Dominicus Gent
Zondag 20 november 2016
Meditatieve viering over ouder worden
Goedemorgen en welkom op deze viering.
Ouder worden is iets van elke dag. Je begint er vrij vlug mee: vanaf de dag van je geboorte start het proces. Alleen ben je je daar maar op latere leeftijd van bewust. Pas na een bepaalde tijd beginnen de beperkingen: het gaat allemaal niet meer zo vlug, je kan fysiek niet zoveel meer, en je wordt afhankelijker van anderen.
Als ervaringsdeskundigen in deze kunst van ouder worden hoef ik jullie daar niet veel meer over te vertellen. We willen er dan ook niet zo veel over zeggen in deze viering. Wel een aantal woorden aanreiken waar ieder dan mee op weg kan gaan. Je hoort het al: dit wordt een meditatieve viering over ouder worden, over zorg dragen en gedragen worden, over loslaten en kracht.
Gedragen worden door mensen en door wat groter is dan ons hart. Dat wat groter is symboliseren we door de Paaskaars aan te steken; om deze aanwezigheid in ons midden te brengen.
Gedragen in
en later
zovele keren
op
de schoot van mensen
begon ik mijn leven
leerde ik wat verbondenheid betekent
voelde ik me gedragen
verkende ik de wereld
vond ik leven
vond ik kracht
en
Leven dat groter was dan mijn hart
Leven dat mij droeg
mijn angsten overwon
en mij deed gaan
verder
dan ik zelf alleen zou kunnen
Zovele stappen verder
wordt het tempo trager
is er veel geleefd, gezien, beleefd.
Maar dit vertrouwen blijft
er is een schoot
waarin ik thuis mag komen
van waaruit ik
het leven weer in kan gaan
Lied
Een schoot van ontferming is onze God
Hij heeft ons gezocht en gezien
zoals de opgaande zon aan de hemel
Hij zal onze voeten richten
op de weg van de vrede.
Russisch sprookje over ouder worden
Het sprookje gaat over de snijderszoon Ivan, die dus als kleermakerszoon elke dag zijn vader helpt. Maar de droom van Ivan is zelf een mooie mantel te maken, de mooiste mantel die hij in zijn hoofd heeft. En dan op een dag ziet hij op de markt een stof liggen waar zijn hart een sprongetje van maakt, de prachtige stof die hij nodig heeft voor de mantel die hij al zo lang droomt: een stof met een beetje gouddraad in, wat zilverdraad, en van een karmozijnrode kleur. Een lekkere, zachte, warme stof, ideaal voor een grote mantel.
Ivan had wel al een beetje gespaard, maar niet veel. En hij dacht: als ik nu extra werk, voor en na het werk voor mijn vader, dan verdien ik misschien genoeg bij en doe ik mijn vader niet tekort.
En zo gebeurt. En zo gebeurt het dat Ivan op een dag genoeg geld heeft om de prachtige stof te kopen voor zijn mantel, van gouddraad, zilverdraad en karmozijn. En hij snijdt en hij past, en het wordt waarlijk een prachtige mantel, waarvan zijn vader zegt: Ivan, je hebt je meesterproef afgelegd, je mag nu voor jezelf werken, je bent een meester.
Ivan draagt zijn mantel altijd als hij buiten komt. Het is zijn geliefde mantel, hij is er trots op. Op een dag begint het in de stad zo zwaar te regenen, dat Ivan zijn mantel om de schouders van een doornat meisje legt dat met hem probeert te schuilen in de straat. En u ziet al wat er zal gebeuren: er komt liefde van, en ze trouwen, en ze gaan samenwonen. Ze hebben werk, ze worden niet rijk, maar er is genoeg om rond te komen, zij tweeën en de twee dochtertjes die ze krijgen. Meer is er niet, maar het is genoeg.
En op een avond bekijkt Ivan plots zijn mantel en ziet hoe versleten die is, hoe vaak gedragen al, hoe die heeft afgezien van weer en wind. En hij denkt na: misschien, als ik goed knip en snijd, kan ik van die mantel nog wel iets moois maken. En hij knipt en snijdt en hij maakt uit zijn mantel nog een hele mooie vest, van goud- en zilverdraad en karmozijn. Een vest waarmee hij, als de eerste sneeuw valt, met zijn dochtertjes in de sneeuw danst, hij duffelt ze half onder zijn vest en half zijn armen tegen de kou. Het is een moment om nooit meer te vergeten.
En het leven gaat verder voor Ivan. Zijn dochters groeien op, en alle dagen draagt hij die vest. Maar hetzelfde gebeurt als met de jas: op een dag ziet Ivan hoezeer zijn vest versleten is geraakt. En hij denkt: misschien, als ik verstandig knip en snijd, kan ik er nog iets moois van maken. En hij gaat naar zijn atelier en snijdt er een muts uit, nog altijd een mooie muts, van goud- en zilverdraad en van karmozijn.
Het leven heeft zo zijn schommelingen, er komt hongersnood, en armoe. En op een dag wandelen ze samen in het bos en ze ontdekken een grote bramenstruik, vol rijpe bramen. Ze eten ter plekke zoveel ze kunnen, de zoetigheid is zo welkom na die maanden van tekort. En dan, zo jammer dat ze niets hebben om bramen mee naar huis te nemen. Neem mijn muts maar, zegt Ivan, en dat doen ze, en thuis worden koeken gebakken en nog even kunnen ze verder genieten van het goede dat ze vonden.
De dochters worden groot en trouwen, krijgen elk ook twee kinderen. Ivan, zegt zijn vrouw op een dag, ik zeg het niet graag, maar je muts ziet er niet uit. Geeft niet, zegt Ivan, ik maak er nog iets van. En hij knipt en stikt er een strikje uit, een vlinderdasje, met nog altijd goud in, en zilver, en karmozijn, een strikje dat hij elke dag wil dragen.
Maar op een dag komt hij terug van de markt en thuis vraagt zijn vrouw hem: waar is je strikje? Ivan schrikt, keert terug op zijn stappen, maar vindt het strikje niet meer terug. En er breekt iets in hem, het lijkt of het licht uitgaat in Ivan. Hij gaat in bed liggen, gedeprimeerd, droevig, moe. Zijn vrouw komt met eten, hij wil niets. Zijn kinderen komen, hij luistert niet. Zijn kleinzonen komen, hij reageert niet.
En dan zegt een van zijn dochters: papa, je moet nog aan je kleinzonen vertellen van je prachtige mantel, en hoe je mama hebt leren kennen, en hoe je ons meenam in de sneeuw onder je vest, en hoe we bramen vonden en meenamen naar huis in je muts. Je moet vertellen, papa, het is jouw leven, jij moet het vertellen.
En Ivan staat op en hij vertelt, van zijn mantel en vest en muts en strikje, van gouddraad en zilverdraad en hoe ongelooflijk mooi karmozijn is. En de kleinkinderen hangen aan zijn lippen en zien in hun verbeelding alles wat opa zo mooi voor hun ogen tovert.
En zo eindigt dit sprookje, met Ivan die met zijn kleinkinderen speelt…
Jesaja 46, 4-13 (I)
Luister naar Mij, huis van Jakob,
en alles wat over is van Israëls huis;
gij, die werd opgetild vanaf de moederschoot,
en sinds de geboorte werd gedragen.
Tot aan uw oude dag blijf Ik dezelfde.
Als gij grijs bent zal Ik u nog dragen.
Ik heb het gedaan en Ik blijf het doen.
Ik zal u dragen en verlossen.
Meditatief gedeelte
Uit een overweging van dominicaan Jan Nieuwenhuis, voor Dominicus Amsterdam, ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag
“Tijd is een uitvinding van de mens, tijd bestaat niet. Maar wat er wel bestaat, is duur. Dingen en mensen duren. Duren is doorgaan, voortzetten, niet ophouden, blijven. De straten en de stenen van deze stad, ze duren. Alle woorden die ik hier nu uitspreek, geen enkel is van mij, hoelang duren ze al. Dit geheimvolle boek dat hier op de lezenaar ligt en elke week weer wordt opengeslagen, dit onvergankelijke verhaal blijft duren.
Het lijkt wel alsof de bijbel niet wil denken vanuit de dood. Natuurlijk kent en erkent de bijbel het bestaan van de lichamelijke dood, de boek begint ermee, met de moord op Abel door zijn broer. Maar het valt bvb op dat Jezus het woord dood niet in de mond neemt, als hij bij het dochtertje van Jaïrus komt. Ze slaapt, zegt hij. En ook Lazarus is niet dood, hij is ter ruste gegaan. Tegelijk is ook Jezus gestorven. Maar van hem wordt gezegd dat hij verder leeft, blijft duren in harten en handen en voeten van mensen.
Blijven wij duren? Dit lijf van ons verslijt. Dit lijf van ons houdt op, maar houden wij op? Wij zijn toch veel meer dan dit lichaam? Wij bestaan ook buiten onszelf, zo lang al leven wij in andere mensen, andere dingen. Zoals ook wij de optelsom zijn van alles wat anderen ooit aan ons hebben gedaan. Zouden wij dan niet verder duren?”
Piano
Bewerking van Psalm 127
In zonen en dochters
werken de armen
van vaders en moeders.
Het huis is gebouwd
door handen die
er niet meer zijn.
Zovelen dragen we mee
in onze rug, in onze stem,
zovelen dromen in ons.
Zo oud is de blik van mensen.
Elk kind leert stappen
waar anderen gingen
en loopt nog verder
en elk woord heeft leren zingen
van duizenden stemmen die zwijgen
en luisteren, hoe lang al,
naar die ene stem.
(Guido Vanhercke)
piano
Een klein verhaaltje: een oude man wordt in de supermarkt aangesproken door een klein
meisje. Ze vertelt hem dat het vandaag haar verjaardag is. De oude man blijft staan en luistert. De moeder van het meisje is een beetje gegeneerd maar maakt toch op vraag van het meisje een foto van de twee, oud en jong. Nadien post ze die foto op haar facebookpagina. De reacties zijn verrassend. De foto wordt opgepikt en gedeeld door mensen die de oude man kennen. Want er is iets met hem gebeurd, ze kunnen hun ogen niet geloven. De oude man is een tijd geleden zijn vrouw verloren en alle levenslust en levenskracht is met haar uit hem gevloeid. Zijn gezicht is één grote verstarring, één grote droefheid. Maar hier, op de bewuste foto, hier lacht dat gezicht, voor de eerste keer weer. De spontaniteit van een kind, de verrijzenis van een mens die dood was.
Piano
Naar Psalm 71
Ik wil niet verbleken als ik oud word.
Maar dieper schijnen, kleuren van kleuren.
Ik wil niet dood zijn voor ik sterf.
Maar geboren worden, elke dag,
zoals men wakker wordt uit zijn moeder,
te voorschijn gehaald uit licht.
Ik wil niet stom worden en verloren.
Maar redding zien, steeds weer,
zoals water, eenvoud die de dorst lest,
zo wil ik gerechtigheid zien
en geloven dat het goed is
dat ik zing.
Alle stemmen van mijn lange leven
moeten zingen:
de bevende, de felle, de zachte
de wanhopige, de nabije, de lang verwachte
(Guido Vanhercke)
Inbreng
Ongetwijfeld heeft er jou iets getroffen bij deze overwegingen. We laten nu wat tijd om je bedenkingen, gebeden, wat er leeft in je hart te delen
Inleiding tafelgebed
Een gedekte tafel komt er niet vanzelf. Mag ik vragen aan enkele mensen om brood en wijn en het gedachtenisboek naar voor te brengen.
Samen aan tafel gaan: het is een alledaags gebeuren en toch ligt ook hier een dieper dimensie: wat we eten is geboren uit de zorg van anderen. Eten delen met elkaar versterkt de band, de betrokkenheid . Het maakt het bestaan lichter, want zorgen en blijdschap worden er evengoed gedeeld als eten en drinken. Wat we heel lichamelijk doen nl.: delen van voedsel, wordt ook delen van leven. Dit willen we hier elke zondag opnieuw expliciet doen: brood breken en wijn delen. Zoals Jezus het ons eens voordeed. Samen met elkaar en met hen die er vandaag niet bij kunnen zijn. Samen met hen die ons deze gebaren en levenswijze voordeden en voor wie we nu de kaarsjes aansteken. En ook verbonden met allen , waar ook ter wereld, die deze levenswijze tot de hunne maken.
Zingen we het tafelgebed : Rondgang bij het delen…
Slechts het brood dat wij te eten gaven, zal ons verzadigen
Slechts de gevangene die wij verlosten, zal ons bevrijden
Slechts het gewaad dat wij wegschonken, zal ons bekleden
Slechts de zieke die wij bezochten, zal ons genezen
Slechts het water dat wij te drinken gaven, zal ons verkwikken
Slechts het woord dat leed verzachtte, zal ons troosten
Gezegend, Gij.
Met brood en wijn legt Gij het leven
in onze handen, dat het vrucht mag dragen.
Hier rond vormen wij gemeenschap.
Gezegend, Gij.
Gij hebt mensen voor elkaar geschapen
om elkaar lief te hebben, om voor elkaar te zorgen, om bij elkaar te zijn.
Gij hebt ze tijd van leven gegeven
tijd van onbezonnenheid, tijd van loutering,
de lange weg die we moeten gaan,
met onze dromen, met onze grenzen.
Maar dat we hem niet alleen moeten gaan.
Dat we ons leven kunnen krijgen en weggeven aan elkaar.
Dat er mensen zijn die blijven opkomen voor de minsten,
optrekken met wie veracht is in de ogen van de wereld,
meezwerven tot het uiterste, soms over de grens,
en niet ten onder gaan.
Met hen voor ogen
komen wij op het spoor van Eén
die levens uit hun schaduw viste,
die overeind bleef tot het laatst,
Jezus, godsmens, broeder.
Zo doodnatuurlijk als hij had geleefd
brak hij, de laatste keer aan tafel, brood
en zei toen onverwacht:
‘dit is mijn lichaam voor u’
en toen liet hij een beker drinken en zei
‘dit is mijn bloed, het nieuw verband’
Onze Vader
Zegen
De oude Ivan in het sprookje heeft geluk dat er een dochter is die in hem gelooft en de moed heeft hem aan te spreken.
De oude man in het grootwarenhuis heeft geluk dat er een kind is dat hem haar blijdschap schenkt, zomaar.
Wensen wij elkaar veel dergelijke leven brengende, vrede schenkende ontmoetingen…
Slotgedicht
Nu de grote dingen verdwijnen
worden de kleine dingen groot:
wat zonlicht op de gordijnen,
een appel, een snee vers brood.
Met hoeveel overbodigs
maken we ons leven stuk:
er is zo weinig nodig
voor wat eenvoudig geluk.
Zó zou ik oud willen wezen,
klein bij de grote dood:
een boek om in te lezen,
een appel, een snee vers brood.
(Garmt Stuiveling)
*
(foto G.Vanhercke)