Anders kijken… – Prediker & Lucas


Viering van zondag 4 augustus 2013
 

foto Guido Vanhercke

WOORDDIENST

1

We luisteren naar de twee Bijbellezingen die alle christelijke kerken (van welke signatuur ook) op deze eerste zondag in augustus lezen: de eerste tekst komt uit het boek Prediker en de tweede tekst uit het evangelie van Lucas. Twee teksten die tot nadenken stemmen, maar dat schrikt Dominicus Gent niet af denk ik.

Dinsdag aanstaande, 6 augustus, is het patroonfeest van Dominicus en één van de objectieven in het leven van de heilige was ‘het lezen van de tekenen van de tijd’. Dat veronderstelt enerzijds kijken naar de tijd en anderzijds interpreteren van wat men ziet… de waarneembare realiteit is hier nl. omschreven als een ‘teken’ dat moet geïnterpreteerd worden, dat moet gelezen worden. Het gaat in tegen de idee dat zaken voor eeuwig en altijd vast liggen, het gaat in tegen eigen groot gelijk of zelfgenoegzaamheid. Deze dominicaanse houding durft het bekende in vraag stellen.

Hoe kunnen we dit interpreterend kijken oefenen en hoe helpen de twee beluisterde teksten daarbij?

We beginnen met de eerste tekst uit het boek Prediker. De meest gekende vertaling van de eerste tekst is ‘alles is ijdelheid’… in de NBV die we zonet beluisterden koos men voor een vertaling dichter bij de grondtekst: ‘lucht en leegte – alles is leegte’. Alles draait rond het Hebreeuwse woord hèvèl dat 38 keer voorkomt in het kleine Bijbelboek Prediker. Letterlijk kan hèvèl vertaald worden als ‘een briesje wind’ (vandaar de vertaling met ‘lucht’), maar overdrachtelijk staat hèvèl voor ‘nietigheid’ en ‘vergankelijkheid’ ( vandaar de vertaling ‘lucht en leegte, alles is leegte’), sommigen vertalen zelfs met ‘absurd’ (wat dan weer dichter bij ‘ijdel’ aanleunt). Het levensgevoel hèvèl is één van de drie grondthema’s in het boek Prediker, naast de vraag naar de zin van het leven en de vraag naar wat de mens het best kan doen om gelukkig te zijn.

In onze 21ste eeuw voelen mensen zich aangesproken door dit boek omdat het een hedendaags levensgevoel zou schetsten: dat generaties gaan en komen en vergeten worden, dat er geen samenhang is tussen wat de mens doet en de beloning of straf die daarop volgt, zelfs de dood brengt geen evenwicht in de ongelijke verhoudingen in dit leven….en ondertussen draait de aarde onvermoeibaar door, komt de zon komt op en gaat ze onder, waait en draait de wind, blijven rivieren stromen naar de zee die niet vol raakt….Dat alles is vermoeiend voor de mens die kijkt en hoort maar geen rust vindt… Het klinkt wat fatalistisch.

Wij hebben de Prediker-tekst beantwoord met de acclamatie: ‘wek mijn zachtheid weer, geef me terug de ogen van een kind…dat ik zie wat is, en mij toevertrouw en het licht niet haat’…

Prediker mag dan realistisch bevonden worden en het hedendaags levensgevoel in zijn rauwheid blootleggen… met het lied oefenen we ons in een andere manier van kijken: met zachtheid in plaats van rauwheid naar diezelfde realiteit kijken, je toevertrouwen en het lichtende zien in plaats van het fatalistische te laten primeren.

In de tweede tekst kregen we een inleiding (‘Hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft’) en een gelijkenis van de rijke man en zijn te kleine graanschuren…een gelijkenis die je zonder moeite louter moraliserend kan interpreteren als een waarschuwing tegen de hoofdzonde van de hebzucht: dat je je rijkdom niet kan meenemen in je graf.

Wat ons opviel is dat deze rijke man blijkbaar niet in staat is om alternatieven te zien… Ten eerste heeft hij helemaal niet de relativerende reflex van prediker, God zelf komt in de gelijkenis tussen om de rijke man tot inzicht van hèvèl te brengen, om hem de vergankelijkheid van zijn eenzijdig kijken en interpreteren te doen inzien.

De man heeft een probleem, dat is duidelijk, maar hij lost dat probleem op volgens een vastgeroest eenzijdig economisch en ik-gecentreerd stramien. Wat hij niet doet is het probleem ontleden, anders formuleren, laat staan dat hij andere oplossingsmogelijkheden verkent….

Wat kan er gebeuren wanneer we met zachtheid kijken, met de ogen van een kind? Wat gebeurt er wanneer we ons aan het licht toevertrouwen? We merken dan wellicht dat voorraad niet alleen kan opgeslagen worden maar ook kan uitgedeeld, verkocht, geruild, verwerkt in koeken en brood om een feestmaal te organiseren…. Of we gaan misschien nadenken over oorzaken van dit probleem en daar iets aan doen: minder verbouwen, grond verpachten, verkopen, herverdelen, een coöperatieve vennootschap vormen… Opvallend daarbij is dat deze alternatieven de man uit zijn beslotenheid zouden bevrijden: hij zal met anderen in contact komen…zijn leven kan veranderen….wat voor hem (en de wereld rondom) het enige belangrijke leek, zou wel eens onbelangrijk kunnen worden…

2

Dat we zien wat is …
Heb je dat ook soms dat je weer eens de weg genomen hebt die je zoveel neemt en je  je achteraf afvraagt: “Heb ik wel de weg genomen die ik normaal neem?” Ik heb dat precies niet gezien of ik kan het me in alle geval niet herinneren.

Of wanneer je foto’s bekijkt samen met anderen, dat die zeggen: hé, er groeit een cactus uit Jans hoofd, of er staat in de hoek van het beeld een knalrode vuilnisbak alle aandacht te trekken, terwijl je die bij het maken van de foto of bij het bekijken achteraf nooit is opgevallen. Je hebt hem eenvoudigweg niet gezien.

Zijn het onze ogen of onze hersenen die spelletjes met ons spelen of is het gewoon onze aandacht die heel selectief werkt?
Dat we zien wat is …

Als dat al zo gaat met wat we in de tastbare wereld zien en niet zien, waarom zou dat dan niet gelden in overdrachtelijke betekenis? Wat we zien en oppikken is daar ook zeer selectief, ingeperkt of gestuurd door vaste invalshoeken, soms vastgeroeste ideeën, onze cultuur, gewoontes en angsten. Wellicht zal ook de steeds groter wordende hoeveelheid prikkels waarmee we geconfronteerd worden, ertoe bijdragen dat we snelsnel iets plaatsen binnen de gekende denkkaders. Geklasseerd en dus onschadelijk gemaakt, zodat we weer verder kunnen.

Zo kom je vanzelf in stereotiepe denkpatronen terecht, zoals de man die een grotere schuur wil bouwen, omdat dat de enige manier is die hij ziet om zijn probleem op te lossen. En dan heb je iemand als Jezus die deze richting doorkruist en stelt: “Je kan het misschien ook in een andere richting zoeken”.

Als we ons als christenen willen spiegelen aan die man uit Nazareth, dan moeten we dus zelf ook anders gaan kijken, het patroon van onze vastgeroeste denklijnen doorbreken. Maar dat klinkt makkelijker dan het is. Hoe doe je dat, jezelf weer de ogen van een kind aanmeten en de blik open trekken?

Ik denk dat er twee belangrijke voorwaarden zijn. De eerste daarvoor is om jezelf open te stellen. Je zelfgenoegzaamheid, letterlijk genoeg hebben aan jezelf, en dus vasthouden aan het status quo, die zelfgenoegzaamheid opzij leggen. Dat wil zeggen dat je je comfortzone misschien moet verlaten. Een kleine sprong in het onbekende. Dus niet onmiddellijk veroordelen of classificeren wat zich aandient, maar dat als een aanknopingspunt, een startpunt beschouwen van een onverkende weg. Heel soms loopt die dood, meestal levert die heel nieuwe inzichten op.

De tweede voorwaarde is dat er iets moet zijn dat je als het ware uit je gewone context duwt. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat je op reis bent in een land met een heel andere cultuur dan de jouwe. Veelal stelt dit de verschillen scherper. Maar het kan evengoed in de confrontatie met een kunstwerk, een foto, een boek of een gedicht. Telkens gaat het om andere mensen die je iets tonen, een ander aspect, een ander facet, iets dat de zaak soms helemaal op zijn kop zet.

Dat had ik ook met die tekst van Prediker. Mijn eerste idee was: Wat een verbitterde, cynische kerel is me dat. Zou het er dan echt niet toe doen of we goed of kwaad doen? Alles is leeg of maar een zuchtje wind. Ik vermoed dat dit een reactie is die nog mensen onder ons hebben.

Maar dan las ik iets van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska die dezelfde tekst met andere ogen had bekeken. In haar dankwoord bij het ontvangen van de Nobelprijs, verbeeldde ze zich een gesprek te hebben met Prediker, die ze zelf één van de grootste dichters noemde. Is er echt niets nieuws onder de zon, zou zij hem willen vragen, of is er juist voortdurend van alles nieuw onder de zon. Of nog: is het eigenlijk erg dat vreugde vergankelijk is?

Ik lees een antwoord daarop in één van haar gedichten, het lijkt een beetje hetzelfde als Prediker, maar is toch weer anders. U vindt de tekst op de blaadjes.

Hier zit ik dan onder een boom
aan de oever van een rivier,
op een zonnige morgen.
Een nietige gebeurtenis
die niet de geschiedenis ingaat.
Hier zijn geen veldslagen en pacten
waarvan de motieven worden onderzocht,
of gedenkwaardige tirannenmoorden.

Toch zit ik aan de rivier, dat is een feit.
En als ik hier ben,
moet ik ergens vandaan zijn gekomen
en daarvoor
op nog vele andere plaatsen zijn geweest,
net zoals veroveraars van landen
voor ze aan boord gingen.

Zelfs een vluchtig ogenblik heeft een rijk verleden,
een vrijdag voor de zaterdag,
een mei die aan juni voorafging.
Het heeft zijn eigen horizonnen, even werkelijk
als in de veldkijkers van bevelhebbers.

De boom is een populier die hier al jaren wortelt.
De rivier is de Raba die langer stroomt dan vandaag.
Het paadje is niet eergisteren pas
door de struiken gebaand.
Om de wolken te kunnen verjagen
moet de wind ze eerst hierheen hebben gewaaid.

En hoewel in de buurt niets groots gebeurt,
is de wereld daardoor nog niet armer aan details,
niet minder gefundeerd, niet zwakker gedefinieerd
dan toen volksverhuizingen haar in de greep hielden.

Niet alleen geheime complotten worden in stilte gehuld,
niet alleen kroningen gaan van een gevolg van oorzaken vergezeld.
Rond kunnen niet alleen de jubilea van opstanden zijn,
maar ook de omspoelde steentjes aan de waterkant.

Dicht en verstrengeld is het borduursel van de omstandigheden.
De steken van de mier in het gras.
Het gras dat aan de aarde is genaaid.
Het golfpatroon waardoor een twijgje wordt geregen. 

Het is zo gegaan dat ik hier ben en kijk.
Boven me fladdert een witte vlinder in de lucht
met vleugeltjes die alleen van hem zijn
en over mijn handen vliegt zijn schaduw,
geen andere, niet zomaar een, alleen de zijne. 

Wanneer ik zoiets zie, verlaat me altijd de zekerheid
dat wat belangrijk is
belangrijker is dan wat onbelangrijk is.

(Uit dichtbundel ‘Einde en begin’ (1993) van Wislawa Szymborska (1923 –2012)

Juryrapport van de Nobelprijs voor Literatuur 1996: Szymborska is de ‘Mozart van de poëzie’ die de elegantie van taal vermengt met ‘de razernij van Beethoven’. Haar poëzie laat ‘met ironische precisie de historische en biologische context’ in ‘fragmenten van menselijk bestaan’ doorschijnen.)

Dit gedicht is als het ware een aanvulling, een antwoord op Prediker, waarin Szymborksa naar zichzelf kijkt en naar de wereld, naar hoe het eraan toegaat in het groot, maar vooral ook in het klein. Een kosmische blik op de details. Een verrukte aandacht voor het kleinste vanuit het meest omvattende overzicht. Hier zit ik dan, een nietige gebeurtenis, die op hetzelfde niveau geplaatst wordt met die enkele feiten die de geschiedschrijving haalden.

Zelfs een vluchtig ogenblik heeft een rijk verleden. Het nu is niet minder dan de tijden van de volksverhuizingen. Vanaf de sterren gezien is ons leven een oogwenk, maar in de beleving van het leven zelf zou de verwondering om het unieke de toon aan moeten geven. “Er is niets nieuws onder de zon” wordt hier bijna ontkracht: het heden is even nieuw als het verleden dat was.

En steeds verschuift de blikrichting van grote vaststaande dingen naar zogezegd onbelangrijke details: van de ronde datums van jubilea naar de rondheid van steentjes die aan de waterkant omspoeld worden. De focus verlegt zich, de lezer wordt gedwongen de richting mee te volgen, wordt gedwongen anders te kijken.

En dan dat mooie beeld van die fladderende vlinder, verwijzing naar licht – de kleur wit – en schaduw en het unieke van ieder indivdu. Bij Prediker is dat individu onontkoombaar opgenomen in de beweging van komen en gaan, Szymborska voegt daar voor mij een zekere levenskracht, vitaliteit aan toe. Ze doet dat door het bijzondere van het uiteindelijk onaanzienlijke bestaan van het individu te benadrukken. Door met details te spelen toont ze het leven in zijn tijdelijke uniciteit.

De laatste frase hertaalt misschien nog het beste hoe we de Bijbelteksten van vandaag, zowel het verhaal van de man met zijn schuur als de eerste strofen van het boek Prediker, kunnen verstaan: “Wat belangrijk is, is wellicht niet belangrijker dan wat onbelangrijk is.”

Het gevolg van deze gedachte zou recht uit de Regel van de heilige Benedictus kunnen komen: “Alles, zelfs een detail, is het evenveel waard om de nodige en zorgvuldige aandacht aan te besteden.” Als we kijken, moeten we goed kijken, als we luisteren, moeten we goed luisteren, als we iets doen, moeten we ook dat goed doen, met al onze aandacht, met de juiste intentie, met volle overgave en met gans ons wezen. Geen eenvoudige opdracht, want het zal toch nog gebeuren dat we ons niet herinneren welke weg we genomen hebben of dat we de vuilnisbak op de foto niet gezien hebben, maar het is wel een opdracht die de moeite waard is. Het is een weg die vanzelf zal leiden naar een betere en zuiverdere blik op de dingen, het is een weg die vanzelf zal leiden naar een betere wereld.

TAFELDIENST

Op een andere wijze leren zien, dat oefenen we week na week rond deze tafel waaraan de Verrezene ons uitnodigt.

Jezus doorbrak vaak het bekende denken en handelen en bood uitzicht.

Wat hij op die laatste avond zo cryptisch heeft omschreven: dat zijn leven, lijden en dood ten diepste herkenbaar zijn wanneer wij brood en wijn breken…, dat liefde de dood overwint, en leven sterker is dan de dood… dat geloven we makkelijker rond deze tafel van verbondenheid over de grenzen van tijd en ruimte.

De verbondenheid die we zichtbaar maken in het aansteken van de kaarsje: verbondenheid met onze overledenen en met alle christenen en mensen van goede wil waar ook ter wereld.