag en antwoord

– Tafelgebed: “Genade, vrede, iedereen”

– Onze Vader

– Vredeswens :

God heeft ons nodig om mee te werken aan Zijn droom van een nieuwe wereld, vol met mensen die elkaar graag zien. Wij mogen Zijn liefde voelbaar maken! Vrede wens ik je, niet om die voor jezelf te houden, maar om ze door te geven aan allen die je lief hebt.

– Allen geven elkaar de vrede. Daarna communie met brood en wijn, ondertussen zingen cantor en pianistmuziek “29 Namen voor Jezus van Nazaret”

– Afsluiting met de gezongen “Zegening” …