Viering van Dominicus Gent
Zondag 10 juni 2018
‘In het leven gewenst’
Derde viering in de reeks ‘Godsverlangen’
(met doopsel van Oscar De Clercq)
Beste mensen, van harte welkom. Het is vandaag de derde viering in onze reeks ‘Godsverlangen’. Straks gaan we ook Oscar dopen, de zoon van Karel en Nele en de broer van Nora. Naast de vrienden die we hier elke week in Dominicus ontmoeten, verwelkom ik dan ook graag het gezin van Karel en Nele, en hun families. Samen gaan we er een mooi feest van maken.
Het is wonderlijk dat het thema van deze viering zo goed samengaat met een doopsel. Wij hebben het vandaag over ons geloof in de scheppende God. Ja, wij geloven dat de Eeuwige ons heeft geschapen. Maar wat wil dat zeggen? En hoe kunnen we daarover spreken? We kunnen het alleen maar stamelen: dat wij tot leven zijn geroepen, dat wij zijn gewild, gewenst, dat wij zijn aangeraakt – door de bron van Liefde, door de goddelijke warmte, door een oneindig-tedere hand. Wij mensen blijven heel ons leven hunkeren naar die oorspronkelijke aanraking.
Ook Oscar werd in het leven gewenst. Is het niet die oorspronkelijke aanraking geweest die hem op de wereld heeft gezet? Doorheen de liefde van zijn papa en mama. Verwekt, 9 maanden gedragen, geboren, opgevangen, warm gehouden, gewassen, ingewreven, gevoed. Zoveel aanrakingen die een mens nooit vergeet. We gaan dat straks vieren, aan het begin van zijn leven, in het doopsel.
We steken eerst de paaskaars aan, en we bidden:
Eeuwige,
wij noemen U
Licht – vriendelijk licht.
Laat uw schijnsel vallen
op uw aarde,
op uw mensen,
op het leven.
Zie ons hier bijeen,
verlicht ons samenzijn.
Eeuwige,
wees hier aanwezig
in dit huis vol mensen.
Weet Jij wie zíj is,
wie híj is, wie ik ben?
Weet Jij wie wij zijn?
Ik mag het hopen.
Tellen we mee,
één per één, voor jou?
Ken jij elk van ons
bij name?
Dan ben Je de enige.
Laten we dit nog eens biddend uitzingen in canon
Eerste inbreng 1
Psalmen zijn een spiegel van het leven. Ze drukken uit hoe mensen reageren op verscheidene situaties in hun leven. Ze vertolken geloof en ongeloof, verdriet en vreugde, woede en dankbaarheid. Het zijn gebeden tot God, in alle toonaarden. Niks verzwijgen ze, de psalmen – noch positief noch negatief. Noem alle mogelijke levensgevoelens, je vindt ze terug in dat merkwaardige bidden dat al duizenden jaren meegaat.
Zo heb je psalm 139. Een poëtische uitbarsting van vreugde omwille van mijn oorsprong. Iemand roept mij tot leven en begint met mij een heerlijke verhouding. Definitie van de bijbelse Godsnaam ‘Jahwe’: wees er/ik zal er zijn. In de psalm wordt gejubeld omdat Jahwe het initiatief neemt tot de relatie: Jij doorvoelt mijn innerlijke gevoelens en mijn uitwendig gedrag, Jij doorvoelt mij waar ik ook ga, jij doorvoelt mij dag en nacht, jij doorvoelde mij al bij mijn allereerste begin. En ik op mijn beurt zeg aan Jahwe hoe blij ik ben met dat onvergelijkelijke geschenk van het leven met elkaar. Zo wordt de relatie wederkerig. Ik wil jou bedanken voor dat alles, ik kan jou niet ontkomen, ik wil jou ook niet ontkomen, dag en nacht zijn niet voldoende om jou ten volle te kennen. Jij, peil mijn hart. Ik ben toch niet op een doodlopende weg?
Laten we die psalm nu samen psalmodiëren in de versie van ons boek
Eerste inbreng 2
Elk van ons, of zij/hij nu godsgelovig is of niet, weet met een onaantastbare zekerheid dat het eigen leven en dat van anderen eindig is. Gelukkig zijn we daar niet de hele tijd mee bezig, omdat we de ons toegemeten tijd toch proberen zo goed mogelijk inhoud en betekenis te geven. Op momenten dat dit minder lukt, verschijnt de doem van ons einde scherper aan de horizon. Hoe dan ook, je kunt het feit verdoezelen dat ons leven ergens begint én ergens eindigt, maar dat neemt het feit zelf niet weg. We zijn radicaal eindig. Punt aan de lijn.
Tegelijk ervaren wij mensen dat we niet zomaar domweg overgeleverd zijn aan dat feit, maar dat we er kunnen over nadenken, dat we er een positie kunnen tegenover innemen, dat we er op een menselijke manier kunnen mee omgaan. Dat wordt het scherpst duidelijk op de momenten dat we liefde ervaren, of iets adembenemend schoons, of een glimp van waarheid, of iemand die goed doet, zomaar. Dan zeggen we: ach mocht dat eeuwig duren. Zoals we in één van onze liederen zingen: ‘Wanneer ik eenzaam en verlaten ben, is mijn ziel als een zieke mens, niets dat nog smaakt, alles staat tegen. Maar wanneer jij als de heldere morgenster openbarst in mijn leven, wordt heel mijn wezen van klaarte en warmte doorgoten. Ach, mocht die liefde eeuwig duren”.
Er zijn dus van die bevoorrechte momenten waarin een verlangen opborrelt, een verlangen van duur. We weten wel dat we vastzitten aan het hier en nu, dat we eindigen, maar we weten evenzeer dat er in ons dat verlangen leeft om ons beetje kwetsbaar geluk te laten duren of om het schone en het ware te laten uitmonden in iets dat blijft. Nu zal iedereen zich de vraag stellen: uiteraard leeft in mij zo’n verlangen, maar beantwoordt daar wel iets aan? En met het antwoord op die vraag gaan de wegen uiteen.
Als je aan dat verlangen een invulling geeft, b.v. God of een hemel, dan – zo menen sommigen – bezondig je je aan projectie en ontvlucht je de bikkelharde werkelijkheid van je eindig bestaan. Anderen, en ik reken mij daarbij, anderen zullen zeggen dat zij uiteraard projecteren. So what? Ik gebruik graag het voorbeeld van de verliefdheid. Iemand die smoorverliefd is, zal ook aanvankelijk alles en nog wat projecteren in zijn geliefde, totdat die projecties langzamerhand de baan ruimen voor wie de persoon echt is. Pas dan kan het beminnen beginnen. Bovendien is het mijn geliefde die de liefde voor hem of haar in mij heeft opgewekt. Zou het ook zo niet zijn met onze oorsprong, die we God noemen? Zou Hij ons niet zo gemaakt hebben, als een hunker die we zelf zijn? Zou hij ons niet zo gemaakt hebben, dat wij naar Hem verlangen? Omdat Hij ons graag ziet. Uitstromende liefde. Was dat ook niet de intuïtie van Jezus terwijl hij door een stem uit de hemel de ‘veelgeliefde’ werd genoemd? Maar daar zal over gesproken worden. We luisteren nu eerst naar een stukje evangelie.
Lezing – Marcus 1, 9-11
In die tijd vertrok Jezus uit Nazaret in Galilea en liet zich in de Jordaan door Johannes dopen. En op hetzelfde ogenblik dat Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen. En er kwam een stem uit de hemel: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen.’
Tweede inbreng
Dat wij volstromen met levensadem en schreeuwen, lachen, weten eindelijk geboren.
Met de geboorteschreeuw zetten de longen zich open om de levensadem binnen te laten, adem die ons doorstroomt, ja eindelijk geboren. Schreeuwen, nog geen spreken, wel al stem. Dat zongen we daarnet in ons lied. Het korte evangelie-verhaal vertelt ons eveneens over een stem, geen schreeuw, maar misschien ook een nieuwe geboorte.
Want het is nogal wat: iemand die je zegt: jij bent mijn veelgeliefde.
Het is nogal wat: een stem mogen horen die je zegt: ‘In jou heb ik welbehagen.’
Wat doet dit met een mens? Hoe raken zulke woorden ons aan? Wat breken ze in ons open? Wat maken ze wakker? Mogen ze wel binnenkomen? Durven we ze ontvangen? Kunnen we ze aan? Kunnen we ze wel betrouwen? Wat moeten we ermee?
Tweemaal vertellen de evangelisten ons een verhaal waarin de stem van God deze woorden uitspreekt. Een eerste keer bij het doopsel van Jezus, bij het begin, eigenlijk nog voor het begin, vooraleer Jezus in het openbaar gaat optreden. Hij staat anoniem in de rij van allen die aanschuiven om door Johannes gedoopt te worden. Een doopsel van bekering heet het. Een onderdompeling in zuiverend water waarmee mensen zoeken zich te ontdoen van het belastend gewicht van hun verleden. Een oefening in eenvoud én overgave, catharsis. Helemaal nieuw kunnen beginnen.
Het verhaal vertelt ons dat er op het moment van dit doopsel bij Jezus iets van een andere realiteit openbreekt. Ze vertolken dit met magische beelden: de hemel scheurt open, een duif daalt neer, een stem weerklinkt.
Een overweldigend schouwspel, een knappe theatrale enscenering, echter zonder applaus van de massa. Het moet hen ontgaan zijn. De evangelist beschrijft een gebeuren dat binnenin gebeurt en voor het oog van de massa onzichtbaar blijft.
Het gaat om de overgave aan de stem die je zegt: jij bent mijn veelgeliefde. Het gaat erom je leven te wagen in het geloof dat je geliefd bent. Het geloof wagen dat je in het leven gewenst wordt.
En gaande de weg, op stap in dat waagstuk dat liefde heet, en gaandeweg ontdekken wat liefde is en nog niet is, en worden kan, een liefde die iedereen insluit, en gaandeweg ervaren dat die weg jou draagt. Niet elk moment dit bewustzijn. Zo is het leven niet. Maar op cruciale momenten, in beslissende ogenblikken, wanneer we belangrijke beslissingen moeten nemen, wanneer het moeizaam gaat, wanneer we lijden aan het leven: dan weer de echo van die stem van het begin mogen horen : jij bent mijn veelgeliefde.
De evangelies laten die stem een tweede keer klinken wanneer Jezus samen met enkele vrienden op een berg worstelt met de vraag wat hem te doen staat.
Het is een stem die geen antwoorden geeft maar uitnodigt tot vertrouwen. Een woord dat je wekt, en ruimte geeft om te worden wie je bent, een woord dat je draagt.
Dat woord is het evangelie dat Jezus brengt: het is een woord dat iedereen insluit, iedereen tot leven en liefde wil wekken.
Wanneer we zo meteen Oscar dopen, dan vertrouwen we hem toe aan de stem die ook dit kind aanspreekt en zegt: Gij zijt mijn zoon, mijn veelgeliefde
En we bidden dat hij uitgroeit als een mens naar Gods welbehagen.
*
(foto G.Vanhercke: Trieste, duomo)