Het andere, de andere, de Ander…

Dominicus Gent

Viering van zondag 21 augustus

Het andere, de andere, de Ander…

 

Goede morgen, allemaal, en welkom.

Voor de voorbereiding van deze viering hebben wij ons laten inspireren door de lezingen die zijn voorzien op de liturgische kalender van de Rooms Katholieke Kerk. De idee zelf dat er zoiets bestaat als een liturgische kalender, met voorschriften waar individuele gelovigen en lokale groepen zich zouden moeten aan houden, is natuurlijk niet onomstreden. Bij Dominicus Gent veroorloven we ons nogal wat vrijheden daaromtrent, en ik heb de indruk dat de meesten onder ons daar niet echt véél gewetensbezwaren rond hebben.

Één van de verdedigingsstrategieën achter de idee van een uniforme, voorgeschreven kalender, gaat uit van de overweging dat godsdienst een oefening is in het “zich laten gezeggen”. In het leren omgaan met wat op ons afkomt. En wat op ons afkomt, dat hebben we niet zomaar voor het kiezen. Dat kunnen mooie belevingen zijn (schepping, liefde), of eerder pijnlijke zaken (de nood aan vergeving; omgaan met sterfelijkheid). Als godsdienst een oefening zou zijn in het omgaan met dit soort transcendentie, dan moeten we misschien ook de bijbel gewoon op ons laten afkomen, wordt dan geredeneerd. Je moet niet zomaar kiezen wat je leuk of interessant lijkt, je moet de bijbel als geheel op je laten afkomen, ook de wat weerbarstiger stukken.

Natuurlijk: wat je in de officiële zondagslezingen te horen krijgt, is ook slechts een selectie. Ik heb het even nagerekend: wie zich zeer stipt aan zijn of haar zondagsplicht houdt, maar voor de rest geen andere bijbelverhalen te horen krijgt, die maakt kennis met ongeveer 15, hooguit 20% van de bijbelteksten. 80 à 85% van de bijbel wordt nooit voorgelezen in een zondagsdienst. De idee dat we, door ons te houden aan de kalender, ons meteen openstellen voor de bijbel in zijn geheel, is dus wat geforceerd. En het zou een interessante oefening kunnen zijn om eens uit te vlooien welke teksten vooral nièt aan bod komen, welke teksten weggeselecteerd worden. Welke teksten wel in het leesrooster verschijnen, is dus ook een keuze – zij het niet de keuze van de individuele gelovige, of de lokale gemeenschap.

De lezingen van vandaag dus, komen op ons af. Als een oproep. Een confrontatie. Een uitnodiging. Een raadsel. We zullen een link leggen met vragen van vandaag: over globalisering, over macht, over omgaan met het vreemde, en over de plaats van godsdiensten daarin. We hebben hier in deze gemeenschap al dikwijls een dergelijke oefening gedaan, al vaker naar antwoorden gezocht. Maar antwoorden zijn nog geen oplossingen, en de confrontatie blijft bestaan.

We willen ons bij het begin van deze viering plaatsen onder het licht van de Paaskaars. Een licht dat we zelf maken, en dat toch symbool staat voor het licht van Christus dat ons tegemoet komt, dat over ons schijnt. En we zingen: Kom in mijn klein bestaan..

We lezen uit Jesaja, enkele van de laatste verzen (Je; 66, 18b – 10;)

De tijd is gekomen om alle landen en volken bijeen te brengen. Ze zullen komen en mijn luister zien. Ik zal onder hen een teken verrichten: sommigen zal ik sparen en naar vreemde volkeren sturen – (en dan noemt Jesaje enkele vreemde volkeren), naar de verste eilanden, waar mijn faam nog niet is doorgedrongen en mijn luister nog niet is gezien – en zij zullen mijn majesteit tegenover al deze volken verkondigen.

Uit Hebreeën (12, 6 – 9;)

De Heer berispt wie hij liefheeft, straft elke zoon van wie hij houdt. Houd vol, het betreft hier immers een leerschool, God behandelt u als zijn kinderen. Welk kind wordt niet door zijn vader berispt? Maar als u die leerschool niet doorloopt zoals anderen vóór u, dan bent u geen kinderen, maar bastaards.

Uit Lucas (13, 27b – 30;)

“Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan? Weg met jullie, rechtsverkrachters”. Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten in het koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten wordt. Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aan tafel genodigd worden in het koninkrijk van God. En bedenk wel: er zijn laatste die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn.  

 

Over globalisering, samenleven, identiteit, verschil, kwetsbaarheid…

[Twee van de drie teksten schetsen het perspectief van een éénwordende wereld, het andere, uit de Hebreeën, zegt ons dat alles wat gebeurt een leerschool kan zijn.]

“Oh, moederkerk van Rome, zo edel en zo groot,
van alle kanten stromen de volkeren in uw schoot”.

Dat zongen we, jonge knapen, in het college. Hoever staat het met dat bijbelse visioen van vredevolle eenheid? Zelfs de kerk beseft nu dat de universaliteit van de ‘goede boodschap’ niet betekent dat alle mensen katholiek worden.

Momenteel zijn alle volkeren in een seculier, technisch-organisatorisch wereldsysteem ingeschakeld: globalisering. Die globale onderlinge afhankelijkheid is het gevolg van nieuwe communicatie- en verkeersmiddelen, economische transacties (multinationals), politieke verbanden (E.U., UNO, enz.).

Tegelijk maken we de migratie mee van miljoenen mensen op zoek naar een leefbaar leven, op de vlucht voor honger of voor oorlog. En sinds een twintigtal jaar zijn weinig landen ontsnapt aan terreur en vaak gewelddadige politieke conflicten.

Globalisering leverde rijkdom op, maar die werd ongelijk verdeeld; migratie drukte de lonen; etnische en culturele homogeniteit verdwijnt uit veel samenlevingen. Dat veroorzaakt bij velen angst. Globalisering en migratie hebben de idee van de ‘eenwordende wereld’ geen goed gedaan.

Twee opvattingen staan diametraal tegenover elkaar: internationalisme – nationalisme; politiek eenheidsdenken – pluralisme; meer Europa – minder Europa en Brexit; Kosmopolitisme – Culturele eigenheid; vrijhandel en vrij verkeer van mensen – isolationisme en landsgrenzen als muren.

Wat is er aan de hand? Is dit de opstand van onverlichte, onontwikkelde mensen tegen de moderniteit en haar elites? Zijn Trump, Poetin, Wilders, Le Pen, Orban (om geen politici van ons land te noemen), de aanstichters van deze regressie? Of surfen zij op een collectieve onderstroom van angst en woede?

Meer dan ooit is de vraag: Hoe komen wij, individueel en in groep, onze verschillen te boven zonder de verschillen weg te drukken?

Eerst een korte historische beschouwing; ze kan ons tot bescheidenheid aanzetten. Tijdens de jongste 500 jaar hebben Europese christenen ruim honderd jaar lang gruwelijke godsdienstoorlogen onder elkaar uitgevochten; in de 20e eeuw tot twee keer toe elkaar uitgemoord; en, de rest van de wereld gekoloniseerd. Wat er ook aan allerlei goeds is gerealiseerd, de kolonisatie was een globalisering die het weefsel van die samenlevingen grondig verstoorde. Wie vandaag eist dat vluchtelingen en migranten zich in onze samenleving integreren, moet eerlijkheidshalve overwegen dat onze voorouders daar zowel onder elkaar wat moeite mee hebben gehad en dat ze het in den vreemde nooit hebben gedaan. Alles gebeurde met het vanzelfsprekende meerderwaardigheidsgevoel van de sterkere.

Dat brengt me bij de tweede beschouwing: over veiligheid en angst.

Niets is ouder en zit dieper in onze hersenen dan onze overlevingsdrang. Onze primaire veiligheid bestaat uit voldoende voedsel, beschutting en bescherming tegen levensgevaar. Daarop entte zich onze psychische veiligheid. Dat is wat tussen onze oren zit: onze gewoonten, onze opvattingen en vooroordelen, onze waarden, normen, taal, zeg maar: alles wat we ons ‘ik’, of ons ‘zelf’ noemen, onze identiteit. Die identiteit stellen we veilig door ze voorspelbaar te maken. Daarom is het van levensbelang bij een eigen groep gekende mensen te horen die ons goedgezind zijn.

We zijn op onze hoede voor wat vreemd of anders is: het kan immers onze psychische veiligheid, onze identiteit aantasten. [Tegenwoordig zelfs door in een bourkini te zwemmen!?] Dan ontstaat angst. Vechten of vluchten zijn dan de primaire reflexen.

Streven naar eenheid/globalisering gebeurt dus ook vanuit de deels (on)bewuste overtuiging dat mijn model van de wereld waarin ik me ‘op mijn gemak, thuis, veilig’ voel, beter is voor iedereen. Niet zonder schaamte heb ik mezelf wel eens betrapt op de halfbewuste gedachte: wat zou de wereld er beter uitzien als alle mensen een beetje meer op mij zouden lijken?

Hoe is dat voor jullie?

De ander ‘is’ zijn verschil; hoe meer verschil hoe lastiger. Dat geldt tussen individuen, groepen, organisaties, landen, volkeren, talen, enz. Het verschil loochenen of wegduwen, komt voort uit die, onbewuste of bewuste, drang naar zelfbehoud, eventueel naar macht over anderen.

Maar, wij leven in een eeuwige paradox: we kunnen niet zonder anderen, én, we willen autonoom onszelf zijn. Dat is een labiel evenwicht, steeds balancerend tussen zelfbehoud en de verbluffende ontdekking van wat vreemde menselijkheid mij kan brengen. Daarom is de grootste vijand van de liefde de angst; angst voor zelfverlies omdat de ander mijn identiteit aanvalt of omdat ik met een ander emotioneel zou versmelten of gedomineerd worden, of angst door anderen te worden afgewezen.

Er is wat zelfvertrouwen, wat onverschilligheid, wat humor ten opzichte van eigen identiteit nodig om een onbekende ander, de nog vreemde, te vertrouwen. Maar, het is niet omdat ik één keer bedrogen ben, dat ik nooit mijn deur meer opendoe. Wie vertrouwen krijgt, is geneigd dat ook te geven.

En hier komt christelijk vertrouwen (geloven in iets = erop vertrouwen) ons ter hulp. Jezus en alle mystici leren ons dat de vreemde, de andere, alles wat gebeurt in mijn wereld, een oproep is. De ander is een uitnodiging om wie of wat ik denk te zijn op het spel te zetten, eventueel zelfverlies te lijden, maar alleszins ruimte te creëren en me te laten vernieuwen door de ander. Alleen de ander kan ons van ons steriele zelf en van onze eigendunk bevrijden.

Ik geloof dat de stap in die open, onbeschermde, kwetsbare ruimte terzelfdertijd de stap is waarmee we dé Andere, God ontmoeten.

Welke God is het die we pas vinden als we ons leegmaken van onszelf?

 

Lied: Wij gaan de weg van oude woorden…


Over godsbeelden, alteriteit, éénheid, diversiteit, kruis… 

Een tijdje geleden vertelde Florian (onze zoon – ondertussen 14 jaar oud) hoe hij in de godsdienstles een discussie gehad had met de juf. “Als God bestaat, en als God het zo goed voorheeft met de mensen, waarom communiceert hij dan niet veel duidelijker?” had hij gevraagd. “Waarom moeten we het doen met verhalen, parabels, profeten, gebeurtenissen en gevoelens die in zoveel verschillende richtingen kunnen geïnterpreteerd worden, en die voor veel mensen zelfs helemaal niets betekenen? Waarom laat God zich niet rechtstreeks, op een duidelijke, niet mis te verstane manier zien en horen en voelen?” Een vraag waar de juf toch een half uurtje zoet mee geweest is, tot de bel ging. En misschien was dat zelfs de bedoeling. In alle geval: de andere leerlingen hadden daar geen bezwaar tegen…

Die openbaring van God – want daarover ging die vraag uiteindelijk – dat is inderdaad een vreemde kwestie. Of het nu via de Schrift is, of via het leergezag, via de natuur of de traditie of het geweten van goedbedoelende gelovigen (er zijn veel mogelijke bronnen van openbaring): je kan er toch vaak veel kanten mee uit. Het is misschien betekenisvol dat men in het Frans, wanneer men het heeft over een discussie die eindeloos lijkt, spreekt over “une discussion de théologiens”: een theologendiscussie.

Neem nu die lezingen van daarnet, bv die teksten van Jesaja en Lucas: daar zitten toch een paar weerhaken aan. Het gaat er over dat alle volken zullen samengebracht worden naar Jeruzalem, om er de goddelijke glorie mee te maken. Alle Menschen werden Brüder.

Alvast: zo zouden we het waarschijnlijk graag lezen. Maar in de bijbelteksten lijkt vooral het “assimilatiemodel” naar voor te komen als beeld van die nieuwe wereld. Met Jeruzalem als triomfalistische referentiecultuur, worden alle volken binnengehaald, opgenomen, en zij zullen worden zoals wij. Alle verschillen uitgevlakt. De wrijvingsloze maatschappij. De hemel op aarde.

He, wacht eens even. Was dàt de bedoeling? Waren we niet teruggekomen van die superieure houding, waarin anderen zich maar moeten aanpassen, waarin anderen – eventueel zelfs hardhandig – moesten bekeerd worden? Van dat éénrichtings-missioneringsmodel? Was het niet juist de bedoeling dat we op een eerlijke manier leerden een plaats geven aan “de andere”, zonder zijn of haar anders-zijn te ontkennen of te vernietigen – het thema dat Dani zopas wat ontwikkeld heeft?

Er zit een parallellisme tussen dat “plaats geven aan het andere, zonder het anders-zijn te ontkennen of te vernietigen”, en wat in godsdiensten gebeurt – alvast minstens in bewegingen in de sfeer van jodendom, christendom en islam. Men heeft daar altijd geworsteld met de spanning tussen de idee dat we toegang hebben tot God, dat we God op één of andere manier kunnen kennen, en anderzijds het totaal anders zijn van God.

Zie de discussies die zijn gevoerd rond de vraag of we de naam van God mogen uitspreken. Een naam geven, een naam uitspreken, is een moment van zeggingsmacht: je kan iemand aanspreken, en meteen bepalen wie hij/zij is. Maar komt het ons wel toe om God in woorden te vangen?

Bovendien weten we dat al wat we over God kunnen zeggen, uiteindelijk niet klopt. God is groot, maar niet groot zoals we dat voor mensen bedoelen. God is machtig, maar niet zoals de macht van mensen. God is een rots, maar geen rots zoals die in de bergen of aan de kust. We werken met beelden die ons aanspreken, beelden die werken, en die soms niet werken.

Ik hoorde ooit Koen Blieck vertellen over een moment in de vormselcatechese, toen het ging over het Onze Vader. Het viel hem op dat één van de jongetjes niet meedeed met dat Onze Vader. Toen Koen hem daar iets over vroeg, werd snel duidelijk waarom. Die kleine zijn vader was in het beste geval afwezig. En als hij toch aanwezig was, was het dikwijls met harde hand. En om achter die kastijdende hand de aanwezigheid van een bezorgde, liefdevolle vader te vermoeden (zoals in die lezing uit de Hebreeënbrief van daarnet gesuggereerd werd), dat zou wellicht zwaar geforceerd zijn. Het beeld van God als Vader, dat werkte niet bij die jongen.

Waarschijnlijk hebben we in de loop der jaren wel geleerd dat sommige woorden of beelden, die in een bepaalde context gepast leken om iets over het goddelijke te zeggen, minstens vreemd worden. Met welke beelden we over God spreken, dat zegt misschien evenveel over ons, dan over God. En misschien moeten we leren kijken naar het geheel van mogelijke beelden, in plaats van één beeld als enig geldig te zien. De tekst van Jesaja – over hoe alle volken uiteindelijk opgaan in één Jeruzalem – die is wellicht verstaanbaar voor een volk dat vooral bezetting en ballingschap had gekend. Maar anderzijds koos de jonge Kerk ervoor dat vreemdelingen niet per se Joods moesten worden (zich niet moesten laten besnijden) om er bij te horen. Ook dàt is een moment in de openbaring van God, in de geschiedenis van zijn volk.

Een veelheid van godsbeelden. De Islam heeft het over “99 namen voor God. Honderd min één. Wie ze kent, gaat binnen in het paradijs”. En tussen die 99 zitten er een aantal die zelfs tegenstrijdig lijken. Misschien is dat een afspiegeling van de complexiteit van de wereld, zoals Dani daarjuist zei. Misschien is het bestaan van die vele godsbeelden – ook in de bijbel – op zichzelf al een oproep om de wereld niet te willen herleiden tot één enkele visie – degene die het dichtst bij mij ligt – en die te verabsoluteren. “God met ons”?

Moeten we dan zwijgen over God? Dan laten we hem over aan degenen die hem voor zich opeisen. Laat ons dan het toch maar hebben over “God met ons”, maar dan met de bijklank van het Hebreeuwse woord hiervoor. Immanuel. De naam die voor Jezus gebruikt wordt op zijn kwetsbaarste momenten: als boreling in Bethlehem, en op het kruis in Jeruzalem. Op plaatsen en momenten van weerloosheid: dat dààr de naam van God geroepen wordt – als een oproep, en niet als een overtuigingsargument – laat ons dààr vooral oor naar hebben. En laat ons voor de rest vooral “de naam van de Heer onze God niet lichtzinnig gebruiken”, zoals in de 10 geboden staat. Een aarzeling die ook weerklinkt in het lied dat we nu zullen zingen, een gedicht van Gerard Reve: “Eigenlijk geloof ik niets…”

 

Uitnodiging tafeldienst

Laten we aan tafel gaan . . . . voor de maaltijd waarvan Paulus aan de Korinthiërs zegde dat ze het op de verkeerde manier deden. Wat ze meebrachten, aten ze zelf op; ze deelden niet met hen die niets hadden. En wie niets heeft, gaat op de duur dood van de honger. Dan vertelt hij hen wat Jezus deed en wat hij bedoelde.

Eeuwenlang al doen christenen dit zoals Jezus het heeft voorgedaan.

Doen wat hij deed, dat willen ook wij.

Daarom bidden we met en voor elkaar,

dat we meedelen van wat we hebben en zijn,

dat we ons kwetsbare ik openstellen voor wat op ons afkomt,

dat we onze eigen last dragen en anderen ondersteunen de hunne te dragen,

dat angst of eigendunk ons niet zouden verlammen,

en dat we blijven vertrouwen op een menselijke toekomst voor iedereen.

En we bidden

samen met allen die waar ook ter wereld deze dankviering en maaltijd houden,

met allen die werken aan de genezing van de wereld door Jezus na te volgen,

met allen die ons in de dood zijn voorgegaan en die ons geleerd hebben dit te doen,

hen gedenken we met het licht van de kaarsen,

en we bidden voor de velen die hier niet zijn, maar met wie we ons verbonden weten.

 

Tafelgebed: Gij die weet wat in mensen omgaat, aan drift, plezier, onzekerheid…

Onze Vader

Vredewens

Hoe zat het weer met die sacramenten? Het waren “werkzame tekenen” van Gods aanwezigheid. Laten we voor elkaar iets van dat goddelijke belichamen. Laten we voor elkaar werkzame tekenen zijn, en iets sacramenteels hebben. En proberen we dat voor elkaar uit te drukken door elkaar de vrede te wensen…

Communie

Slotlied: Blijf niet staan bij het verleden, zie Ik ga iets nieuws beginnen…