Kunst van leven en van sterven (2): blijft het beste over…?

Dominicus Gent

Viering van zondag 29 april 2018

Blijft het beste over…?

tweede viering in een reeks over kunst van leven en sterven

 

Goedemorgen en welkom in onze zondagsviering.
Na de initiatieviering van vorige week
pikken we terug de draad op van onze vieringenreeks
die het thema “de kunst van leven en sterven” meegekregen heeft.

Brengen we aan het begin van deze viering licht aanwezig

Zingen we het lied aan het licht

Licht dat ons aanstoot in de morgen
voortijdig licht waarin wij staan.
Koud, één voor één, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval, dat wij allen
zo zwaar en droevig als wij zijn,
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.

Licht van mijn stad de stedehouder
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
of ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.

Alles zal zwichten en verwaaien 
wat op het licht niet is geijkt;
Taal zal alleen verwoesting zaaien
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
Licht laatste woord van Hem die leeft.
(H. Oosterhuis)

 

Eerste overweging

De oude Tobit uit het gelijknamige Bijbelboek zou dit lied zelf gezongen kunnen hebben – of wij konden het voor hem zingen.

Zijn sprookjesachtige verhaal begint ongeveer als volgt.

Er was eens een man Tobit genaamd. Hij trouwt met Anna en samen krijgen ze Tobias. Tobit is een goede, eerlijke en vrome jood. Zelfs wanneer zijn stamgenoten zich van de tempel in Jeruzalem afkeren blijft hij trouw. Wanneer zijn stam gedeporteerd wordt naar Nineve blijft hij in die vreemde omgeving trouw aan zijn geloof. Zijn rechte levenswandel wordt door de Assyrische koning gewaardeerd. Hij wordt diens inkoper.

Maar wanneer deze koning sterft komt er een andere die onbetrouwbaar en corrupt is. Het leven keert: Tobit wordt ontslagen. Maar desondanks blijft hij trouw zijn volksgenoten helpen, ook zij die het allang niet meer zo nauw nemen met de joodse voorschriften. Telkens wanneer hij het lijk van een volksgenoot vindt, begraaft hij het. Wanneer iemand uit Nineve hem verraadt, slaat hij angstig op de vlucht. Zijn bezittingen worden in beslag genomen.

Maar later komt er weer een andere koning en die is Tobit weer goedgezind en laat hem naar Nineve terugkeren. Ter ere van Tobits terugkeer wordt een feestmaal aangericht op het belangrijke joodse Wekenfeest. Tobit geeft aan zoon Tobias de opdracht ‘Ga kijken of je ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt en breng hem dan mee’. Maar Tobias komt terug met een andere boodschap: ‘Vader, op de markt ligt een van onze volksgenoten, ze hebben hem gewurgd’. Tobit laat het eten onaangeroerd, brengt de dode naar zijn schuurtje en begraaft hem na zonsondergang.

Zijn naasten lachen om zijn handelswijze, ze vinden dat Tobit problemen zoekt met de overheid. Bedroefd gaat Tobit buiten slapen. Zijn ogen nog open valt er mussendrek in. Tobit krijgt witte vlekken in zijn ogen maar geen arts die hem kan helpen.

De blindheid maakt hem afhankelijk. Moeder Anna wordt kostwinner en Tobit wordt ….a grumpy old man. Tobit blijft weliswaar een godvrezend man maar ook wantrouwig, zelfgerechtigd, boos en bang. Hij is vereenzaamd en verzuurd door zijn krampachtig vasthouden aan de Wet en de deugdzaamheid én zwaar ontgoocheld door het noodlot en het onbegrip van mensen om zich heen.

Tobit is blind en verblind, een balling in Assyrië en in eigen huis.
Hij ziet het niet meer zitten. Wenend bidt hij tot JHWH:

Tobit 3, 6:

Daarom, doe met mij wat u goeddunkt.
Neem mijn leven terug, zodat ik bevrijd word en tot aarde verga.
Want de dood is me liever dan het leven,
nu ik valse verwijten te horen krijg en in grote droefheid verkeer
laat mij eindelijk, uit deze benauwenis bevrijd,
naar het eeuwig verblijf gaan.
Wend uw gezicht niet van mij af 

Tobit zijn gebed had ook anders kunnen klinken:

‘…dat ik niet uitval,
dat ik -zo zwaar en droevig als ik ben-,
niet uit andermans genade val en doelloos en onvindbaar ben.
(…)

Vaderlijk Licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind
Licht kind in mij,
kijk uit mijn ogen of ergens al een wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt”

De blik van mensen op ouder worden en het leven in het algemeen doet veel. Dan hebben we het niet over wie zegt dat het glas half vol is of half leeg, maar over wat Maria hier ooit vertelde. Dat je op verleden gefixeerd kan zijn en het gevoel kan hebben dat met de jaren alles verdwijnt wat je ooit opbouwde en belangrijk vond. Of –misschien nog erger- dat alles achteruitgaat -samen met jouw lijf- en dat het ‘niet meer’ als een terugkerend refrein uitdijt tot ‘nooit meer’…

Tegenover de grumpy old (wo)man staat de man/vrouw die met de jaren ballast overboord kan gooien en kan zeggen: ‘alleen het beste hou ik over’. Zo’n mens ervaart ouder worden als bevrijding van wat hindert, van wat afleidt of bijzaak is. Zo’n mens spreekt vol verwondering over ruimte en tijd die vrijkomt om de essentie te koesteren en die verder te laten groeien.

In het lied van daarnet zongen we bedachtzaam over Licht. God als een licht voor onze levensdagen, God als licht dat ons aanstoot om niet bij de waan van de dag te blijven maar te zien wat echt belangrijk is op elk moment van ons leven.

Helder krijgen wat die essentie kan zijn is een boeiende oefening die vaak uitkomt bij ballast overboord gooien en openstaan voor het goede, het schone, het ware, het nieuwe,… Bij essentie klinkt ook belang van verbondenheid die zich o.a. uit in solidariteit, in houdingen van respect waarbij je de ander behandelt zoals je zelf behandeld wil worden.

Geheel toevallig (of moet ik nu beamen wat zovelen zeggen ‘dat toeval niet bestaat’?) kwam ik deze week –op de trein dan nog wel- in contact met een kaartspel dat de naam Tobit draagt. Het werd ontworpen door en voor zorgverleners die met en voor ouderen werken. Het moet zorgverleners gevoeliger maken voor de levensvragen van ouderen. M.i. is het voor elke leeftijd geschikt en zou er gerust mogen opstaan van 12 tot 158 (want zo oud wordt Tobit in het Bijbelse boek).

Tien thema’s komen aan bod (ik lees er enkele voor: identiteit, eenzaamheid en angst, een lach en een traan, geloof, liefde en intimiteit, mijmeringen over het leven, doolhof van het leven, tijd en afhankelijkheid, dromen en de toekomst, de rijkdom van het leven).

De thema’s zijn omgezet in 24 levensvragen – elke kaart telt één levensvraag (ik lees er enkele voor)

Het moet een zegen en bevrijding zijn wanneer je met iemand of met velen rond de vragen van deze kaarten in gesprek kan gaan, elkaar kunt beluisteren, van elkaar kunt leren, en… –op welke leeftijd dan ook- een Nieuw Mens kan worden.

Oh ja – voor ik het vergeet- het loopt met Tobit goed af: dankzij anderen – Goddelijke mensen op zijn weg-, en dankzij eigen loslaten kan hij op het eind van de familiegeschiedenis weer verbonden leven. Hij kan weer zien, anders zien, de essentie zien.

Er zijn veel wegen om oud te worden, bidden we dat we op die weg elkaars reisgezel mogen zijn, dat we eigen of elkaars woestijn tot oase mogen omvormen en proeven van essentie van leven.

 

Hoe ver te gaan? En of er wegen zijn?
Nooit meer gebaande.
Hoeveel paar voeten zijn zij? Twee drieduizend.

Nog bijna slaven, vreemden voor elkaar.
Kreupelen, blinden.
Maar met iets in hun hoofd dat stroomt en licht geeft.

De zon zal hen niet steken overdag.
Bij nacht de maan niet.
Zij stoten zich aan stenen. Niemand draagt hen.

Omdat zij willen leven als nog nooit –
angstig te moede
zijn zij gegaan met grote hinkstapsprongen.

Niet hier hun vaderland, en schaamteloos
wagen zij alles.
Soms wordt woestijn oase waar zij komen.

Vrijheid ontkiemt in hen, gloeit aan, dooft uit,
zal weer ontvlammen.
Zij blijven kinderen, zij worden groter.

Hun stoet is zonder einde en getal.
Tel maar de sterren.
Zij weten van de stad met fundamenten
(H. Oosterhuis)

 

Tweede overweging

Ik ben deze week onverwacht in een generatiekloof gevallen. Het is wellicht niet de juiste uitdrukking, maar het voelde wel zo. Een jonge medewerker die nog maar een paar maand in dienst was en die het wel goed deed, liet me weten dat hij ontslag zou nemen. In het gesprek dat we daarbij hadden, vertelde hij dat hij eventjes het gevoel had gehad wat vast te zitten en net op dat moment een aanbod gekregen had waarvan hij dacht dat het een kans was die hij maar één keer zou krijgen en dus… De schrik om iets te missen dat misschien wel belangrijk zou kunnen zijn, “FOMO”, “fear of missing out” heet dat tegenwoordig. Een groot deel van de jonge generatie zou eraan lijden. Ik moest eventjes de neiging onderdrukken om te vertellen over “gras dat groener is op een andere wei” of “moest hij weten wat ik nu weet, dan…” en dergelijke dingen die een mens nogal eens te horen krijgt als iemand ontslag neemt.

Maar wat me nog het meest trof was dat ik plots een oudere man was die merkt dat hij heel anders kijkt naar iets waarvan mijn jongere versie nooit had gedacht dat hij later zo zou denken. Toen was mijn devies: “mij zullen ze niet liggen hebben”, maar zie … de tragiek van wat men “ervaring” noemt. Of ben ik gewoon wat te relativerend of misschien zelfs een beetje een “grumpy old man” geworden? Het heeft gelukkig niet te lang geduurd en ik ben er weer uitgeklauterd. Maar ik vrees dat het verhaal bij ieder van u wel wat herkenning oproept.

Deze anekdote is op een bepaalde manier ook een illustratie van de keuze waarover Maria het had: “We worden oud, er blijft niet veel meer over” of “Je moet dat zo niet zien: alleen het beste blijft over”.

Want eigenlijk wordt hier de vraag gesteld hoe we kijken naar de dingen die ons overkomen en wat die kijk kan beïnvloeden, of beter hoe we misschien zelf die kijk kunnen beïnvloeden. Dat veronderstelt natuurlijk dat die keuze wel een keuze is die je actief kan maken. Sommigen zullen immers opwerpen dat dat helemaal niet het geval is omdat het in je genen of je karakter geprogrammeerd zit. Anderen zullen zeggen dat bepaalde ervaringen zo ingrijpend zijn dat ze een aantal schakelaars onherroepelijk hebben doen omslaan en er geen uitweg meer is. De trauma’s zijn grote stenen geworden die de weg versperren en de blik donker maken.

En toch, ik ben ervan overtuigd dat het wel kan, ondanks alles. Dat het niet iets is dat vast in ons geprogrammeerd zit, dat het niet iets is dat onherroepelijk onveranderlijk is en dat zelfs grote stenen kunnen worden weggerold zodat licht terug binnenstroomt.

De boutade luidt dat je je gedachten bent, dat met andere woorden, wie je bent rechtstreeks wordt beïnvloed door hoe je denkt en kijkt. Terwijl ik dit zeg, vind ik het wel heel erg voluntaristisch klinken, als je het maar wil, dan lukt het wel, maar zo is het niet bedoeld. Ik bedoel het meer als reële mogelijkheid, of over een levenshouding die je je probeert eigen te maken.

Ik zie daarvoor een aantal positieve aanwijzingen. Onze geest en ons denken zijn zeer wendbaar en flexibel. Kijk maar hoe je vroeger naar de dingen keek en hoe je dat nu doet. Er is heel veel kans dat er hier en daar wel wat verschillen en zelfs tegenstellingen te vinden zijn.

Marie-Ann vertelde me over een spel dat een aantal studenten in elkaar gebokst hebben, waarbij aan een groep gevraagd wordt een ideaal dorp te bouwen. Er moet een grondwet opgesteld worden en regels en elk krijgt een bepaalde rol: de politicus, de werkloze, de kleine zelfstandige. In het midden van het spel moet iedereen plots verder doen met een andere rol. Zo ben je gedwongen om letterlijk en figuurlijk de dingen vanuit een ander standpunt te bekijken en oefen je je in een andere manier kijken. Die flexibiliteit toont aan dat een andere blik mogelijk is en zelfs verhelderend kan werken.

In het andere geval kies je er immers voor (let op het woord) om de wereld of minstens een stuk ervan voor altijd door een heel bepaalde bril te bekijken, daarbij een setje kant-en-klare waarheden aan te hangen en daar niet meer van af te wijken. Ik kan me alvast als gewone zoekende mens die luxe niet permitteren. Het zou niet werken, ik zou er ambetant van worden. Ik moet het met een andere wetenschap doen, één die me keer op keer door andere mensen wordt aangereikt, soms geleidelijk, soms met een plots helder inzicht.

Ik herinner me voor mezelf vooral een aantal reizen die mijn manier van kijken op een aantal dingen fundamenteel veranderd hebben. De confrontatie met andere culturen en gewoontes, de confrontatie met levensvreugde van mensen ondanks de zeer penibele omstandigheden waarin ze leven, hebben mijn kijken én denken veranderd. Ze waren als het ware een eyeopener. Je merkt in zo’n ervaringen heel snel wat belangrijk is en wat niet.

Maar het kan evengoed gebeuren door een film, een boek of een verhaal dat je aangrijpt. Of in de ontmoeting met iemand die kampt met zware tegenslagen en niet terugplooit in zichzelf maar de focus blijft houden op de kleine positieve dingen.

Die blik vind je ook terug in gedichten van de u zeker welbekende Pools-Amerikaanse dichter Czesław Miłosz, die in 1980 de Nobelprijs literatuur kreeg. Ik herinner het me nog als was het vandaag. Tot op hoge leeftijd schreef hij nog gedichten. Er is er eentje uit 2002, toen hij eenennegentig jaar oud was, dat ik u niet wil onthouden.

Mijn lichaam wil mij niet gehoorzamen.
Het valt op een effen weg, komt met moeite de trap op.
Ik sta er satirisch tegenover. Ik lach het uit,
met zijn flodderige spieren, slepende voeten, blindheid,
al die parameters van de diepe ouderdom.

Gelukkig blijf ik ’s nachts gedichten maken.
Ook al kan ik ze, nadat ik ze ’s ochtends
opgeschreven heb, niet meer ontcijferen.
Wat helpt zijn de vergrote letters van de computer.
Die ik dus nog meemaak – en dat is een goed ding.

Wellicht is het geen toeval dat Miłosz in zijn gedichten ook schreef over zijn godsgeloof want oefenen in die manier van denken is iets dat me als zoekende christen bij uitstek zou moeten liggen. Worden we immers in dat gelovig zijn niet in het bijzonder uitgenodigd om anders te gaan kijken, om te zoeken naar essentie, naar waar het op aankomt en afscheid te nemen van alle ballast. Jezus vertelde ons dat met parabels, een literair genre dat ervoor gemaakt is om je eerst één richting te laten uitkijken en je op ’t einde bij de neus te nemen en je blik anders te richten. Maar er is vooral die intuïtie, het geloof dat het goed komt en dat we mogen blijven uitkijken naar wat komen gaat, ondanks alles. Dat trof me ook toen een 85-jarige missionaris me vertelde over een retraite die hij pas gedaan had in het hoofdkwartier in Rome, waar hij met collega’s hoogbejaarde missionarissen en “missionaressen” had gereflecteerd en uitgewisseld rond “omkijken in dankbaarheid en vooruitblikken met vertrouwen”. Stuk voor stuk mensen die heel wat meegemaakt hebben en die ervan overtuigd zijn dat het beste overblijft en zelfs nog toeneemt.

Het is datzelfde vertrouwen dat we mogen uitzingen in het lied dat we nu willen zingen:
Verlangen, turen in de verte, niet kunnen laten een stad te zien, een tuin, doorschijnend water, een voorgevoel van liefde

Als vrijheid was wat vrijheid lijkt, wij waren
de mensen niet die wij nu angstig zijn
wij zaaiden bronnen uit in de woestijn,
wij oogstten zeeën zonder te vervaren.

Wij tussen moed en wanhoop. Waarom weten
wij wel wat leven is maar leven niet?
Soms gaan wij op de vleugels van een lied
en durven onze zwaartekracht vergeten.

Verlangen, pijn van onbekende duur:
turen de verte in, niet kunnen laten
een stad te zien, een tuin, doorschijnend water
dan valt de nacht over het middaguur.

Maar voorgevoel van liefde duurt het langst,
heugenis aan het woord in den beginne,
licht – ongebroken val het bij ons binnen.
Even zijn wij ontkomen aan de angst.

Als vrijheid was wat vrijheid lijkt, wij waren
de mensen niet die wij nu angstig zijn
wij zouden niet meer vluchten voor de pijn
en voor de grootste liefde niet vervaren.
(H. Oosterhuis)

 

Uitnodiging tot inbreng van de gemeenschap

Tafeldienst

We mogen aan tafel gaan. In eenvoudige gebaren wordt de essentie van leven samengebald.

Dit is een tafel van verbondenheid over de grenzen van tijd en ruimte. We brengen onze overledenen aanwezig met de kaarsjes in de doopschaal. Onze verbondenheid met christelijke gemeenschappen, broeders en zusters waar ook ter wereld drukken we uit in de solidariteitskaars.

Rond deze tafel van verbondenheid leren wij wat de essentie van leven is: goed doen, recht doen, elkaar bevrijden

Tafelgebed

Gij die de stomgeslagen mond verstaat
van alle stervelingen die wij zijn,
wij roepen U de naam toe van een mens,
Jezus, de zoon der mensen Uw geliefde.

Nooit sprak een mens als hij,
in hem verstonden wij uw bestaan de zin van ons bestaan.
Hij is Uw woord geweest,
hij heeft volbracht alle gerechtigheid, een mens voor allen.

Om zijnentwil zie ons dit uur bijeen.
Zie alle stervelingen van de wereld,
waar onze doden zijn, verkoold, verwaaid,
vragen wij U hebt Gij hen nog gezien?

Waarom genadeloos vernietigd worden,
de armsten van de wereld, uw geliefden;
waarom wij die met weinigen bezitten wat allen toebehoort,
uw woord niet doen,

geen wereld maken die in vrede is,
een nieuwe orde van gerechtigheid.
Gij die ons hebt gezegd wat leven is:
te doen wat goed is, recht, elkaar bevrijden.

Rond deze tafel van verbondenheid herdenken wij u Jezus,
Gij die op die laatste avond met uw vrienden aan tafel ging,
Gij hebt toen brood genomen,
een zegengebed uitgesproken,
het brood gebroken, en het uitgedeeld met de woorden:
‘Neem en eet hiervan, dit is mijn lichaam’.

Gij hebt ook de beker genomen,
een dankgebed uitgesproken,
uw vrienden de beker gegeven en allen laten drinken.
Gij  hebt gezegd: ‘Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt.
Ik zal van deze beker pas opnieuw drinken op de dag van het rijk Gods.’
Blijf dit doen om mij te gedenken

Gij die dit woord ons ingegeven hebt,
een bron van kracht en moed en zeker weten,
Gij die het licht in ons geschapen hebt:
dat niet de duisternis ons overmeestert.

Dat niet het laatste woord is aan de dood,
Gij die tot hier ons vasthoudt in het leven,
Gij die ons afgestemd hebt op uw stem,
Gij die ons hebt geschapen naar U toe,

Gij die ons zocht, nog voor wij om U riepen,
Gij die gezegd hebt dat Gij ons zult vinden,
wij roepen U de naam toe van uw mens,
Israël, deze aarde uw geliefde.
(H. Oosterhuis)

Onze Vader

Vredeswens

Jezus heeft zijn vrienden vrede gewenst. Vrede die kan groeien als we anders kijken, vrede die ontstaat wanneer we leren te zien wat echt belangrijk is: mensen die in hun gelijkwaardigheid erkend worden, macht en geweld ontmaskerd, een wereld waar mensen elkaar nabij zijn. Wensen we elkaar die vrede.

Communie

Slotlied

We zijn geroepen om de essentie te omarmen,
Geroepen om beeld van God te zijn
altijd opnieuw, altijd meer.
We zingen dat biddend uit met het lied “Van grond en vuur zult Gij ons maken”

Van grond en vuur zult Gij ons maken,
hoog op de rotsen, aan levend water,
van geur en smaak,
van licht en stem, uw evenbeeld.

Volk dat in duisternis gaat,
mensen met stomheid geslagen,
het zal geschieden zegt Hij
dat zij weer glanzen als nieuw.

Van licht en stem zult Gij ons maken: uw evenbeeld.

Niet meer beklemd en verdeeld,
niet meer in woorden gevangen,
één en gekend en bevrijd,
eindelijk mens zal ik zijn.

Van licht en stem zult Gij ons maken: uw evenbeeld.

Daar staat de stoel van het recht,
daar zal staan de tafel der armen,
dan is de dag van het lam,
zie, ik kom haastig, zegt Hij.

Van grond en vuur zult Gij ons maken,
hoog op de rotsen, aan levend water,
van geur en smaak,
van licht en stem, uw evenbeeld.
(H. Oosterhuis)