Dominicus Gent
Viering van Goede Vrijdag
8 april 2023
Verdriet
Ik sta voor U in leegte en gemis,
vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen.
Gij zijt mijn God , sinds mensenheugenis
dood is mijn lot, hebt gij geen and’re zegen?
Zijt Gij de God bij wie mijn toekomst is?
Heer ik geloof, waarom staat Gij mij tegen.
Mijn dagen zijn door twijfel overmand,
ik ben gevangen in mijn onvermogen.
Hebt Gij mijn naam geschreven in uw hand,
zult Gij mij bergen in uw mededogen?
Mag ik nog levend wonen in uw land,
mag ik U eenmaal zien met nieuwe ogen?
Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Open die wereld die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw mens besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood, zowaar Gij leeft,
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden.
T. Huub Oosterhuis M. Bernard Huijbers
KORTE OVERWEGING OVER VERDRIET
Rond dit kruis van takken, verbonden met zovele kruisen overal in deze wereld, willen we vanavond waken en wakker blijven voor alles wat pijn, verdriet en lijden met zich meebrengt. We willen niet wegkijken, doen alsof onze neus bloedt. Het is beslist niet de gemakkelijkste weg. En voor wie er alleen voor staat is dit bijna een onmogelijk opgave. Daarom zijn we hier verenigd om ten aanzien van elkaar eigen verdriet te delen, maar niet ten onder te gaan. Nabij zijn en waken!
Volgens mij wordt de dag van vandaag verdriet veel te dikwijls weggemoffeld. Het staat niet zo mooi, niet zo stoer om te zeggen dat verdriet, om om het even wat, je volledig overmant en dat je het nu wel even heel moeilijk hebt. De tranen staan je duidelijk nader dan het lachen. Misschien wil je wel even gerust gelaten worden om te waken bij je verdriet.
Maar neen, alles moet immers vooruit, vooruit… niet stil staan.. en zeker niet achteruit. Maar is de tijd krijgen om te wenen en stil te staan bij je onmacht, pijn en verdriet, is dat achteruit gaan? Ik denk het niet. Want het gevaar bestaat dat we zelf geen kant meer op kunnen, dat we uit zelfverdediging muren optrekken totdat niets ons nog kan raken.
Laten we daarom elk verdriet, hoe groot of hoe klein ook, bij onszelf én bij de ander toelaten. Tot het een weg vindt… een korte, een lange, of een hele lange weg naar rust, nieuwe energie, hoop, vertrouwen en geluk. Laten we die weg ook gaan in dankbaarheid tegenover onszelf omdat we al die gevoelens toelieten – in dankbaarheid tegenover de vele warme mensen die met ons meegingen op ons pad
die plaats maakten voor uitingen van verdriet, tegenslag, verlies, ziekte…
die rustig luisterden naar het onzegbare…
die woorden en daden van oprechte troost vonden.
Ook in dankbaarheid tegenover De Andere die we onze Vader,onze Moeder noemen.
En, bidden we:
Heer, Gij die ons kent en ons doorgrondt,
droog onze tranen,zodat we werkelijk kunnen zien,
oog in oog, volledig kennend, volledig gekend.
Geen afspiegelingen meer, geen raadselachtige beelden,
geen dreunende tweets en schallende oneliners,
maar de taal van de liefde;
Leer ons die taal spreken en verstaan,
geduldig,verdraagzaam en volhardend,
totdat hoop en vreugde overwinnen.
PAASKAARS en LICHTRITUEEL
In dit uur van waken, gedenken en bidden maken we elkaar deelgenoot aan het leed dat overal om ons heen is, maar ook aan de hoop dat leven mogelijk is.
In het spoor van Jezus van Nazareth, de gekruisigde die genoemd wordt zoon der mensen,
die gezegd wordt dood maar levend,
op wie gehoopt wordt; Mens voor allen!
Laten we de paaskaars aansteken.
Als teken dat we het lijden en de pijn nabij willen zijn, willen we nu het licht,ons licht bij dit kruis brengen.
Ik nodig jullie uit om een kaarsje aan te steken aan de paaskaars en het bij het kruis te plaatsen.
PASSIEVERHAAL UIT Joh. 18-19
1 Nadat Jezus dit alles gezegd had, ging Hij met zijn leerlingen naar de overkant van de Kidron. Daar liep Hij een tuin in, met zijn leerlingen. 2 Judas, die Hem zou uitleveren, kende deze plek ook, want Jezus was er vaak met zijn leerlingen samengekomen. 3 Judas ging ernaartoe, samen met de cohort soldaten en een aantal dienaren van de hogepriesters en de farizeeën. Ze waren gewapend en droegen fakkels en lantaarns. 4 Jezus wist precies wat er met Hem zou gebeuren. Hij liep naar hen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5 Ze antwoordden: ‘Jezus van Nazareth.’ ‘Ik ben het,’ zei Jezus, terwijl Judas, die Hem kwam uitleveren, erbij stond. 6 Toen Hij zei: ‘Ik ben het,’ deinsden ze achteruit en vielen op de grond. 7 Weer vroeg Jezus: ‘Wie zoeken jullie?’ en weer zeiden ze: ‘Jezus van Nazareth.’ 8 ‘Ik heb jullie al gezegd: “Ik ben het,”’ zei Jezus. ‘Als jullie Mij zoeken, laat deze mensen dan gaan.’ 9 Zo moest zijn uitspraak in vervulling gaan: ‘Geen van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik verloren laten gaan.’ 10 Daarop trok Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had, haalde uit naar de knecht van de hogepriester en sloeg hem zijn rechteroor af; Malchus heette die knecht. 11 Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Steek je zwaard in de schede. Zou Ik de beker die de Vader Mij gegeven heeft niet drinken?’
12 De soldaten met hun tribuun en de Joodse gerechtsdienaars grepen Jezus en boeiden Hem. 13 Ze brachten Hem eerst naar Annas, de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester, 14 en hij was het die de Joden had voorgehouden: ‘Het is goed dat één mens sterft voor het hele volk.’ 15 Simon Petrus kwam met een andere leerling achter Jezus aan. Deze andere leerling kende de hogepriester en ging met Jezus het paleis van de hogepriester in, 16 maar Petrus bleef buiten bij de poort staan. Daarop kwam de andere leerling, de kennis van de hogepriester, weer naar buiten; hij sprak met de portierster en nam Petrus mee naar binnen. 17 Het meisje sprak Petrus aan: ‘Ben jij soms ook een leerling van die man?’ ‘Nee, ik niet,’ zei hij. 18 De knechten en de gerechtsdienaars stonden zich te warmen bij een vuur dat ze hadden aangelegd omdat het koud was; ook Petrus ging zich erbij staan warmen.
19 De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en over zijn leer. 20 Jezus zei: ‘Ik heb in het openbaar tot de wereld gesproken. Ik heb steeds onderricht gegeven op plaatsen waar de Joden bij elkaar komen, in synagogen en in de tempel, en nooit heb Ik iets in het geheim gezegd. 21 Waarom ondervraagt u Mij? Vraag het toch aan de mensen die Mij gehoord hebben, zij weten wat Ik gezegd heb.’ 22 Toen Jezus dat zei, gaf een van de dienaren die erbij stonden Hem een klap in het gezicht: ‘Is dat een manier om de hogepriester te antwoorden?’ 23 Jezus zei: ‘Als Ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was, maar als het juist is wat Ik heb gezegd, waarom slaat u Me dan?’ 24 Daarna stuurde Annas Hem geboeid naar Kajafas, de hogepriester.
25 Simon Petrus stond zich intussen nog steeds te warmen. ‘Ben jij soms ook een leerling van Hem?’ vroegen ze. ‘Nee,’ ontkende Petrus, ‘ik niet.’ 26 Maar een van de knechten van de hogepriester, een familielid van de man van wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Maar ik heb toch gezien dat je in die tuin bij Hem was?’ 27 Weer ontkende Petrus, en meteen kraaide er een haan.
LIED
Zij die stom zijn, ver heen, koud, steen in steen,
zij die in doodswoestijn onvindbaar zijn:
wie weet hun naam, wat heeft met hen gedaan
die genoemd wordt, Gij, onvoorstelbaar Gij,
die ‘t verloren kind schreiend zoekt en vindt,
die het leven zelf uit de dood opdelft.
Hoe in duisternis ons bestaan ook is,
hoe zwart mijn verdriet, wanhoop wordt het niet,
omdat Gij God zijt die mijn leven leidt,
Gij volstaat voor mij, zijt mijn zekerheid.
Van Uw aangezicht straalt mijn ogenlicht.
Komen zal de dag dat ik rusten, mag.
Die rampzalig zijn zijn, zullen zalig zijn.
Die verworpen zijn zullen in u zijn.
Die zich keerden van U , zij vinden U.
Onbeminden, om niet bemind door U.
Lachen wordt gehoord als uw laatste woord
Dit verscheurd heelal prachtig maken zal.
T. Huub Oosterhuis M: Genève 1551
28 Jezus werd van Kajafas naar het pretorium gebracht. Het was nog vroeg in de morgen. Zelf gingen ze niet naar binnen, anders zouden ze zich verontreinigen en niet aan het pesachmaal kunnen deelnemen. 29 Daarom kwam Pilatus naar buiten. ‘Waarvan beschuldigt u deze man?’ vroeg hij. 30 Ze antwoordden: ‘Als Hij geen misdaden had gepleegd, zouden we Hem niet aan u uitgeleverd hebben.’ 31 Pilatus zei: ‘Neem Hem dan mee, en veroordeel Hem volgens uw eigen wet.’ Maar de Joden wierpen tegen: ‘Wij hebben het recht niet om iemand ter dood te brengen.’ 32 Zo moest de uitspraak van Jezus in vervulling gaan waarin Hij aanduidde welke dood Hij zou sterven.
33 Pilatus ging het pretorium weer in. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ 34 Jezus antwoordde: ‘Vraagt u dit uit uzelf of hebben anderen dit over Mij gezegd?’ 35 ‘Ik ben toch geen Jood,’ antwoordde Pilatus. ‘Uw volk en uw hogepriesters hebben U aan mij uitgeleverd – wat hebt U gedaan?’ 36 Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap hoort niet bij deze wereld. Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat Ik aan de Joden werd uitgeleverd. Maar mijn koninkrijk is niet van hier.’ 37 Pilatus zei: ‘U bent dus koning?’ ‘U zegt dat Ik koning ben,’ zei Jezus. ‘Ik ben geboren en naar de wereld gekomen om van de waarheid te getuigen, en ieder die de waarheid is toegedaan, luistert naar wat Ik zeg.’ 38 Hierop zei Pilatus: ‘Maar wat is waarheid?’
Na deze woorden ging hij weer naar de Joden buiten. ‘Ik heb geen schuld in Hem gevonden,’ zei hij. 39 ‘Maar het is bij u gebruikelijk dat ik met Pesach iemand vrijlaat – wilt u dat ik de koning van de Joden vrijlaat?’ 40 Toen begon iedereen te schreeuwen: ‘Hem niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een misdadiger.
1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar Hem toe en zeiden: ‘Gegroet, koning van de Joden!’, en ze sloegen Hem in het gezicht. 4 Pilatus ging weer naar buiten en zei: ‘Ik zal Hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ 5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is Hij, die mens,’ zei Pilatus. 6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars Hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig Hem, kruisig Hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem Hem dan mee en kruisig Hem zelf, want ik zie niet waaraan Hij schuldig is.’ 7 De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat Hij moet sterven, omdat Hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ 8 Toen Pilatus dit hoorde, schrok hij hevig. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt U vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 ‘Waarom zegt U niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet U dan niet dat ik de macht heb om U vrij te laten of U te kruisigen?’ 11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over Mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die Mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ 12 Vanaf dat moment wilde Pilatus Hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’ 13 Toen Pilatus dit hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen. Zelf nam hij plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is Hij, uw koning.’ 15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met Hem, weg met Hem, aan het kruis met Hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus Hem aan hen over om Hem te laten kruisigen.
PIANO
Jezus werd weggevoerd; 17 Hij droeg zelf het kruis naar de zogeheten Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgota. 18 Daar kruisigden ze Hem, met twee anderen, aan weerskanten één, en Jezus in het midden. 19 Pilatus had een inscriptie laten maken die op het kruis bevestigd werd. Er stond op: ‘Jezus van Nazareth, koning van de Joden’. 20 Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks, en omdat de plek waar Jezus gekruisigd werd dicht bij de stad lag, werd deze inscriptie door veel Joden gelezen. 21 De hogepriesters van de Joden zeiden tegen Pilatus: ‘U moet niet “koning van de Joden” schrijven, maar “Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden”.’ 22 ‘Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven,’ was het antwoord van Pilatus.
23 Nadat ze Jezus gekruisigd hadden, verdeelden de soldaten zijn kleren in vieren, voor iedere soldaat een deel. Maar zijn onderkleed was in één stuk geweven, van boven tot beneden. 24 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we het niet scheuren, maar laten we loten wie het hebben mag.’ Zo moest in vervulling gaan wat de Schrift zegt: ‘Ze verdeelden mijn kleren onder elkaar en wierpen het lot om mijn gewaad.’ Dat is wat de soldaten deden.
25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en haar zus, en Maria, de vrouw van Kleopas, en Maria van Magdala. 26 Toen Jezus zijn moeder zag staan, en bij haar de leerling van wie Hij veel hield, zei Hij tegen zijn moeder: ‘Vrouw, dat is uw zoon,’ 27 en daarna tegen de leerling: ‘Dat is je moeder.’ Vanaf dat moment nam die leerling haar bij zich in huis.
28 Toen wist Jezus dat alles was volbracht, en om de Schrift geheel in vervulling te laten gaan zei Hij: ‘Ik heb dorst.’ 29 Er stond daar een vat water met azijn; ze doopten er een spons in en brachten die, gestoken op een majoraantak, naar zijn mond. 30 Nadat Jezus ervan gedronken had zei Hij: ‘Het is volbracht.’ Hij boog zijn hoofd en gaf de geest.
UITBLAZEN PAASKAARS
LIED
Niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf.
Wij leven en sterven voor God onze Heer, aan Hem behoren wij toe.
T Huub Oosterhuis M. Floris van der Putt
31 Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen. Daarom vroegen ze Pilatus of de benen van de gekruisigden gebroken mochten worden en of ze de lichamen mochten meenemen. 32 Toen braken de soldaten de benen van de eerste die tegelijk met Jezus gekruisigd was, en ook die van de ander. 33 Vervolgens kwamen ze bij Jezus, maar ze zagen dat Hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. 34 Maar een van de soldaten stak een lans in zijn zij en meteen vloeide er bloed en water uit. 35 Hiervan getuigt iemand die het zelf heeft gezien, en zijn getuigenis is betrouwbaar. Hij weet dat hij de waarheid spreekt en wil dat ook u gelooft. 36 Dit gebeurde omdat de Schrift in vervulling moest gaan: ‘Geen van zijn beenderen zal verbrijzeld worden.’ 37 Een andere schrifttekst zegt: ‘Ze zullen hun blik richten op Hem die ze hebben doorstoken.’
38 Na deze gebeurtenissen vroeg Josef van Arimatea – die een leerling van Jezus was, maar uit angst voor de Joden in het geheim – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus gaf toestemming en Josef nam het lichaam mee. 39 Nikodemus, die destijds ’s nachts naar Jezus toe gegaan was, kwam ook; hij had een mengsel van mirre en aloë bij zich, wel honderd litra. 40 Ze wikkelden Jezus’ lichaam met de balsem in linnen, zoals gebruikelijk is bij een Joodse begrafenis. 41 Bij de plaats waar Jezus gekruisigd was lag een tuin, en daar was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. 42 Omdat het voor de Joden voorbereidingsdag was en dat graf dichtbij was, legden ze Jezus daarin.
PIANO
UITNODIGING TOT INBRENG OVER LIJDEN EN VERDRIET
In de her-inner-ing aan Jezus’ lijden en kruisdood, hebben we het leed van zovele mensen neergelegd, als een vlam, waarbij we willen waken. Het lijden draagt een naam.
Wie dat wenst, kan vanop de eigen plaats of hier vooraan aan de micro dit lijden uitspreken en benoemen.
We willen bij het lijden dat elkeen meedraagt een moment stil blijven.
GEBED
Al dit uitgesproken lijden
en al het onbenoemde, verborgen lijden
leggen wij neer in deze gemeenschap
Wij mensen, wankel, angstig en beperkt
proberen daglicht te zijn voor mekaar.
Als deelgenoot, als toeverlaat
trouw in aandacht en nabijheid
herkennen wij het lijden
Geef ons een hand
om vast te houden wie geen hand in handen heeft
geef ons een stem
om te roepen voor wie geen stem heeft
geef ons kracht en zachtheid
om te zorgen voor wie zelfs geen morgen heeft.
Zo zouden we willen leven
BLOEMEN BIJ HET KRUIS
We willen een teken stellen dat wij elkaar kunnen bemoedigen en de hoop op een goed leven voor allen levend houden. Een klein en machteloos teken, een gebaar. Ik nodig u uit om een bloem neer te leggen op het kruis. Een machteloos gebaar waarmee we het lijden erkennen en hoop op toekomst en bevrijding uitspreken.
PIANO
ONZE VADER
INLEIDING COMMUNIE
Soms is het leed waarvan wij deelgenoot worden zo groot en zo massief.
Of voelen we ons machteloos – zonder daadkracht – om iemand nabij te zijn.
En vaak is het ook alleen maar dat: de ervaring van uitzichtloosheid.
En toch …
In de avond voor zijn dood stelde Jezus een gebaar.
In het breken van het brood en het ronddelen mogen we – met hem – elkaar nabij zijn.
Laten we vanavond het brood met elkaar delen
in het verlangen
en in de hoop
dat ons verlangen niet tevergeefs is.
COMMUNIE
SLOTLIED
Wek uw kracht en kom ons bevrijden.
Zie ons, gedoog ons, laat ons niet vallen.
Dat wij niet leven, gevangen in leegte.
Dat wij niet vallen, terug in het stof.
Roep onze namen, dat wij U horen,
dat wij herademen dat wij leven.
T. Huub Oosterhuis M; Antoine Oomen
Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons nieuw online platform: http://Bijlichten.be
Ga er in gesprek met de auteurs van de filmpjes!
Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.