Alomvattende afwezigheid… (Godsverlangen 1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 27 mei 18

“Alomvattende afwezigheid…”
Eerste viering in een reeks over Godsverlangen

Goedemorgen en welkom in deze zondagsviering. Blij dat jullie de koelte van dit gebouw komen opzoeken om je op een andere manier te warmen aan het samen vieren.

We starten deze week met een nieuwe reeks die we als titel “Godsverlangen” meegegeven hebben. Godsverlangen, het begrip doet ietwat vreemd en oubollig aan in deze tijden waarin God wat weggedeemsterd lijkt of geclaimd wordt door fanatici. Toch is het eigen aan de mens. Daar waar de traditionele religie in deze maatschappij in de verdrukking zit, is het religieus gevoel allerminst verdwenen. De hunker naar spiritualiteit is misschien zelfs nog nooit zo groot geweest.

We zullen in deze reeks vieringen nadenken over een aantal vragen die hierrond spelen, en een dappere maar tegelijk schuchtere poging doen om antwoorden te vinden en mogelijke denkpistes te verkennen.

We hopen dat we op die weg geïnspireerd mogen worden door het licht van hem (of is het haar?) die we de Eeuwige noemen, de Ene.

Steken we als beeld daarvan, de paaskaars aan.

En zingen we deze viering open met het lied “Groter dan ons hart”

Gij die geroepen hebt ‘licht’
en het licht werd geboren,
en het was goed, het werd avond en morgen
tot op vandaag.

Gij die geroepen hebt ‘o mens’
en wij werden geboren,
Gij die mijn leven zo geleid hebt tot hiertoe
dat ik nog leef.

Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart,
die mij hebt gezien, eer ik werd geboren.

Gij die de liefde zijt, diep als de zee,
flitsend als weerlicht, sterker dan de dood,
laat niet verloren gaan één mensenkind.

Gij die geen naam vergeet, geen mens veracht,
laat niet de dood die alles scheidt en leeg maakt,
laat niet de tweede dood over ons komen.

Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart,
die mij hebt gezien, eer ik werd geboren.

Voor allen die gekruisigd worden,
wees niet niemand,
wees hun toekomst ongezien,
voor mensen die van U verlaten zijn,
voor allen die hun lot niet kunnen dragen,
voor hen die weerloos zijn
in de handen van de mensen.
Voor uw naamgenoten in ons midden:
vluchtelingen, vreemden, wees niet niemand.
Voor hen die kracht uitstralen,
liefde geven, recht doen,
dat zij staande blijven in ons midden.

Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart,
die mij hebt gezien, eer ik werd geboren.

Gij die, tegen alle schijnbaar noodlot in,
ons vasthoudt,
Gij die vreugde schept in mensen,
Gij die het woord tot ons gesproken hebt
dat onze ziel vervult;
laat ons niet leeg en verloren en zonder uitzicht,
doe ons opengaan voor het visioen van vrede
dat sinds mensenheugenis ons roept.

Verhaast de dag van uw gerechtigheid,
zie het niet langer aan
dat her en der in deze wereld
mensen gemarteld worden, kinderen gedood,
dat wij de aarde schenden
en elkaar het licht ontroven.

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
doe ons zo verlangen naar de dag
dat wij, nu nog verdeelde mensen,
in uw stad verzameld zijn,
in u verenigd en voltooid, in u vereeuwigd.
Gedenk uw mensen, dat zij niet vergeefs geboren zijn.

Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart,
die mij hebt gezien, eer ik werd geboren.

 

Eerste overweging: over zekerheden en onzekerheden… Over groei…

“Geen waarheden van bovenaf, maar het leren leven met vragen in voortdurende onzekerheid, alleen zeker van de eindigheid van ons bestaan dat we liefdevol mogen omarmen, en waar God – zo vertrouwen wij – in meegaat… Dat is de aankondiging op onze website…. Voor deze eerste zondag.

En toch is het begonnen met waarheden en zekerheden van bovenaf. Althans als ikzelf terugkijk naar mijn leven. Bij de voorbereiding deze week met Jo, hadden we het over de veranderingen, de pijn en angst, maar vooral de groei, waarmee ik te maken kreeg in mijn leven. We beluisterden en deelden onze verhalen. En dat was verrijkend. Niets spectaculairs vind ik, maar ik vrees dat het herkenbaar is, voor enkelen onder u.
Het rugzakje dat ik meekreeg na mijn geboorte was reeds deels gevuld met die zekerheden, met een rijke roomse traditie. Ook ik ben zo’n kind van die ingebakken halve waarheden en zekerheden. Maar evenzeer van kleine tekenen van een traditie die deugd doet: een weesgegroetje, een kruisje bij het slapengaan, met een verzuiling in allerhande bewegingen, de Katholieke actie met de grote K. En toch… wij waren thuis kleine middenstanders; geen affiches van activiteiten die verwezen naar kruis en kerk, aan ons winkelraam. Want dat zou andersdenkenden kunnen afschrikken. We werden op school geïnitieerd in gewijde geschiedenis. Godsdienst was vooral een kwestie van vraag en antwoord. Geen onduidelijkheden. Maar er was gelukkig ook plaats voor voorzichtige discussie in maatschappelijke thema’s…. Dat had te maken met Mei 68? En het einde van het 2°Vaticaans concilie. En toch is
die God van zekerheden nooit helemaal weg geweest. De God van de schepping in 6 dagen, het offer van Christus aan het kruis, een almachtige heerser die in alles de hand heeft.

Maar enkele jaren later, ik was een jonge 20-tiger, en op weg met andere “gelijkgestemden“ in opleiding. Een retraite, geleid door een franciscaan die ons kennis laat maken met het lijvige werk van Max Wildiers, “Wereldbeeld en Theologie“.
Ik werd van mijn sokken geblazen, en ging met meer vragen dan antwoorden naar huis. Ik zat midden in een storm. Plots alleen maar onzekerheid troef, veel vragen, geen antwoorden. Althans, ik vond ze nog niet. Misschien ben ik toen een beetje atheïst geworden, ten minste als daaronder verstaan kan en mag worden: het kritisch verwerpen van verkeerde Godsbeelden. Plots geen God meer die de mens klein houdt, geen strenge straffende God meer uit den hoge. Geen God om angstig naar op te kijken. Want tot dan was dàt mijn Godsbeeld. Maar via die weg van mijn atheïsme (als je dat zo mag benoemen) ben ik gaandeweg Godgelovig geworden.

Want nu weet ik: God is niet streng, machtig, almachtig. God is niet zo. God staat voor een bevrijdende God, dààr aanwezig bij de meest kwetsbare, de weerloze medemens. Ook hij lijdt, wanneer anderen klein gehouden worden.

Wat ik nu vertel in enkele minuten, is natuurlijk een never ending story. Geen gegeven dat af is. Het is een voortdurend groeien. In die jaren 70 – 80 was strijd en inkeer een verplichte tandem. Spiritualiteit kon maar echt zijn in voortdurende verbinding met maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Dat heb ik op vele plaatsten mogen ontdekken, in de loop der jaren. Hier echter wordt het sterker, dieper en intenser beleefd. Dominicus is voor mij het nieuwe “huis van vertrouwen“ waar alle vragen kunnen gesteld worden.

Met ouder worden komen ook de levenseinde-vragen explicieter naar boven. Afscheid van goede vrienden of naaste familie roept nieuwe vragen op, zonder concreet antwoord. Ikzelf worstel er tot op vandaag nog steeds mee. Geen zekerheid, maar twijfel, angst om het onbekende. En toch… de psalm die we dadelijk zullen beluisteren biedt me enig houvast. Of dat je leven makkelijk maakt? Neen, niet echt. Maar het perspectief van de dood voor elk van ons wordt soms wat makkelijker, door wat onder andere hier be- en voorgeleefd wordt.

En toch… verlangen, reikhalzen om te weten…de psalmist gebruikt deze sterke woorden om door middel van een hert dat verlangen mooi uit te drukken. Verlangen, reikhalzen: zoals een hert reikhalst naar levend water. Daar leeft ook een mens van op. Wat het water is voor een vis, is het verlangen voor een mens. De psalmdichter gebruikt niet het beeld van de vis, maar dat van een hert. Beter: een hinde. Waarom kiest de psalmdichter hier uit het dierenrijk uitgerekend de hinde? Elders in de bijbel wordt de hinde ten tonele gevoerd vanwege haar bevalligheid Hier echter is het verlangen naar de waterbronnen – om te drinken, om te worden ondergedompeld? – het motief. Tenslotte: herten leven in een groep. Het dier is niet alleen op zoek naar de bronnen, geen eenling in een donker woud. De kerkvader Augustinus weet zelfs dat herten, wanneer ze in colonne optrekken, hun kop met het zware gewei op elkaars rug leggen. Eén gaat er voorop, en achter hem komen dan de herten die, de één na de ander, hun kop op het hert vóór hen leggen, en dan doen ook weer die daarop volgen. En wanneer het hert dat vooroploopt moe wordt, sluit hij achteraan. Zo draagt men elkanders lasten.
Er trekt met andere woorden in dit verlangen een hele kudde met ons mee. Op weg naar een moment waarop we samen drinken uit een bron.
Dit beeld geeft me kracht…

Lezing: Psalm 42

Zoals een hert reikhalst naar levend water,
dorst ik naar God, de levende God.
Ik ben zielsbedroefd, ik denk aan U –
al uw brandingen beuken mij,
golven slaan over mij heen.
Levende God, mijn rots, hebt Gij mij vergeten?
Waarom loop ik er haveloos bij,
gekweld en vernederd?
Moedeloos ben ik, opstandig,
ik zal op U wachten.
Gij zijt mijn lijfsbehoud,
Gij zijt mijn God.

Ik zal mijn mond niet houden
tegen U.
Onrustig droef opstandig
is mijn ziel in mij.
Wie zijt Gij dat ik U belangrijk vind
dat ik mij toets aan U?
‘Draai toch eindelijk
je ogen van hem af!’
Maar dan heb ik geen antwoord.
Nooit heb ik niets met U.
Wachten, tegen beter weten in,
of ik U heb bedacht –
leven met een nooit geziene
zwijgende geliefde
waarom zou ik
U niet opgeven?
Maar ik kan niet anders
dan roepen: heb mij lief.

Zoals een hert
smacht naar de waterstromen
zo rende ik jou tegemoet
die hoogtijdagen
stond op de altaartreden
zong met lichte stem het lied
jouw kind.
Nu om mij heen het ijzig zwijgen
het geschamper:
die die je jeugd verblijdde
waar is hij gebleven?
Op reis, de smoor in, dood?
Alsof de horizon werd uitgewist
de aarde losgeslagen van haar zon.
Maar dan stijgt plotseling
een stem
in mij omhoog
boven mij uit
ik weet niet waarvandaan:
jij bent mijn god.

(uit “150 Psalmen vrij“ van Huub Oosterhuis)

 

Laten we zingen: Gij met uw onverwacht woord

Gij met uw onverwacht woord,
warom bezoekt Gij mij
waarom roept Gij ons aan
deze mensen die hier zijn?
Hebt Gij dan mensen nodig
om in Uzelf God te zijn?
Omdat Gij eeuwig zijt –
wie telt uw jaren van licht
omdat Gij liefde zijt
en niet alleen wilt blijven
daarom roept Gij ons aan
dat wij met U gaan.
(H. Oosterhuis)

 

Tweede overweging: “Nochtans belijd ik dat…”

Een tweetal weken geleden, toen ik met Marc aan het afspreken was om deze viering voor te bereiden, kwam iemand erbij staan, die ik nu hier niet kan noemen sinds de nieuwe privacyregels in zwang zijn, en die vroeg wat het thema van deze viering zou zijn. “Godsverlangen” klonk ons antwoord. Waarop prompt de reactie kwam “Dat is gepasseerd bij mij. Ik geloof niet meer in God.”
Toen dacht ik bij mezelf, en zei ik ook: “Dat is een interessante, maar eigenlijk zinledige uitspraak, betekenisloos op zichzelf.” Want die uitspraak heeft maar zin als je ook zegt wat je met dat woord “God” bedoelt. Als God de oude mansfiguur met lange baard en priemende ogen is die de touwtjes van de wereld strak in de hand heeft, ja, dan geloof ik ook niet in God. En dan zitten jullie dus opgescheept met een ongelovige voorganger, nog een fase erger dan een ketter.

De laatste decennia zijn voor veel mensen veel van die klassieke betekenissen één voor één weggevallen. Marc had het daar al even over. De hersen- en gedragswetenschappen leggen steeds meer geheimen van het menselijk gedrag bloot en sommigen beschouwen religieus gevoel als een doorgeslagen bijverschijnsel van de menselijke natuur of iets dat louter interessant is omdat het de mensheid een evolutionair voordeel heeft opgeleverd. En dus is het perfect te verstaan dat iemand op een bepaald moment zegt: “Ik geloof niet in God”. Er schiet immers niets meer van Hem over, God is dood of God is een louter menselijk hersenspinsel dat langzaam alle betekenis verloren heeft.
Ook bij mij is dat denken over wie of wat God is, ontegensprekelijk een weg gegaan. God, een woord dat ik trouwens niet zo graag gebruik omdat het volgestopt is met betekenissen die de mijne niet zijn en waardoor ieder gesprek over het onderwerp eerder bemoeilijkt dan vergemakkelijkt wordt. Maar laat ik het voor uw en mijn gemak hier toch maar blijven gebruiken.

God dus, en alhoewel het veel makkelijker is om te zeggen wat “hij” of “het” of “zij” niet is voor mij, doe ik toch een poging tot een positieve invulling. Ook al moet ieder woord en beeld wellicht onmiddellijk genuanceerd en gecorrigeerd worden. Maar dat laat ik geheel aan uw verbeelding over.
Er is een periode geweest in mijn leven dat ik heel erg bezig was met de wereld te proberen begrijpen en dus ook de plaats van God daarin zocht, een God die voor mij op dat ogenblik al helemaal onttoverd was. Ik zag toen God als een verzameling absolute waarden, ik noem maar: schoonheid, waarheid, liefde, die in essentie extern zijn aan de mens en die zijn handelen en de moraal ten goede richten. Die waarden hebben iets absoluuts en iets transcendents, zelfs iets heiligs. Ze overstijgen de mens en ze komen niet van de mens, maar het menselijk handelen, het menselijk streven heeft er alles mee te maken. Toch gaf dit me maar even voldoening, want ik miste iets wat me fundamenteel leek, maar waar ik de vinger niet kon op leggen.
Dat kwam wellicht omdat het een voornamelijk intellectuele denkconstructie was, die geen plaats gaf aan een aantal particuliere persoonlijke religieuze ervaringen, die ik het eenvoudigste kan omschrijven als de stilte en de ruimte die ik af en toe in mezelf ervaar.
In een poging om die ervaring goed onder woorden te brengen, botste ik op een gedicht uit de postuum uitgegeven dichtbundel “Wakend over God” van Joost Zwagerman, de u welbekende Nederlandse schrijver. Een gedicht waarin ik me, denk ik, wel kan terugvinden.
Ik lees het even met u. U vindt het ook op de blaadjes.

Bestaan

Nochtans belijd ik
dat ik, tegen de klippen op,
uiteindelijk in Hem geloof.
Zijn grootste en finale wapenfeit:
Hij is er niet.
Hij is alomvattende
afwezigheid.
Erg is dat niet.
Ik ben er evenmin.
Dat schept een band.
In Zijn voldongen vacuüm
houdt Hij zich uit de aard der zaak
en uit principe blind en doof.
Dat is verdrietig:
men verlangt naar Hem.
Toch is Hij hier.
Dagelijks staat Hij in mij op.
Men ziet dat niet.
Ik kan daar niets aan doen.
Het is Gods rotstreek in een notendop.

Een gedicht dat vol ogenschijnlijke contradicties zit, beeld en nuancering, beeld en tegenbeeld. Ik lees het als een geloofsbelijdenis van een atheïstische mysticus. Met veel schroom wil ik er wel een paar gedachten over kwijt.
God is er niet en toch wel. Tegen de klippen op, op een weg van twijfel, van beeldenstormen, van vinden en weer verliezen en weer vinden, geloof ik dat hij er is, ook al wijzen de tekenen in een andere richting. Twijfel is er altijd, maar geloven is een daad van overgave, van zich smijten, ondanks de klippen en de kans op averij. Die geloofsbelijdenis lijkt opnieuw overmand door twijfel wanneer je verder leest: “Hij is er niet”, gecorrigeerd door “Hij is alomvattende afwezigheid”. Afwezigheid die alomvattend is, wat een beeld. Mag ik dat begrijpen als: ik kan God niet zien, niet rechtstreeks ervaren, Hij is alleen een woord, maar Hij omvat mij als de lucht die ik inadem, als de bedding waarin de rivier loopt.

Maar ook ik, mens, ik ben er evenmin. Dat schept een band. We zitten bij de titel van het gedicht. Bestaat God, besta ik? En wat is bestaan? Is dat niet een gedefinieerd zijn in ruimte en tijd? Ontdoen we God en onszelf niet van een eeuwige kern door ons te reduceren tot “bestaan”? En is dat niet meteen een antwoord op de vraag naar onze eindigheid? Als we niet bestaan, zijn we ook niet eindig. Dat lijkt een woordspelletje, maar is veel meer. Het geeft uiting aan een diepe intuïtie dat ons leven is ingebed in een continuüm, bepaald door wat mensen voor ons geweest zijn en gedaan hebben en waarin wij op onze beurt beïnvloeden wat na ons gebeurt en hoe de wereld er zal uitzien. We hebben iets toegevoegd aan de grote Liefde, die ons alomvattend is. Zo zijn we eeuwig. Ook al zullen we ooit door mensen zijn vergeten, toch zijn we eeuwig.
En tegelijkertijd roept de dichter het beeld op van wat in het boeddhisme de leegte wordt genoemd. Een vorm van energie die je alleen benoemen als niet-zijn, maar die je wel kan ervaren. Diezelfde leegte die meister Eckhardt benoemt met Nicht-Gott, niet-God. Het geeft de blikrichting aan: we moeten het niet zoeken buiten onszelf, maar in onszelf. God is deel van ons zijn en tegelijk alomvattend voor die diepe kern in ons.

En de dichter gaat verder. Die God is dus niet de entiteit die rechtstreeks in de geschiedenis zal ingrijpen en waar velen naar verlangen: gerechtigheid en bevrijding die als een deus ex machina zullen neerdalen. Neen, hij houdt zich uit de aard der zaak blind en doof, Hij dirigeert het menselijk handelen niet. Zo lijkt het wel, maar opnieuw nuanceert de dichter dit: Hij staat dagelijks in mij op, de gerechtigheid en bevrijding, goed leven voor iedereen is in de eerste plaats mijn werk, maar wel dankzij God die in mij opstaat, die ons hart doet branden, aanvuurt, om met een Pinksterbeeld te spreken, die onze ogen richt. Zou het dan toch zo zijn dat God niet zonder de mens kan en de mens pas mens wordt als hij zijn goddelijke kern in zich laat opstaan?
Een lied dat deze gedachte goed verwoordt, is het lied dat we nu willen zingen.

 

Lied: Ik kan alleen woorden ontmoeten

Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.
Maar hiermee houdt het groeten aan,
zozeer, dat ik wel moet geloven, dat gij luistert;
zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor.

(Gerrit Achterberg)

 

Vrije inbreng

Tafeldienst

Hoe verscheiden we ook zijn, deze tafel brengt ons bijeen als één grote familie. Overal wordt gebouwd aan huizen van vrede vol gastvrijheid. Overal zoeken mensen naar mogelijkheden om in verbondenheid hun eigenste verhaal te bundelen. Mensen weten zich gedragen. Laat ons aan tafel gaan als gemeenschap rond voedsel en verhaal. Rond de genade van het samenzijn en de inzet van jong en oud. Geïnspireerd door Jezus, die genade en inzet heeft voorgeleefd.
We weten ons ook verbonden met onze lieve doden wiens leven wij als richtingwijzer meenemen voor ons eigen leven.
En we steken ook een kaarsje aan voor alle gemeenschapen die zich geroepen weten rond het teken van gebroken brood en gedeelde wijn.


Tafellied: Gezegend eeuwige

Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God.
In de nacht klonk uw stem, sprak uw hart
In de nacht brak het donker op uw woord van licht

Een dag ongeweten, een uitzicht dat wenkt, roept Gij wakker voor ons.
Opstaan, vertrouwen en gaan zullen wij naar de morgen,
zingen om U het lied van alle reisgenoten:
Heilig, heilig, heilig, zullen wij U noemen
Heilig, heilig, heilig, moeten wij U noemen
met heel de schepping mee uw grote daden roemen!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
Zegen van Gods wege, Hij die komt met de naam van Hem!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!

In de nacht bleef Gij trouw aan het volk van Uw liefde,
aan de Zoon van uw hart.
Uit het geestloze dal van de duizenden doden,
hebt Gij hen tot leven gebracht.
Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God.
Om de Zoon van uw liefde.
Hij onze geboorte, de nieuwe dag!

Toen Jezus de laatste keer aan tafel ging met zijn leerlingen,
gaf Hij hen een teken, dat hen voor altijd met Hem zou verbinden,
over de dood en de tijd heen.
Hij brak brood, zegende het,
deelde het rond.
Telkens je dit doet, zei hij,
zul je delen in mijn leven,
leef ik in jullie verder.

Hij nam ook een beker wijn, zegende hem
gef hem rond.
Telkens je dit doet, zei hij,
deel je van mijn bloed, mijn levenskracht.
Blijf je verbonden met de Vader
maak je nieuwe toekomst mogelijk.

Delen wij samen hier in zijn lichaam,
vinden wij leven eens en vooral in zijn bloed.
Voeg ons bijeen tot één levend lichaam,
tempel van liefde, oase van vrede, een woning voor U.
Dat onze dagen u zullen aanbidden en eren Uw Naam,
doen wie Gij zijt; Eeuwige, reddende God!

Onze Vader

Vredewens

Wensen we elkaar de vrede, vrede waarvan de kern diep in onszelf te vinden is, wanneer we de stilte in onszelf stilte laten zijn, leegte die niet leeg is. Vrede zal zo onstuitbaar worden en levenscheppend. Wensen we dit aan elkaar.

Communie

Slotlied: Uit staat en stand

Uit staat en stand en wijsheid losgewoeld,
omgewaaid, ontwortelde plataan.
Toen heeft hij licht onder zijn schors gevoeld,
een vlaag van knoppen die op springen staan.
Uit jij en jou en woorden weggevlucht.
Ergens heengejaagd. Boomgrens voorbij.
Op adem komen in de dunne lucht,
je eigen hartslag horen. Vogelvrij.
Uit eigen aard en huid naar iemand toe,
onontkoombaar. En niet wonen meer,
tot ik Hem, Hij mij vinden zal. En hoe –
een zee van dromen gaat in mij tekeer.

 

*

foto G.Vanhercke: “Genadestoel” (Vader, Zoon & Heilige Geest), Rothenburg ab der Tauber