Oogsten, danken en vieren

Dominicus Gent

Viering van zondag 29 juli 2018

Oogsten, danken en vieren

 

Goede morgen en welkom in onze zondagsviering rond woord, brood en wijn.
We zijn samengekomen om te bezinnen, om samen na te denken, te bidden en te vieren dat we hier mogen en kunnen zijn, dat we met elkaar verbonden zijn door zoveel grote en kleine dingen die het leven de moeite waard maken. Samengekomen ook om weer energie op te doen, proviand op te doen om verder te kunnen.
Aan het begin van de oogstmaand willen we stilstaan bij oogsten en de oogst vieren en laten we ons inspireren door een verhaal uit Johannes.
Maar steken we eerst de paaskaars aan, als teken dat er licht in ons leven kan zijn, het licht dat onze verbondenheid symboliseert met het grote geheim van het leven en de liefde, die we de Eeuwige noemen.

En we zingen ons geloof in hoe die God zich laat zien

Lied – Vervul dit huis

Vervul dit huis met hart en geest
met aandacht voor de kleinen.
Dat al wie hier naar binnen gaat
hen noemen zal de zijnen.

Wees hier opnieuw verbeeldingskracht,
geef taal en toon aan dromen.
Geef stem aan wat verborgen bleef,
laat hier Jouw Rijk maar komen.

Wees kracht en troost voor jong en oud,
dat niemand hoeft te vrezen
als hij zich inzet voor Jouw Rijk,
want dood heet daar ‘verrezen’.

Ontwaak, ontspring, zoek kans in ons
tot in de diepst ontriefde.
Vervul Je grootste wens aan ons:
word onverdeelde liefde.

(T. Jan van Opbergen)

WOORDDIENST

Vieren

Het is volop zomer en vakantie. Het is tegelijk voor velen een periode om het werk en de verplichtingen even los te laten en al dan niet weg te trekken, als een periode waarin de oogsten worden binnen gehaald. Voor wie professioneel leeft met en voor en door het land is elk seizoen, maar zeker ook de zomer een periode waarin heel hard gewerkt wordt. En er zijn ook heel wat feesten die traditioneel verbonden zijn of waren met het binnenhalen van de (eerste) oogst. Op midzomer, op 21 juni, of met Sint Jan, de 24ste juni, was zo’n eerste feest waarin mensen samen kwamen en komen en een vuur ontsteken. Waarom een vuur ontsteken? We zien in een van de eerste Bijbelverhalen al hoe Abel en Kaïn een deel van hun oogst in een vuur offeren als dankbaarheid voor die oogst.
In de loop van de zomer worden op verschillende tijdstippen grote vuren ontstoken, ook nu nog. Toen we eind juni wandelden in Duitsland, kwamen we op heel wat hoogtes in het Zwarte Woud plekken tegen waar een vuurstapel klaarlag of waar de resten van de asse lagen. Mensen komen nog graag bijeen rond een vuur of een vuurtje, de populariteit van een barbecue zal daar ook niet vreemd aan zijn.
Het vuur heeft zijn belang, zeker vanuit zijn offer en dankritueel, ook vanuit het verbindende en speelse en verwarmende dat vuur eigen is. Het kampvuur op het einde van het jeugdbewegingskamp. De vuurkorven op de kerstmarkten maken mee de sfeer ook al door de geur die ze verspreiden.
Vuur wordt aangestoken als we iets te vieren hebben, symbolisch ook door het aansteken van kaarsen. En vieren hoort bij het leven, misschien vroeger nog veel nadrukkelijker dan nu.
Deze zomer en bijna elke zomer worden we ook geconfronteerd met vuur dat niet beheersbaar en vernietigend is. Griekenland leidt zwaar onder de branden die deze week tot dicht bij Athene ook mensenlevens gekost hebben. En ook bij ons, in deze hete droge zomer, wordt gewaarschuwd voor brandgevaar. De uitdrukking: ‘zich verspreiden als een lopend vuur’ vrezen we op dit moment, waar we het meestal overdrachtelijk als een verspreiding van een goede boodschap zien.
Maar terug naar oogsten, danken en vieren. In meer agrarische tijden, die nog niet zo lang geleden zijn, was het leven vieren sterk afgestemd op de seizoenen, het binnenhalen van de oogsten en vele rituelen en gebruiken die daaraan gekoppeld waren. Denk maar aan de vele soorten broden, vlaaien en taarten, gebakken bij de kermis. Elke gemeente heeft nog wel haar eigen recept voor vlaai en vele families hebben dat ook nog.
In een museum dat we bezochten in Duitsland stond een ‘dankkast’, een grote kast zoals van een staande klok, met daarin een korenschoof waarrond indertijd gedroogde bloemen waren gewonden. Deze kast was in de kerk gezet als herinnering aan de eerste goede oogst na vijf jaren van slechte oogsten en hongersnood.

En ook nu nog heeft de zomer een eindeloze reeks feesten en festivals, onze Gentse Feesten zijn nog maar net voorbij. In vele wijken en buurten en straten wordt samen gegeten, gedronken, geluisterd naar muziek en gedanst. Mensen willen zich verbonden voelen en tijd nemen om mekaar te ontmoeten of met elkaar een fijne ontspannende tijd door te brengen.
Antoinette en ik gingen, ondertussen al meer dan tien jaar geleden, naar een uiteenzetting over transitiegroepen en we waren geraakt dat een belangrijk onderdeel van het werken met transitie is om te vieren wat je samen bereikt hebt. Naast en na de inspanning van werk en zorg is er het verwijlen bij wat gedaan is en de vreugde een plek geven in het leven.
Vandaag lijkt het, en Dirk De Wachter haalt dit aan als een probleem, dat voor heel wat mensen het leven een continu feest moet zijn: dat het vieren losgekoppeld wordt van hard werken, oogsten, dankbaarheid, …. Zoals het vuur uit de hand gaat lopen kan ook het vanzelfsprekende van feesten ervaren worden als een recht of een plicht. Mensen kunnen zich dan heel ongemakkelijk voelen als ze daar geen plek in vinden.

We kozen vandaag een Evangelietekst die de koppeling wel maakt en inspirerend kan zijn.

Maar zingen we eerst een lied over het bewonen van de aarde, op voeten twee om de verte te belopen en met handen die wat kunnen. 

Dat ik aarde zal bewonen,
niet op vleugels als een arend,
niet in schemer als een nachtuil,
niet kortstondig als een bloem,

niet op vinnen onder water,
niet gejaagd en niet de jager,
niet op hoeven, niet op klauwen,
maar op voeten, twee

om de verte te belopen,
om de horizon te halen,
en met handen die wat kunnen,
kappen, ruimen, zaaien, oogsten,

met een neus vol levensadem,
met een buik vol van begeren,
met een hoofd niet in de wolken,
wel geheven naar de zon

om te overzien die aarde,
haar te hoeden als een kudde,
haar te dienen als een akker,
en te noemen bij haar naam.

Dat ik ben niet meer of minder,
dan een mens, een kind van mensen,
een van velen, een met allen,
groot en nietig, weerloos vrij,

om te zijn elkaar tot zegen,
om te gaan een weg van dagen,
liefdes weg, die ooit zal leiden,
naar een menselijk bestaan.

(T. H. Oosterhuis)

 

Uit het evangelie – Johannes 21,1-14

Daarna verscheen Jezus aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep op deze wijze:
Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas, die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen.
Simon Petrus zei tot hen: “Ik ga vissen.” Zij antwoordden: “Dan gaan wij mee.” Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets.
Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was.
Jezus sprak hen aan: “Vrienden, hebben jullie soms wat vis?” “Neen,” antwoordden ze.
Toen zei Hij hun: “Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.” Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen.
Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan – want hij droeg slechts een onderkleed – en sprong in het meer.
De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
Toen zij aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis erop en brood.
Jezus sprak tot hen: “Haalt wat van de vis, die gij juist gevangen hebt.”
Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderddrieënvijftig stuks, en ofschoon het er zoveel waren, scheurde het net niet.
Jezus zei hun: “Komt ontbijten.” Wetend dat het de Heer was, durfde geen van de leerlingen Hem vragen: “Wie zijt Gij?”
Jezus trad dichterbij, nam het brood, en gaf het hun, en zo ook de vis.
Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds Hij uit de doden was opgestaan.

 

Bij het Evangelie

Toen we zochten naar een passende Bijbeltekst bij het thema dat door Hilde belicht werd, oogsten, vuur en vieren, kwamen we bij uit bij het verhaal uit het laatste hoofdstuk van het Johannesevangelie. Alle vergelijkingen lopen wat mank, maar met een beetje goede wil kan je visvangst ook als oogsten zien, en het gezamenlijk ontbijt als een kleine viering. Er is zelfs sprake van een vuurtje en een barbecue.

Het is een overbekend verhaal en wellicht is dat ook het geval voor de verklaringen die eraan gegeven worden: een soort alternatief Emmaüsverhaal waar het wel een aantal gelijkenissen mee vertoont. De leerlingen zien het na Jezus’ dood niet meer zitten en keren ontgoocheld terug naar hun vroegere vissersleven. Dat haalt niets uit, het werkt niet meer, ze vangen niets. Alleen als ze Jezus’ aanmaning opvolgen, het letterlijk over een andere boeg gooien, vangen ze een enorme hoeveelheid vis. Die vis moet dan symbool staan voor de christengemeenten die door de leerlingen allemaal in één net te vangen zijn. Ze worden vissers van mensen, weet u wel.
Het probleem met deze bekende verhalen en veelgehoorde verklaringen is dat op den duur de bestaande uitleg misschien wat te automatisch een beetje ééndimensionaal wordt en we die gaan aannemen als de enige mogelijke. Dat was in alle geval bij mij het geval, wanneer ik aan deze inbreng begon. Maar toen ik het verhaal nog eens grondig herlas, sprongen toch een aantal ogenschijnlijke details in het oog.

Een aantal leerlingen zijn samengebleven, zijn samen naar Galilea gegaan, misschien uit ontgoocheling, misschien omdat Jezus hen beloofd heeft na zijn dood terug bij hen te komen in Galilea, zoals we dit bij Marcus kunnen lezen. Het verhaal laat dit open. Ze weten wellicht niet goed wat er wanneer gaat gebeuren en tenslotte moeten ze ook in hun levensonderhoud voorzien. Dus gaan ze vissen. Petrus neemt het initiatief en de anderen volgen hem. In totaal zeven leerlingen – zeven, onthoud het getal. Ondanks hun zwoegen, vangen ze niets. Ze doen nochtans niets verkeerd. ’s Nachts is het beste moment om te gaan vissen. Maar soms brengt heel hard werken niets op. Soms mislukt de oogst zonder dat je er iets kan aan doen, als de regen te lang uitblijft bijvoorbeeld, of als de vis niet bijt. Frustrerend, maar dat weet je, dat zijn de risico’s van ‘t vak. Als je dan als ervaren vakman te horen krijgt van een wildvreemde dat je het helemaal anders moet aanpakken, dan frons je toch minstens de wenkbrauwen of ga je minstens in discussie. Hier niet, ook al lijkt de onderneming complete waanzin. Aan de rechterkant van de boot zat het roer en je visnetten uitgooien aan die kant kon ervoor zorgen dat je netten daarin verstrikt raakten met alle gevolgen van dien. Netten, belangrijk kapitaal voor een visser, kapot, en de boot onbestuurbaar op een wilde zee. Een riskante onderneming dus.

Wat Jezus hen vraagt, gaat in tegen hun ervaring, tegen de logica, tegen alles wat ze weten. Het is als om te zeggen: als je Jezus volgt, als je op hem vertrouwt, dan is dat een riskante onderneming, het gaat in tegen alle logica, tegen wat de goegemeente zou voorschrijven.
De beloning is er ook naar, volgens de verteller. De oogst is zo zwaar dat ze die niet meer aan boord krijgen. Wel 153 grote vissen.
Is het niet intrigerend waarom hier een heel bepaald getal genoemd wordt? In veel verklaringen wordt dat afgedaan als het aantal soorten vis dat in die tijd bekend was, of het aantal christelijke gemeenten die toen bestonden, maar dat is wat mij betreft hoogstens verdienstelijk giswerk. Een onvoldoende uitleg, zeker wanneer je weet dat Johannes een getallen-fetisjist was. En dus staat het getal er wellicht niet zomaar.
En dat is inderdaad ook zo, want 153 is een speciaal getal in de joodse traditie. Het is namelijk het driehoeksgetal van 17. Voilà, nu weet u het.
Voor diegenen bij wie de rekenkunde wat ver zit en die niet meer weten wat een driehoeksgetal is: als je alle getallen van 1 tot en met 17 optelt, krijg je 153. So what, zal u misschien denken… maar er is meer.
17 staat eerst en vooral symbool voor de godsnaam JHWH, voor God dus. De joden zijn, zoals u weet, de uitvinders van een voorloper van het letterspel Scrabble waar iedere letter een nummerwaarde heeft. Maar 17 is niet alleen de som van de letterwaarden van J-H-W-H, het is ook de som van 7 en 10: zeven, het getal van de schepping in zeven dagen, van de toen zeven bekende planeten die als “ogen van JHWH” op de wereld gericht waren, het getal van de volmaaktheid, van wat af is. En tien is het getal van de volheid, van het verbond van God met de mensen, de 10 geboden.
En het driehoeksgetal van 17, de driehoeksvorm – alle goede dingen bestaan uit 3 – versterkt dit nog: 153 betekent leven in overvloed.
Wat vergezocht? Er zijn in het eerste testament nog zo’n aantal voorbeelden te vinden: Abraham is 175 jaar oud geworden, 5 maal 5 maal 7 jaar en 5 plus 5 plus 7 is 17. Jakob wordt er 147 of 3 maal 7 maal 7. U kan zelf het sommetje maken. Blijft u fris tegen dat het schooljaar herbegint. Voor Isaac moet u het maar zelf eens uitzoeken. Dat alles is niet louter spielerei, het is doelbewuste compositie die de Bijbelse boodschap kracht moet bijzetten. Net zoals Bach dat bewust of onbewust deed bij zijn composities, maar dat moet u maar eens aan Bernard vragen.

Terug naar onze visvangst. De vangst van 153 vissen krijgt nu een minder banale betekenis: door Jezus te volgen, ontvang, vang je de volheid van Gods Naam, JHWH, “Ik zal er zijn, wees er”. Jezus heeft de Godsnaam, met zijn leven lichaam gegeven, hij heeft Gods naam zichtbaar gemaakt in de wereld, met woorden en daden. Als je hem volgt, ontvang je volheid, leven in overvloed.
En met diezelfde vangst krijgen de leerlingen tegelijkertijd de taak om Gods kinderen bijeen te brengen. Want 153 is ook de letterwaarde – hier gaan we weer- van “bene ha”elohim”, wat Hebreeuws is voor “de kinderen van God”. De opdracht aan de leerlingen aan het einde van het Johannesevangelie is duidelijk: “Verzamel de mensen, kinderen van de vader, en breng hen samen. Laat het net niet scheuren, zoek naar de eenheid en overwin de onderlinge verdeeldheid.”

Dat is de oogst die ons te beurt valt. En er is overvloed. Veel meer dan een mens op kan. Daar waar de leerlingen niets hadden, hebben ze nu 153 grote vissen. En er is meer. De man die hen vroeg of ze iets te eten hadden, heeft die vis die ze net gevangen hebben blijkbaar niet afgewacht. Het kan niet op. Hij roostert vis op een vuurtje en geeft hen brood. Een subtiele maar heldere verwijzing naar het verhaal van de wonderbaarlijke brooddeling, waar een beetje vis en wat brood genoeg bleken voor duizenden. Vijf broden en twee vissen: er worden aan het begin van de lezing 5 leerlingen bij naam genoemd en twee niet.
En ook daar was overvloed en er was nog over, 12 volle manden. En wellicht is het ook niet toevallig -niets staat er namelijk toevallig- dat de schrijver van één leerling specifiek vermeldt vanwaar hij afkomstig is: Natanaël komt van Kana in Galilea. De bruiloft van Kana, opnieuw een verhaal van overvloed.

Het verhaal eindigt met een kleine viering: ze nemen samen de maaltijd, geen avondmaal deze keer, maar een ontbijt. Het begin van de dag, het begin van de opdracht. De leerlingen krijgen voedsel om op weg te gaan, krijgen nog eens de juiste blikrichting aangereikt, die anders is dat wat logisch is en de waarschuwing dat het pad niet over rozen zal lopen. Maar leven in overvloed is hun toegezegd.
Zij mogen vertrouwen op de Naam, die onzichtbaar aanwezig en onzegbaar hen en ons nabij is.

Zingen we het lied in het boek op pagina 154 (dat is het driehoeksgetal van 17 + 1 ;-))

Lied van Gods aanwezigheid

Heer, onze Heer, hoe zijt Gij aanwezig
en hoe onzegbaar ons nabij.
Gij zijt gestadig met ons bezig
onder uw vleugels rusten wij.

Gij zijt niet ver van wie U aanbidden
niet hoog en breed van ons vandaan.
Gij zijt zo mens’lijk in ons midden
dat Gij dit lied wel zult verstaan.

Gij zijt onzichtbaar voor onze ogen
en niemand heeft U ooit gezien.
Maar wij vermoeden en geloven
dat Gij ons draagt, dat Gij ons dient.

Gij zijt in alles diep verscholen
in al wat leeft en zich ontvouwt.
Maar in de mensen wilt Gij wonen
met hart en ziel aan ons getrouwd.

Heer, onze Heer, hoe zijt Gij aanwezig,
waar ook ter wereld mensen zijn.
Blijf zo genadig met ons bezig,
tot wij in U volkomen zijn.

(T. H. Oosterhuis)

 

TAFELDIENST

Welkom rond de tafel

We vieren vandaag dat we hier welkom zijn aan Uw tafel, elke week opnieuw. We komen bijeen om te herinneren, ons te verdiepen en ons verbonden te weten rond Uw leven. We zijn dankbaar om de oogst van brood en wijn die door zovele handen tot stand kwam en tot op deze tafel gebracht werd.
We verbinden ons met alle dierbare overledenen en steken voor hen de kaarsjes aan, wetend dat zij geborgen zijn in Uw Hand. En we verbinden ons met allen die overal in de wereld meewerken aan de oogst die nodig is voor de wereld.
Gij hebt brood genoeg om de grote mensenfamilie eten te geven voor hart en geest en ziel en wij mogen daaraan meewerken.

Zingen wij het tafelgebed in de kaft p. 202

Tafelgebed Wie heeft brood genoeg
Wie heeft brood genoeg
voor zo grote hongerige menigte?

Woord dat zegt wat liefde is,
en weer zegt: de aarde delen,
recht is liefde, brood voor velen
God is brood is mensenrecht?
Woord van God, God in ons, hou aan.
Eeuwig woord, alledagenwoord,
doe ons verstaan.

Hongerdood genoeg
voor zo grote goddeloze menigte.

Hand die kan wat liefde is,
maar niet doet: de aarde delen,
nieuwe levensbomen telen
God de hand die mensheid voedt?
Hand, doe goed. God in ons, hou aan.
Kinderhand, grotemensenhand,
breng dood tot staan.

Op de avond voor zijn lijden en dood zit Jezus met zijn vrienden aan tafel,
een tafel waar niemand vreest brood te kort te komen.
Nu neemt Jezus het brood en zegent het:
Dit is mijn lichaam, gegeven voor u.
Ik breek en deel het -als brood- opdat ge leven in overvloed moogt hebben.

Na de maaltijd neemt hij de wijn en zegent die:
Dit is mijn bloed, vergoten opdat ge leven in overvloed moogt hebben.
Blijft breken en delen, blijft dit doen om mijn woord en Leven te her-inneren opdat allen leven in overvloed zouden hebben

Mensengeest genoeg
voor zo grote mensgeworden menigte.

Geest die weet wat liefde is,
en volvoert: de aarde delen
hoeveel liefde zal het schelen
of er God of niet-god is?
Mens, doe goed. God in ons, hou aan.
Levensgeest, allemensengeest,
vuur liefde aan.

Wie is God genoeg
voor zo grote hongerige menigte?

(T. H. Oosterhuis)

 

Onze Vader

Vredeswens

Jezus heeft zijn vrienden de vrede gewenst. Vrede met zichzelf en vrede met elkaar. Vrede die voortvloeit uit het vertrouwen dat wanneer we met elkaar brood delen, we volheid van leven kunnen vinden in een klein en eeuwenoud gebaar dat zegt: “Ik zal er zijn”. Wensen we elkaar die vrede.

Communie

Een Keltisch zegengebed

Zegen voor mij, o God,
al wat mijn ogen zien,
Zegen voor mij, o God,
al wat mijn oren horen.
Zegen voor mij, o God,
al wat mijn neus mag ruiken.
Zegen voor mij, o God,
al wat mijn lippen proeven,
de noten van mijn zang,
het licht dat mij geleidt,
al wat ik wil bereiken,
al wat mijn wil verleidt,
en wat mijn ziel het diepst begeert:
de Drie die vragen om mijn hart,
en wat mijn ziel het diepst begeert:
de Drie die vragen om mijn hart.

Uit: Keltische spiritualiteit, tijdschrift

 

En bidden we dat ondanks deze droogte de steppe zal bloeien!

Lied De steppe zal bloeien

De steppe zal bloeien, de steppe zal lachen en juichen.
De rotsen die staan vanaf de dagen der schepping,
staan vol water, maar dicht, de rotsen gaan open.
Het water zal stromen, het water zal tintelen, stralen,
dorstigen komen en drinken.
De steppe zal drinken, De steppe zal bloeien.
De steppe zal lachen en juichen.

De ballingen keren, zij keren met blinkende schoven.
Die gingen in rouw tot aan de einden der aarde,
één voor één en voorgoed, die keren in stoeten.
Als beken vol water, als beken vol toesnellend water,
schietend omlaag van de bergen,
als lachen en juichen, die zaaiden in tranen,
die keren met lachen en juichen.

De dode zal leven, de dode zal horen: nu leven.
Ten einde gegaan en onder stenen bedolven:
dode, dode, sta op, het licht van de morgen.
Een hand zal ons wenken, een stem zal ons roepen:
Ik open
hemel en aarde en afgrond,
en wij zullen horen, en wij zullen opstaan
en lachen en juichen en leven.

(T. H. Oosterhuis)

 

*

(foto G.Vanhercke, korenschoven boven preekstoel in protestants kerkje aan het einde van het Fressinièredal bij Briancçon, Fr)