Kiezels in je schoenen (vastenviering 5)

Dominicus Gent

Viering van zondag 18 maart 2018

Het offer van Abraham
(vastenviering 5: kiezels in je schoenen…)

 

Openingslied

Boek jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven –
In mijn letters staat geschreven
dat alleen de geest doet leven.
Licht en adem is de geest. Daarom ben ik neergeschreven:
dat jij zonder angst zult leven wat je leest.

Boek jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven –
Wou je leven met zovelen hier op aarde,
moet je delen: licht en adem, geld en goed.
Wie maar leeft om meer te krijgen die zal sterven
aan zijn eigen overvloed.

Boek jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven –
Mozes heeft de weg gewezen, hoor de woorden der profeten,
licht en adem zal er zijn als je mens wordt zoals Jezus:
liefde als een mens aanwezig, wijn van liefde, brood des levens,
zoals hij.

Boek jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven –
Niemand weet hoe jij moet leven, nergens staat het
opgeschreven.
Liefde tegen liefdespijn, vriendschap tegen duizend vrezen,
zoet dat bitter kan genezen, mens voor mensen, recht en vrede,
licht en adem, heel veel leven mag je zijn.

Vrouw, waar is je broer? Mens, waar is je zusje?
’t Meeste van een mensenleven wordt het minste
opgeschreven: hoe zij trouw zijn aan elkaar,
lijden, sterven, liefde leren – zouden wij dat
ook proberen, werd het waar.
(tekst H. Oosterhuis)

 

Goede morgen en welkom in deze viering in de vasten. We haken vandaag opnieuw in op ons vastenthema “een kiezel in de schoen”.
U hebt ongetwijfeld gezien dat we zonet het Bijbelboek centraal geplaatst hebben. Een verhaal van mensen, een boek dat geleefd is, zoals we zongen. Een boek waarin nogal wat staat, met hoopvolle teksten en deugddoende verhalen, maar ook met zeer weerbarstige teksten, verhalen die zich niet gemakkelijk laten ontsluiten, die als een kiezel in je schoen blijven steken.
Vandaag lezen we zo’n verhaal uit Genesis: dat van Abraham en Isaak.

 

Genesis 22, 1-19

Hierna gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tot hem: `Abraham.’ En hij antwoordde: `Hier ben ik.’ 2Hij zei: `Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op.’
De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel, nam twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kloofde hout voor het brandoffer.
Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats die God hem aangewezen had.
Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen. Toen zei Abraham tot zijn knechten: `Jullie blijven hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug.’
Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer te dragen; zelf droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg.
Toen zei Isaak tot zijn vader Abraham: `Vader.’ Hij antwoordde: `Ja, mijn zoon.’ Isaak zei: `Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het offerdier?’
Abraham antwoordde: `God zelf zal wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.’ En samen gingen zij verder.
Toen zij de plaats bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, boven op het hout.
Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden, riep de engel van Jahwe hem van uit de hemel toe: `Abraham, Abraham!’ En hij antwoordde: `Hier ben ik.’
Hij zei: `Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij god vreest, want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.’
Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op, in plaats van zijn zoon.
Abraham noemde die plaats `Jahwe zal erin voorzien’; vandaar dat men nu nog zegt: `Op de berg van Jahwe zal erin voorzien worden.’
Toen riep de engel van Jahwe voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei: `Bij Mijzelf heb Ik gezworen – spreekt Jahwe -, omdat gij dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden, daarom zal Ik u overvloedig zegenen en uw nakomelingen even talrijk maken als de sterren aan de hemel en de zandkorrels op het strand van de zee. Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten. Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde, omdat gij naar mijn stem hebt geluisterd.’
Daarop keerde Abraham naar zijn knechten terug; samen trokken zij naar Berseba. En Abraham bleef in Berseba wonen.

 

Lied van Isaak

Een dag riep de stem hem bij name:
Gij jij, neem je enige zoon
en voer hem met hout beladen
de berg op die Ik je toon.

Zij gingen en hadden geen woorden,
zo gingen die twee met elkaar.
Wie heeft deze weg ons bevolen?
heeft de jongen hem toen gevraagd.

‘Jij ben in zijn handen bevolen.’
Hij leidde hem mee als een lam –
hij droeg het vuur in zijn ene,
het mes in zijn andere hand.

Zo gingen die beiden tezamen,
drie dagen, zo gingen zij voort.
En toen zij ten hoogste kwamen,
wie sprak daar het laatste woord?

Laat ons denkenaan komende dagen,
aan wegen door duister gebied.
Een vreemdeling ben ik op aarde,
verberg mij uw aanschijn niet.

(tekst H.Oosterhuis)

 

Een bijbeltekst als kiezel die irriteert, pijn doet…

Ik heb nog nooit zo erg opgezien tegen een inbreng als tegen de commentaar die ik vandaag moet geven op het bijbelfragment dat we hoorden. Dit gruwelijke verhaal van Genesis 22 is niet zomaar een kiezel(tje) in de schoen. Je ervaart het als de schoenen zelf die zo spannen dat je er niet meer kunt in lopen. Dus die schoenen maar liever uitschoppen en blootsvoets verder gaan? Het verhaal dumpen? Het m.a.w. rangschikken onder ‘oudtestamentische teksten’ waar wij niks meer mee te maken willen hebben wegens te primitief of te sadistisch? Ik hoop op het einde van mijn inbreng tenminste op dié vragen te kunnen antwoorden.

Even ter informatie op voorhand. Christenen lezen de tekst eerder vanuit Abraham en spreken van ‘De beproeving van Abraham’, joden vereenzelvigen zich eerder met Isaak en hebben het over ‘De binding van Isaak’. Ook in de Koran wordt het offer van Abraham verteld, en moslims nemen het als grondslag van hun offerfeest.

Het verhaal is niet alleen ergerlijk, het is ook tergend ontoegankelijk. Je moet dus zoeken naar openingen waar doorheen je in het verhaal komt. Zo’n eerste toegangsweg is uiteraard de tekst zelf. Zo valt b.v. op dat het woord ‘zien’ veel voorkomt, iets wat typisch is voor de verhalen rond Abraham. “Ga naar het land dat ik je zal laten zien”; “Toen liet de Heer zich aan Abraham zien”; “Abraham zag de plaats in de verte”; Abraham noemde de plaats van het offergebeuren: de Heer ziet”. Ons verhaal hier wordt literair bijeengehouden en tegelijk verbonden met de andere Abrahamverhalen door het werkwoord ‘zien’. De diepere laag van dat zien blijkt dan de betekenis te hebben van ‘erin voorzien’, d.w.z. dat Jahwe het leed ziet en bevrijdt uit diepe nood. Ook de opbouw zelf van ons verhaal is literair sterk, namelijk in vier scènes. In de eerste scène krijgt Abraham de onmogelijke opdracht zijn zoon te offeren, in de tweede scène volbrengt hij die opdracht tot en met het vastbinden van Isaak op het altaar, in de derde scène belet een engel de voltrekking van het kinderoffer en wordt een ram in de plaats geofferd, de vierde scène tenslotte bevat de hernieuwing van Gods belofte aan Abraham betreffende zijn grote nakroost. Opvallend in deze goed opgebouwde vertelling is de literair knappe maar tegelijk droge verteltrant zonder emoties. Die staat in schril contrast met wàt je als lezer of luisteraar hoort en hoe je daarop reageert. Overigens, mocht zo’n plot mét emoties verteld worden, dan hielden de schrijver noch de luisteraar het vol.

Daarom is ook een tweede toegangsweg interessant, namelijk na te gaan wie de eerste doelgroep, de oorspronkelijke luisteraars van dit verhaal waren. We mogen ervan uitgaan dat het hier wellicht gaat om Israëlieten ten tijde van en zeker na de ballingschap. Welnu, een beproevingsverhaal herkenden zij. Ze zitten er volop in, en ze weten ook van de geschiedenis van hun volk in de woestijn en op zovele plaatsen in zovele tijden, met al de ontberingen die ze ervaren als Gods toets om te zien of ze Hem trouw blijven. En ze weten maar al te goed dat de trouwe gehoorzaamheid aan God lijden met zich meebrengt. Maar dat de beproeving van die aard zou zijn als in dit verhaal (uw eigen kind doden als offer aan God), daarover waren zij even geschandaliseerd als wij. Zij kenden immers hun religieuze geschriften en wisten maar al te goed dat de Wet en de Profeten het kinderoffer radicaal afwezen. De Tora bepaalde dat je het eerstgeboren kind aan de Heer moet opdragen (offeren), maar dat je het ook direct moet vrijkopen en een dier plaatsvervangend moet offeren. Ze hadden dit verhaal niet nodig om daar nog eens op gewezen te worden. De gruwel van het kinderoffer was geen item meer. Vandaar dat ze door dit verhaal even geschokt moeten geweest zijn als wij.

Een andere toegangsweg zou nog de godsdienstfilosofische kunnen zijn. Denk aan de theorieën van René Girard, die het ontstaan van offerriten, taboe’s en mythen heeft bestudeerd.

Maar maken deze en andere toegangswegen (waarover hele bibliotheken vol zijn geschreven) het verhaal uiteindelijk toegankelijker hier en nu? Of minder ergerlijk? Ik denk het niet. Wat nu? Er toch niet meer over spreken? Of zou ik misschien niet eens beter naar mezelf kijken? Mij afvragen: waarom precies ben ik zo geschokt door deze tekst? Op wie ben ik het meest kwaad? Op God die zo’n onmogelijke opdracht geeft aan Abraham? Op Abraham die zonder tegenspraak de opdracht aanvaardt en uitvoert? Op Isaak die niet wegloopt en zich als een brave jongen op een offeraltaar laat binden? Dat ik het niet begrijp en kwaad ben op alle drie is duidelijk.

Welnu, in een van de vele commentaren die ik daarover raadpleegde, was ik getroffen door de verhelderende opmerking dat je het verhaal zeker niet psychologisch mag lezen, en dat je je moet hoeden om je zomaar in de personages van het verhaal in te leven – want dat blijkt niet te lukken. Het is zelfs volstrekt onmogelijk. Mijn commentator doet daarop de lapidaire uitspraak: “Genesis 22 is niet ter navolging. Het is in die zin een verhaal zonder moraal.” Dat vraagt enige verduidelijking.

We noemen ons geloofskinderen van Abraham. In een bepaalde christelijke traditie worden wij zelfs opgeroepen hem na te volgen in zijn tour de force. In de Hebreeënbrief wordt die krachttoer vermeld: “Door het geloof heeft Abraham, toen hij op de proef gesteld werd, Isaak ten offer gebracht. Hij die de beloften had ontvangen, stond op het punt zijn enige zoon te offeren, van wie hem gezegd was: Alleen zij die van Isaak afstammen, zullen gelden als uw nageslacht. Want hij was ervan overtuigd, dat God zelfs de macht heeft om doden ten leven te wekken; en uit de dood heeft hij, om zo te zeggen, zijn zoon ook teruggekregen.” En verder staat er dat wij, omgeven door die wolk van getuigen – waarvan de gehoorzame Abraham er een is, “vastberaden de wedstrijd moeten lopen waarvoor we hebben ingeschreven.”

Maar is er naast die psychologiserende en moraliserende benadering van de Hebreeënbrief niet nog een andere benadering mogelijk? Ik denk het wel. Abraham is als stamvader van het geloof niet een letterlijk na te volgen voorbeeld. Hij geeft zijn antwoord op Gods beproeving van hém. Hij staat er alleen voor, en geeft als unieke eenling antwoord op zijn verschrikkelijke beproeving. Hij redetwist niet met God, overlegt niet met zijn vrouw, laat op een bepaald moment de knechten en zelfs de ezel achter. Ik moet dus niet doen wat Abraham in het verhaal doet, ik moet hém niet navolgen. Ik moet op mijn eigen beproevingen antwoorden. In dat zoeken naar mijn antwoord interpreteer ik Abraham als omvattende verhaalfiguur, als metafoor. Zijn voorbeeldfunctie is die van de voorafbeelding. Hij is als het ware een voorafname van de hele geschiedenis, ook van mijn persoonlijke geschiedenis, dus van hoe ik in mijn leven betrokken ben op God als het mij goed gaat, maar ook als het mij slecht gaat, in voorspoed en tegenspoed. Binnen het ondraaglijk verhaal van Abraham en Isaak liggen alle mogelijke desasters in de mensengeschiedenis en in mijn eigen bestaan vervat, desasters die God verduisteren of waarbij we Hem kwijtraken, of waarbij we Hem vervloeken (tenminste voor mensen die in God geloven).

Het minste dat je van de God uit het verhaal kan zeggen, is dat hij zijn zin niet ontleent aan onze menselijke invulling ervan. Je kunt van zo’n God nooit je afgod maken, je kunt Hem nooit naar jouw beeld en gelijkenis invullen. Daarvoor is Hij voor ons te onbegrijpelijk, te onvoorspelbaar. Het is dus niet zo dat er twee soorten ‘God’ zijn: degene die aan het begin van het verhaal de sadistische opdracht aan Abraham geeft, en degene die op het einde via de engel Abrahams moord op zijn zoon verhindert en de eertijds gedane belofte van talrijk nakroost bevestigt. M.a.w. een duivelse God en een God van liefde. Neen, het is in het verhaal dezelfde God in wie duisternis en licht samen bestaan. Onbegrijpelijke God. Enfin, ik begrijp Hem niet, en toch blijf ik roepen, vragen, vloeken, smeken ‘Jij’.

Ik heb dit verhaal niet kunnen uitleggen, wel mij, ons door dit verhaal laten uitleggen. Ik begrijp het verhaal niet, doordat ik God niet begrijp, en in die zin begrijpt het verhaal mij. En ik ben blij dat sommige onbegrijpelijke verhalen mij begrijpen. Daarmee antwoord ik ook op de vragen van in het begin. Ik zal niet vlug verhalen dumpen waar ik een heel leven mee blijf worstelen. Want die woorden, die verhalen kan ik nog ontmoeten, ook op het moment dat ik elk contact met God verloren ben. In die verhalen biedt God uitzicht waar Hij ons dat uitzicht blijkbaar afneemt. Hij zegt het mij in zijn stilte, terwijl Hij luistert naar mijn on-begrip. We zingen het lied in de kaft.

 

Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.

Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.
Maar hiermee houdt het groeten aan, zozeer,

Dat ik wel moet geloven, dat gij luistert;
Zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor.

(tekst G Achterberg)

 

 

 

Over het offer

Dat de Bijbeltekst een weerbarstige tekst is met stekelige beelden, dat was ook voor mij al heel vroeg duidelijk. Bernard heeft een aantal redenen daarvoor al treffend geduid. Ik zou daar nog een aspect willen aan toevoegen: de hele praktijk en de functie van het offeren. Je kan ze niet wegdenken uit de Bijbel.
Je zou je ermee kunnen van af maken door het te duiden als een gebruik van lang geleden, dat samenhangt met een godsbeeld dat niet meer het onze is, waar wij in onze westerse geseculariseerde wereld aan voorbij zijn. Wij geloven toch niet meer in een god die rechtstreeks ingrijpt in de geschiedenis en dus gunstig moet gestemd worden met cadeaus. Ik geef jou iets, zodat ik iets veel groters, belangrijkers kan terugkrijgen, als ’t jou, God belieft. Wij geloven toch ook niet meer in een god waaraan je onvoorwaardelijk trouw moet zweren en die ons vraagt dat we die onvoorwaardelijkheid ook maar eens bewijzen. Bewijzen op tafel, op de offertafel, het altaar, om zo te zeggen. Kunnen we met dat inzicht ook de offerpraktijk in één beweging mee aan de kant schuiven of gaan we daarmee dat wat te snel?

Op sommige vlakken lijkt dat inderdaad tot nieuwe inzichten te leiden. Wanneer ik voor mezelf stel dat dat godsbeeld met bijbehorende offers het mijne niet meer is, dan kan ik ook moeilijk rond de kwestie van Jezus’ kruisdood, een dood die in een bepaalde dominante theologie als offer geduid wordt. Heel lang ben ik, en wellicht velen onder u ook, geleerd dat die kruisdood een offer was om de zonden van mensen te uit te wissen. God heeft zijn zoon geofferd voor onze zonden. Ik heb er altijd mee geworsteld: de mens offert aan God, maar hier is het omgekeerd. Meer vragen dan antwoorden: als God de mensen wou vergeven, waarom deed hij dat niet gewoon, gezien zijn almacht, en waarom moest daarvoor eerst een mens, zijn zoon dan nog, een gruwelijke dood sterven? En als God en Jezus één zijn, heeft God dan niet zichzelf geofferd en is Jezus daarom verrezen, omdat God anders zelf dood zou zijn? En waarom zo ineens, op dat moment? En ’t is niet dat het precies veel geholpen heeft…
Het zal aan mijn simpel verstand liggen, maar ik werd er compleet tureluurs van. Er was kop nog staart aan te krijgen. Nog onbegrijpelijker dan het verhaal van Isaak.

Ik ben daar dus op zoek gegaan naar een nieuwe, voor mij zinvollere betekenis. De hele offertheologie is daarbij bij het klein religieus afval beland.
Dat het wellicht toch iets subtieler ligt, leerde ik achteraf wel in de geschriften van René Girard, waarnaar Bernard ook al verwees, maar dat nu uitleggen zou mijn inbreng twee uur langer maken. Aanbevolen huiswerk voor ieder van u…

In onze religieuze beleving lijkt offeren iets dat niet meer van deze tijd is, tenzij je de praktijk van kaarsjes branden daar nog toe zou willen rekenen. In andere delen van de wereld zien we het nog wel, maar dat hangt dan samen met hun culturen en godsdiensten.
En ook naar een aantal andere vormen van offeren kijken we nu ook met enige vervreemding. Kamikazes die zich opofferden voor het vaderland in de oorlog; oostfronters die op gevaar van eigen leven voor het geloof en tegen de goddelozen gingen vechten, terroristen die uit een soort geloof zichzelf opofferen en daarmee anderen in de dood meenemen… ik zie het nu nog weinigen hier doen. En zelfs de indrukwekkende christelijke zelfverloochening van een Maximiliaan Kolbe of Dietrich Bonhoeffer… ik weet niet of er in onze huidige setting nog velen hun voorbeeld zouden volgen en hun leven in de schaal zouden werpen voor bepaalde abstracte idealen, voor God als groot concept. Een vraag, geen antwoord, de vrije inbreng is er straks voor u.

Is het offeren dan helemaal weg in onze maatschappij? Het offeren zoals ik daarnet beschreef misschien wel, maar het de offerpraktijk is allerminst weg, wel integendeel. Er wordt alleen geofferd aan een andere god of goden. Voedselveiligheid wordt geofferd aan de god van het winstbejag. Mensen offeren hun gezondheid en slaap aan de carrièregod. Arbeiders in sweatshops worden geofferd aan de god van de laagste prijs. Onze zondagsrust wordt geofferd aan de consumeergod. We offeren onze privacy aan de god van het veiligheidsgevoel. We offeren onze leefomgeving en de biodiversiteit op aan de gemaksgod. En we brengen mensenoffers op de Middellandse Zee aan de god van het eigenbelang. Ik kan zo nog wel eventjes doorgaan. Er wordt nog steeds massaal geofferd. Maar er wordt gelukkig ook ten goede geofferd. Een klein krantenberichtje: leerlingen offeren hun vakantie op voor andersvaliden, vrijwilligers offeren hun vrije tijd op om zich in te zetten voor een goed doel, een man offert zijn carrière op om zijn ziek kind te kunnen verzorgen.
Het offer is dus niet weg uit onze maatschappij, het zit als het ware ingebed in onze genen. Het is alleen veel minder geritualiseerd. Recente evolutionaire en theologische studies pleiten juist voor het belang van offers doorheen onze mensenevolutie. Het is een centraal biologisch, ethisch en theologisch principe, centraal binnen de menselijke ervaring. De bereidheid om persoonlijke verlangens op te offeren voor het algemeen belang van een gemeenschap is een hoeksteen van sociale verbondenheid en een fundament van gemeenschappelijk welzijn. Het heeft de mensheid mee gebracht tot waar ze nu gekomen is. Individueel verlies kan winst betekenen voor de hele groep. Evolutie vraagt onophoudelijk dit soort offers, kleine en grote en de aanwezigheid van mensen die onberekend altruïstisch ingesteld zijn, is cruciaal voor het in stand houden en vooruithelpen van een goede samenleving. Al die kleine en grote offers vormen een eindeloos verhaal van destructie die transformatie bewerkstelligt en zo nieuw leven.

De vraag is dus niet of offers nog een plaats hebben en zinvol zijn, onder welke vorm dan ook. De centrale vraag die moet gesteld worden is eerder aan wie of wat we offers brengen en waarom. Met andere woorden: wie is onze God? Wie zeggen de mensen dat hij is. Wie zeggen we zelf dat hij is en waarom? Doorstaan onze offers de toets of ze bijdragen tot het welzijn en goed samenleven van alle mensen, van de hele mensheid. Of dienen ze alleen om iets te bekomen van een klein particulier godje.
Wie is onze God? Ongekend, onkenbaar, zoals wij over hem lezen in een boek, zoals we over haar aan elkaar vertellen, met alleen woorden, maar terzelvertijd ook veel meer.
Ik kan alleen woorden ontmoeten

 

Inleiding tot de tafeldienst

Aan tafel vieren we
het onuitspreekbare mysterie.
Brood en wijn hebben zovelen voor ons gedeeld.
Met hen vormen we een keten van hoop.
We hopen dat ook wij gezegend zullen zijn
en zullen zegenen, naar het voorbeeld van Jezus,
beroerd door zijn geestdrift en vertrouwen.
Laten we doen wat niemand ons kan afnemen:
laten we aan tafel gaan,
laten we brood breken en wijn drinken,
om ten volle te beseffen hoe het is
om ten diepste mens te worden.
Laten we voelen wat leven kan zijn,
wat er diep in de mens leeft,
waartoe we bestemd zijn:
elkaars vraag en antwoord.
Laten we die verbondenheid voelen
met de mensen rondom ons,
dichtbij en veraf,
met de mensen die hier niet zijn,
met de mensen die hier niet meer zijn.
Laten we aan tafel gaan.

Gezegend zijt Gij, levende God, omwille van Hem, de zoon van de mensen,
woord en gestalte van uw heerlijkheid, beeld en gelijkenis van uw trouw,
die werd vernederd en gebroken, die werd verheven in uw licht,
die wordt gehoord, die wordt geleefd, die komen zal in deze wereld,
die ons een nieuwe naam zal geven, die onze weg is door de dood,
die wij herkennen, die wij verkondigen hier in het breken van het brood.

(tekst H.Oosterhuis)

 

Instelling

Jezus en zijn twaalf mensen
in de stille bovenzaal
men voelt het einde naderen
van wat een tomeloos avontuur
had kunnen worden
in de ogen leest men moeheid
maar het meest nog onbegrip
wat moeten wij nu met al die woorden
en waarom gebeurt er niet iets groot

toen wou hij het tonen
klaar en helder
in een dagelijks gebaar
dat leven betekent
en voortbestaan –
voedsel tot zich nemen
die eenzame daad
waarvoor iedere mens
wil vechten
tot zijn laatste vezels
de oerkracht van het zelfbehoud
verstold tot het banale ritueel
van oogsten elk seizoen
en maaltijd houden
iedere dag

toen nam hij wat brood dat overbleef
de verstarring verbrekend
liet het in zijn handen rusten
en koesterde het
met een eerbiedig zwijgen
hij dankte god er voor
als gold het heel de rijkdom van zijn leven
en brak het toen om het te verdelen
neemt allen een stuk zei hij
en eet het maar
in dit gebaar
kom ik naar jullie
want voedsel moet
gemeenschap stichten
van lichaam en ziel
van lichaam en bloed
neemt en eet het
dit is mijn lichaam

toen vulde hij een beker met wijn
en liet hem rondgaan
want hun dorst
naar diepe verbondenheid
was groot
drinkt ook hieruit zei hij
en voel dat leven sterven is
en een nieuwe geboorte pijn doet
deze wijn moet liefde worden
verwantschap in het zelfde bloed
dit is mijn bloed

dan is het wellicht
stil geworden
als bij een afscheid
dat er geen is
de tekens
hadden nieuwe hoop gewekt
het zelfbehoud was voorgeleefd
als het behoud van anderen
je leeft niet
naar een verre toekomst
je leeft
naar de meest nabije mensen
geef jezelf als voedsel
geef het voedsel als jezelf
dan ben je het gebed dat je uitspreekt

Gezegend zijt Gij, levende God, omwille van Hem, de zoon van de mensen,
woord en gestalte van uw heerlijkheid, beeld en gelijkenis van uw trouw,
die werd vernederd en gebroken, die werd verheven in uw licht,
die wordt gehoord, die wordt geleefd, die komen zal in deze wereld,
die ons een nieuwe naam zal geven, die onze weg is door de dood,
die wij herkennen, die wij verkondigen hier in het breken van het brood.
(tekst H.Oosterhuis)

 

Onze Vader

Vredeswens

Laat vrede gaan van hand tot hand,
deelt haar in daden uit,
totdat zij reikt van land tot land
en heel de aard’ omsluit.
Beginnen we alvast met de vrede
die Jezus ons heeft voorgeleefd,
in onszelf waar te maken
en aan elkaar door te geven.

Communie

Die mij mens genoemd hebt en ge-eigend
Die mij hebt doen weten dat ik gaan kon
Dat ik zou komen waar Gij zijt.
Die ongezien mij trekt tot U
U zal ik ongezien vertrouwen
Laat mij niet over aan mijzelf.

Zingen we tot slot van deze viering het lied van weg en omweg. Het is een lied dat we meestal als openingslied zingen, maar we vonden het hier passend, na een viering waarin we geworsteld hebben met “Gods Woord” en met moeilijk te vatten beelden van God. Een lied dat ondanks dat alles toch getuigt van een diep vertrouwen van waaruit we mogen leven.

Die mij getrokken uit de schoot,
Mij mens genoemd hebt en geëigend,
Mijn ogen wende aan het licht,

Mijn voeten zette dat ik stond,
Mij hebt doen weten dat ik gaan kon,
Dat ik zou komen waar Gij zijt.

Die als ik neerzit aan de kant
Van weg en omweg, moe en dorstig,
Mij overschaduwt met uw Naam.

Die toen ik neerlag in het stof
Mij hebt omgeven met uw duister
Dat geen gedierte mij verslond.

Die ongezien mij trekt tot U,
U zal ik ongezien vertrouwen
Laat mij niet over aan mijzelf.

(tekst H. Oosterhuis)