Hoe omgaan met het kwaad? Hoe bidden? – Gen 18,20-32 & Lc 11,1-13


Viering van zondag 28 juli 2013

(foto: fragment schilderij Chagall, Muséé Chagall Nice, foto Guido Vanhercke)

Aan allen: hartelijk welgekomen op deze viering. Het is goed om af en toe tijd en ruimte te maken om even stil te staan, om verbinding te zoeken met dat wat we in de rush van wat we allemaal willen en moeten doen, wel eens uit het oog verliezen.
Deze week waren we samen met een paar kennissen en ging het gesprek tot mijn grote verbazing over of we geloofden of bidden hielp. De niet-gelovigen hielden zich wat op afstand, maar het werd een geanimeerd gesprek over mogelijke effecten, over wat dan wel of niet werkt als je bidt.  Het sloot perfect aan bij het thema van deze viering. De lezingen van vandaag gaan immers over bidden, overgave, over vertrouwen, over de weg die we het best gaan om een leefbare wereld te maken voor iedereen.

De lezingen zijn die van de 17e zondag door het kerkelijke jaar: Gen. 18, 20-32 (Abraham tov Sodoma en Gomorra. Spaart God de stad voor desnoods maar vijf rechtvaardigen? Gerechtigheid in de stad: als de stad de geboden niet onderhoudt, vernietigt ze zichzelf) en het Evangelie van Lc. 11, 1 – 13 (Bidden? Bidden als kompas om altijd weer op het “ware leven” af te stemmen, vertrouwen als grondhouding).

Steken we de paaskaars aan als teken van vertrouwen dat God ons nabij is, dat Hij hier aanwezig is.

Eerste overweging

Het verhaal over Sodom en Gomorra uit het boek Genesis is bekend. God vertrouwt Abraham toe dat hij zijn twee engelen naar Sodom stuurt om te onderzoeken of het daar echt zo erg gesteld is als hem ter ore kwam. God vergewist zich van het kwaad vooraleer hij straft. Maar Abraham ziet de bui al hangen. Zijn vijftig rechtvaardigen genoeg om de stad te sparen? Veertig? Twintig? Tien? Een rechtvaardige God zal de goeden toch niet met de slechten straffen?

De speculaties over wat nu precies de zonde van de Sodomieten was laten we voor wat ze waard zijn. We lezen het verhaal als het beeld van een mensengemeenschap waarin het kwaad als een sluipend gif de menselijke verhoudingen langzaam verziekt heeft. Dat kwaad is individueel en collectief. Op de familie van Lot na heeft het iedereen besmet. Het is een deel van het systeem geworden. En net daarom is het moeilijk zichtbaar voor wie erin leven. Zoals een  huisschimmel achter een geverniste lambrizering. Men leeft ertussen, went eraan. En het dringt niet door hoe zwaar het weefsel van menselijke verhoudingen is aangetast. Tegelijk wéét men in zekere zin wel wat er gaande is, maar men wéét het ook niet.

Een groep, een instelling, een samenleving kan collectief blind zijn voor haar eigen kwalen. Denk aan pedofilie door kerkmensen, denk aan de bankencrisis, denk aan incest, verslaving en geweld in gezins- en familieverband, denk aan de invloed van het neo-liberalisme op de psychische gezondheid. Denk aan fraude en georganiseerde corruptie in politieke systemen. “Wir haben es nicht gewusst”, komt heus niet alleen in Duitsland voor.

In ons verhaal blijkt Abrahams God een kritische en rechtvaardige God. Hij meent het goed met de mensheid. Hij stelde Abraham aan als stamvader van een talrijk nageslacht die hen de weg moet wijzen. Dat volk kan maar ontwikkelen als het Gods wet onderhoudt. Alleen de tien geboden scheppen een beschuttende omheining voor de plek waar menselijk leven mogelijk wordt. Daarbuiten is de mens een wolf voor de andere mens en heerst de dood, daar vernietigt het leven zichzelf. De wet als beschutting van het menselijke in de mens is een diepe joodse overtuiging. En de bijbel heeft terecht geen enkele illusie over de desastreuze effecten van wetteloosheid op de toekomst en op het nageslacht.

Abrahams God is radicaal: de zondige steden worden uitgeroeid met een regen van brandende zwavel. Alleen Lot en zijn familie ontsnappen. De nadruk ligt op de ernst van het kwaad. Omdat het kwaad menselijkheid vernietigt moet het zelf verdelgd worden. Vergelding door verdelging: oog om oog, tand om tand.

Maar, in de profetische traditie van Israël is er ook een andere houding: die van het onvoorwaardelijk herstel en van de nieuwe kansen die de zondaar gegeven worden; vergeving en nieuwe toekomst.

Ook Jezus zelf vertelt een parabel waarin kwade mensen onkruid zaaien tussen de tarwe. Als beide opschieten vragen de knechten om het onkruid te wieden. Maar de Heer zegt: laat het samen groeien, anders trek je met het onkruid ook de tarwe uit. Laat beide opschieten tot de oogst. Dan kan het onkruid verbrand en het graan in de schuur worden geborgen.

Hier dus grote terughoudendheid tegenover het kwaad én bovendien kritiek op een al te activistische strijd voor het goede. Want het grootse, zuivere en ondubbelzinnig goede is op deze wereld een utopische hersenschim. Wie zich daarop fixeert is te snel geneigd geweld te gebruiken.

Wat kunnen we doen?

Er zijn natuurlijk vele soorten kwaad en vele soorten goed. En het structurele kwaad moet op een andere, politieke, manier hersteld worden dan het individuele. We weten het sinds Henri Lacordaire (Dominicaan, 1e helft 19e eeuw, verdedigde de verworvenheden van de Franse revolutie): Entre le fort et le faible, entre le riche et le pauvre, entre le maître et le serviteur, c’est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit. Tussen de sterken en de zwakken is het de vrijheid die verknecht en de wet die vrijmaakt. Dat vereist politieke macht en rechtspraak. Inderdaad bakent de wetsbe-“paling”en de afdwingbaarheid ervan de enige plek af waar menselijk leven voor allen mogelijk is.

Maar ik denk dat Jezus van Nazaret nog iets anders op het oog had.

In zekere zin wil Hij ons leren leven met de dubbelheid van wat we als goed en kwaad beschouwen. Of beter, Hij roept ons op aan de overkant van goed en kwaad te gaan staan. Jezus is geen moralist. Hij brengt een andere dimensie binnen in onze geschiedenis: die van het volkomen vertrouwen op wat hij zijn “Vader” noemt. Wat er ook voorvalt, wat hem ook overkomt, hij is er zeker van dat Gods Geest in hem, in alle mensen, een veerkracht opwekt die alles ten goede kan keren. Op die manier maakt hij zijn leven niet afhankelijk van het succes van wat hij doet. Beseffend dat het zijn mislukking en dood kan worden, trekt Hij toch naar Jerusalem. Als een terrorist wordt hij er gekruisigd. Maar zijn dood trok en trekt een spoor van leven en hoop doorheen de eeuwen. Zodat wij hem ook vandaag nog bij eens weten.

Die dimensie van volkomen vertrouwen is van mystieke aard. Ze kan alleen in gebed en overgave gevonden, steeds weer verloren, en hervonden worden. En dat is onze hoogst persoonlijke opgave.

Lc 11, 2-13

Jezus sprak tot zijn leerlingen: wanneer ge bidt, zegt dan:

” Vader, uw Naam worde geheiligd, uw Rijk kome.
Geef ons iedere dag ons dagelijks brood, en vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan ieder die ons iets verschuldigd is. En leid ons niet in bekoring.”
“Stel iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt:” Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.”
Zou die ander  van binnen uit dan antwoorden:” val mij niet lastig; de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het u te geven.”? Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat het zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft , om zijn onbescheiden aandringen.”
“ Tot u zeg Ik hetzelfde: vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt verkrijgt; wie zoekt die vindt; en voor wie klopt doet men open. Is er onder u soms een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus – ofschoon ge slecht zijt – goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie hem erom vragen.”

Tweede overweging

 

Bidden: hoe doe je dat? Het evangelie van vandaag vertrekt uit die vraag.  In Jezus’ antwoord op die vraag vallen er mij twee punten op: enerzijds bidt Jezus het ons welbekende Onze Vader, hier in een korte vorm. Anderzijds is er in het laatste stukje tekst een duidelijke verwijzing wat je aan God kan vragen en waarop je antwoord zal krijgen.

Jezus geeft in het Onze Vader al een paar richtlijnen die essentieel zijn bij het bidden.

Vader: Eerst en vooral is bidden je in relatie zetten met God, wetende dat je verbonden bent met Hem/Haar
Uw Naam worden geheiligd, Uw Rijk kome : Bidden is weten dat wat je ook vraagt ten dienste staat van een groter geheel. Je bidt niet voor jezelf alleen én je probeert te leven volgens de richtlijnen van God (de tien richtlijnen ten leven zoals Dani daarnet al vertelde). Je gebed zal van daar uit vertrekken.
En geef ons iedere dag ons dagelijks brood: je mag best bidden om de noodzakelijke materiële dingen om te kunnen leven
En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan ieder die ons iets verschuldigd is: Bidden is ook beseffen dat jij als mens niet volmaakt bent en dat nieuwe kansen maar ontstaan als je vergeven wordt en zelf kan vergeven.
En leid ons niet in bekoring:  dat je probeert standvastig te blijven in je waarden.
Het Onze Vader is een vraag, maar tegelijk zit er een opdracht in: nl je zal het niet op je schoot krijgen door alleen maar te bidden, je zal er zelf een steentje moeten aan bijdragen,

Bidden kan op zoveel manieren als er mensen zijn, en wat het gebed kan bewerkstelligen daar durf ik geen uitspraken over doen voor anderen. Ikzelf heb met het woord bidden een nogal dubbele relatie: ik heb moeite om bidden te zien als vragen om iets te bekomen,  Dat soort bidden is voor mij teveel gelinkt aan een Godsbeeld  dat vermengd is met almacht, met Goddelijke planning, waar je probeert iets te bekomen.
Het stukje over kloppen en opendoen en zo is mij teveel op die manier geïnterpreteerd. En je krijgt daar nogal rare situaties mee: dikwijls word je gebed niet ingewilligd, en wat dan?  Alsof deze woorden van Jezus een juridisch contract zijn tussen God en de mens. Jij bidt hard genoeg en dan moet God je geven waar je om vraagt. En als het dan niet lukt, wat is er misgegaan? Je zit dan met uitzichtloze probeersels om het contract toch maar te behouden, of je smijt alle geloof overboord.
Belangrijk in wat je in een gebed kan vragen leert ons volgens mij de laatste zin: je kan God Zijn Geest vragen. Nu is die Geest krijgen, ervaren ook niet zo simpel. Ik herinner mij mijn ontgoocheling toen ik bij mijn vormsel niets gevoeld of ervaren heb van die Geest die ging komen. Ik voelde me na het Vormsel net hetzelfde als daarvoor: geen helder inzicht, geen gevoel dat er iemand was die mij zou helpen…
Het heeft jaren geduurd eer ik doorhad dat het zo niet werkte. Die Geest van God werkt anders. Ik heb Hem ervaren in wat je van mensen meekrijgt, in dingen die op je weg komen, in je zoektocht naar wat God zou kunnen betekenen voor jou.
De laatste tijd ervaar ik bidden eerder als een rustpunt inbouwen (soms een kleintje), om mijn kompas opnieuw te richten naar wat voor mij belangrijk is. Om mij opnieuw te oriënteren, een ijkpunt te zoeken. Om te reflecteren. En daar kan ik dan wel de Geest aan het werk zien, voelen. Want dikwijls heb ik het gevoel dat het niet alleen uit mezelf komt. Dat er een soort innerlijke zekerheid is over de te volgen weg (de grote lijnen in ieder geval) die ik niet uit mezelf heb. Een soort verbondenheid met een groter geheel.
Ik wil hier ook wel bekennen dat het niet zo van een leien dakje loopt met dat rustpunt inbouwen. Ik ben nogal een doener, en er is steeds zoveel te doen. Zien dat de dagdagelijkse gang van zaken vooruit gaat, mijn verantwoordelijkheidsgevoel, alsof de riem eens afleggen een soort zonde is van je tijd….
Jaren geleden waren we een week in de arkgemeenschap van Nogaret, die leeft volgens de geweldloze ideologie van Gandhi. Men begon en eindigde de werkdag met een soort bezinning en op bepaalde momenten in de dag werd een klokje geluid, teken dat er even gepauzeerd werd, zodat je kon ‘stilstaan’ bij wat je aan het doen was. Het brak de vanzelfsprekendheid, het voortdoen zonder veel na te denken…en dat zou ik wel kunnen gebruiken . Af en toe luisteren in overgave en vertrouwen naar “het ademen van mijn ziel.” zoals iemand ooit schreef. Ademen of Ruach, is dat niet de naam van Gods Geest in de Bijbel?

Inleiding tafelgebed

God en Vader, wij noemden u heilig,
Alsof Gij een verre en onaanraakbare koning waart,
Omringd door hemelse engelenscharen.

Sinds en door Jezus van Nazareth weten we dat uw heiligheid midden onder ons wil zijn.
Met elke mens op zijn weg deelde Hij zijn leven.
Wij danken u voor Hem;
Hij is uw heiligheid onder ons als mens voor mensen:
brood voor wie honger heeft,
wijn voor wie dorstig is,
kwijtschelding voor wie schulden draagt,
genezing voor wie ziek is,
vertrouwen voor wie hopeloos is.
In u is Hij geworteld en gegroeid, in u vond Hij de bron van onwankelbaar vertrouwen.
Daarom is Hij uw beeld en gelijkenis.
Door Hem zien wij wie Gij zijt en wat wij kunnen zijn.

Uw Geest is onder ons als wij samen zijn en Hem, uw Gezalfde, de Christus, gedenken.

Wij willen dit doen in verbondenheid met allen die hun leven op Jezus Christus
willen afstemmen.
In het bijzonder met de jongeren die met dat doel bijeen zijn in Rio de Janeiro. We verbinden ons met het leed en de vreugde van alle mensen.
We denken aan onze geliefde doden, aan de slachtoffers van de treinramp in Santiago d. C., aan Syrië en Egypte.
En we bidden ook voor elkaar.

En laten we nu brood en wijn op tafel zetten en ons gebed ernaast leggen.

Vredeswens

Innerlijke vrede verkrijg je door je overgave en vertrouwen aan en in iets dat ons overstijgt: in God , in Onze vader zoals Jezus het benoemde. Laat ons elkaar toewensen dat we iets van dat vertrouwen en overgave mogen verkrijgen zodat we die vrede mogen ervaren en bewerkstelligen.