Dominicus Gent
Viering van zondag 23 januari 2022
Geloven als verzet…
Deze viering is de vierde en ook laatste in een reeks over geloven. Geloven als verlangen, geloven als vertrouwen, geloven als belofte en vandaag over geloven als verzet.
“Ik kan niet geloven in de macht van de sterkste”. Zo staat het in één van de recentere geloofsbelijdenissen. Geloven heeft alles te maken met het vertrouwen in de doorbraak van het Rijk Gods. Het is een symbolische uitdrukking die staat voor een leven in vrede, gerechtigheid en liefde.Dit streven heeft doorheen de tijd vorm gekregen in allerlei bewegingen die terug grepen naar de oorspronkelijke geest van het evangelie. Aan de rand van de kerk en soms zelfs daaruit verstoten.
Het profetisch protest tegen onrecht en discriminatie is één van de grondlijnen van het Bijbels verhaal. Evangelie is dus ook aanklacht. Hier sluit de bevrijdingstheologie op aan. De bevrijding uit het slavenhuis van Egypte is het grote symboolverhaal geworden waaraan tal van verdrukte groepen en gemeenschappen zich aan hebben vastgeklampt. Het blijft nog steeds van kracht.
De paaskaars is symbool van verrijzenis en opstanding en dus ook symbool van verzet en aanklacht tegen alles wat mensen onderdrukt en doodmaakt. De paaskaars als symbool van een mens die wordt opgericht en zich rechtop gekomen warmt in licht. We steken de paaskaars aan
Tekenen van hoop
Als hier of daar een vrouw wordt opgericht
En zich, rechtop gekomen warmt in licht,
Wordt weer een stukje schepping afgemaakt:
Zij is tot haar bestemming aangeraakt.
Als ergens eens, een man tot vrede komt
En zich niet langer in de strijd vermomt,
Dan weer is het de levenskracht die wint:
Hij durft het aan met zachtheid, als een kind.
Als in de buurt twee mensen samengaan
En elk het aandurft niet alleen te staan,
Dan wint de liefde weer van angst de strijd:
Zo komen mensen tot barmhartigheid.
Als wij hier samen delen onze kracht
En leren hoe de minste wordt geacht,
Dan bouwen wij weer verder aan het Rijk
En mogen daarmee zijn aan God gelijk.
T: Gea Boessenkool / M: Berre van Thielt
Matteus 4, 1-10
Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger. Nu trad de verleider op Hem toe en sprak: “Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen.” Hij gaf ten antwoord: “Er staat geschreven:
Niet van brood alleen leeft de mens,
maar van alles wat uit de mond van God voortkomt”
Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: “Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven,
dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.”
Jezus zei tot hem: “Er staat ook geschreven:
Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.”
Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. En hij zeide: “Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt.” Toen zei Jezus hem: “Weg, satan: er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.”
Deze evangelietekst zou passen in de sequentie die tijdens het huidige liturgisch jaar wordt gelezen. We vinden hem bij Mattheus en Lucas. De tekst bij Lucas gaat de evangelielezing vooraf die vandaag in de parochies wordt gelezen en volgt op deze die vorige week werd gelezen.
En omdat deze tekst door de heren van de selectiecommissie niet in de kalender van dit jaar werd weerhouden, hebben wij hem hier toch gekozen. Beschouw het maar als een kleine daad van verzet.
Maar natuurlijk niet alleen daarom. Dit verhaal is het eerste dat na Jezus’ doop in de Jordaan wordt beschreven over zijn openbaar leven. Het begint dus goed. Na een lange periode in de woestijn, ik interpreteer dat als een periode van inkeer en meditatie, krijgt Jezus verschillende beproevingen voorgeschoteld om een soort instant bevrediging van zijn behoeften te krijgen: zijn fysieke honger gestild, uitgedaagd tot zelfgenoegzaamheid (je hebt geen God nodig, red jezelf) en het uitzicht op wereldlijk aanzien en onbegrensde macht. De duivel in dit verhaal zou een goede reclamemaker kunnen zijn.
Er valt veel over deze tekst te zeggen, maar ik wil me hier beperken tot de reactie van Jezus. Die is er één van verzet tegen dit alles. Daar begint zijn verhaal mee. En het zal ook verder, zoals we weten, nog gevolgd worden door vele kleine en grote daden van verzet tegen de gevestigde orde uit naam van wat hij gelooft.
Daarin stelt hij zich in een grotere traditie, want we zouden even goed een tekst uit het eerste testament kunnen genomen hebben, waar de verhalen van profeten en andere stervelingen die zich verzetten tegen de heersende machthebbers in naam van JHWH overvloedig terug te vinden zijn. En ook de hele verdere geschiedenis door getuigen mensen van deze grondhouding. De namenlijst is eindeloos: Paulus, Augustinus, Dominicus, Catharina, Franciscus, Luther, de Vitoria, Kolbe, Bonhoeffer, King, Boff, Betto, Romero, Morales, Tutu …
Verzet en geloof zijn blijkbaar inherent met elkaar verbonden.
Om ons te helpen dit beter te begrijpen, heeft God gelukkig de theologen geschapen. Die slagen erin ons deze kwestie haarfijn uit te leggen, zij het meestal wel met veel te veel woorden. Eén van die eminente theologen van de vorige eeuw en bovendien ook nog dominicaan was Edward Schillebeeckx die het volgende bedacht heeft: mensen zijn in hun religieus leven op zoek naar zin: “Moeder, waarom leven wij?” Dat zoeken naar zin gebeurt het meest intensief in periodes waarin de ervaring van zinloosheid het sterkste is. Ervaren, zien dat iets onzinnig, onjuist, onrechtvaardig, weerzinwekkend is, betekent dat we blijkbaar een natuurlijk aanvoelen van het tegengestelde hebben: van wat juist, rechtvaardig en schoon is. We voelen in de confrontatie met de negativiteit het contrast met wat het leven eigenlijk zou moeten zijn. We voelen instinctief aan dat de negativiteit niet “klopt” en we vermoeden en voelen aan dat iets tegengestelds een realistische optie kan zijn. Die ervaring kan leiden tot twee dingen: cynisme, in de zin van “ach, het is altijd zo geweest, ik geloof niet dat het ooit zal veranderen” of de keuze voor verzet tegen de negativiteit: “ik geloof dat een andere wereld mogelijk is, zoals het nu gaat, zo mag het niet verder gaan.”
Dit aanvoelen, deze reactie op de negativiteit is gelukkig niet alleen de reactie van wie zich gelovig noemen. Het wordt in praktijk gebracht door veel mensen van goede wil.
Dat het echter bij uitstek de taal van de gelovige christen moet zijn, leren we van die andere theologe, de Duitse Dorothee Sölle. Zij kon niet om de gruwel en de zinloosheid van de Duitse concentratiekampen heen en vroeg zich af hoe daar als gelovige mee om te gaan. Kan er nog een God bestaan die dit laat gebeuren? Ze zoekt daarvoor antwoorden in het existentialisme van Sartre en het nihilisme van Nietzsche, maar vindt die daar niet. De zinvraag blijft open en krijgt er geen antwoord. Bij Sören Kierkegaard, nog een theoloog, u ziet, ik heb een heel blik van moeten opentrekken en eens open moet het op, ze zijn meestal immers slechts beperkt houdbaar. Bij Kierkegaard dus vindt ze een aanneembaar alternatief in zijn beschrijving van “het gelaat van een mens, van een ten dode gefolterde van tweeduizend jaar geleden die geen nihilist was geworden”. Hij stelt dat het religieuze onlosmakelijk verbonden is met het ethische, wanneer je gaat beseffen dat de ware idealen ons overstijgen, groter zijn. Getroffen door die inspiratie is het voor Sölle duidelijk dat we, als we ons christen willen noemen, we Christus moeten vertegenwoordigen voor onze medemens. God heeft immers geen andere handen dan de onze, een uitspraak die we aan haar te danken hebben.
Dat betekent concreet verzet tegen het cynisme en het nihilisme, verzet tegen de structuren die mensen verknechten, kleinhouden, doden of verhinderen ten volle mens te kunnen zijn, net zoals Jezus gedaan heeft.
In haar bekendste werk, “Mystiek en verzet”, komt tot uiting dat een waarlijk beleefd geloofsleven eigenlijk niet anders kan, geen andere keuze openlaat dan uitmonden in verzet. Waar het hart van vol is, loopt de mond van over, zegt het spreekwoord.
Als christen, als kerk, zegt ze, móet je je mond opendoen. Zelfs als je de problemen niet kunt oplossen, heb je de morele plicht ze zichtbaar maken. Maar niet zomaar. Er is nog een andere dimensie nodig die laat zien waarom je het doet, waarom je je verzet. En dan kom je in haar woorden bij de mystiek. Zonder mystiek, zonder voeling met de diepste bron van ons leven, verzandt verzet in cynisme. Zonder inkeer hou je dat verzet niet vol.
Op die manier wordt geloven, je gelovig noemen, zelf een daad van verzet, een teken van verzet. Zolang we geloven in en dromen van een Rijk Gods, zolang plegen we verzet tegen het status quo, tegen de gedachte van “het kan nooit veranderen”. Zolang we dromen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, plegen we verzet tegen een wereld van brood en spelen en instant bevrediging, een wereld waar louter wereldlijk aanzien van belang zou zijn, waar zelfgenoegzaamheid de boventoon voert. Geloven verzet onze focus van onze navel naar het gelaat van een andere mens.
Geloof moet dus verzet zijn als het vruchtbaar wil blijven, het mag niet verworden tot een verzetje voor even, voor een zondagvoormiddag eens in de week.
Geloven is verzet plegen met de lange termijn voor ogen. Verzet faalt immers niet wanneer het resultaat niet onmiddellijk komt. Geloven kijkt verder, het verlegt de grenzen van het hier en nu.
Een nieuwe wereld is mogelijk, dat kan toch niet anders.
Zingen we een psalm, Psalm 146
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het toch niet laten, ik moet van u zingen, zolang ik leef.
Psalm 146
Refr. Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Vertrouw de machthebbers niet, de groten die denken
dat zij alles kunnen, bij hen is geen heil.
Hun adem is kort, vult het leven van anderen niet;
wat zij willen, verstikt voor het avond is. (Refr.)
Anderen zijn er die verder uitzine, die ademen
aan de oorsprong van hemel en aarde, de geweldige zee.
Zij weten een hart daar dat altijd antwoordt, een stem
die verdrukking recht doet, honger verzadigt. (Refr.)
Gevangenen worden bevrijd, blinden dansen van licht,
die krom gingen van pijn lopen rechtop.
Die iedereen geven wat hem toekomtn worden gezegend;
de vreemdelingen onder ons vinden een thuis. (Refr.)
Het kind dat geen vader en moeder meer heeft,
kan weer lachen, er is een hart dat het opneemt.
De vrouw zonder man die haar alleen-zijn niet dragen
kan krijgt in haar stomme nachten antwoord. (Refr.)
Die het zelf altijd beter weten, gaan op een weg die
in eigen gekronkel verloren loopt.
Maar die meer waarheid kennen dan van zichzelf, weten
beraad dat van ouder op ouder bijblijft,
geluk dat reikt van geslacht tot geslacht, en dat alle
leven volooit, de pijn van de tijd voorbij. (Refr.)
T. Gabriël Smit / M. Berre van Thielt
Ik denk erover na en ik zing. Een intro die je van mij, als niet zingende mens niet zou verwachten. Maar toch is mijn geheugen gevuld met liederen. En daar zijn ook verzetsliederen bij. Het zijn meezingers. Bestemd om in groep en met vuur gezongen te worden. Ze bezitten een zekere theatraliteit. Zoals toen Toon Danhieux een tijd geleden, hier in de kerk, de Internationale zong.
En wie herinnert zich nog ‘Mistero buffo’? In 1972 gespeeld door het gezelschap ‘De internationale nieuwe scene’. Met een jonge Dora van der Groen en Jan Decleir. Met opzwepende Italiaans volksliederen, bewerkt door o.a. Wannes Van de Velde. De voorstelling duurde drie uur. Ze sloeg in als een bom. Het wordt nog steeds beschouwd als een van de belangrijkste Vlaamse theaterproducties. Het was toen zowel een kritisch als populair succes.
“Mistero Buffo” ontstond uit twee spektakeltoneelstukken van Dario Fo: “Ci ragiono e canto” (“Ik denk erover na en ik zing”) en middeleeuwse volkse liederen die hij solo vertolkte als “Mistero Buffo”. Het verhaal, gaat over het leven van de gewone man, samen met de belangrijke momenten uit het leven van Jezus. Historische gegevens worden vermengd met actualiteit. Het Bijbelverhaal wordt gelinkt aan de menselijke strijd tegen verdrukking en uitbuiting. Het verhaal eindigt met het lijdensverhaal en de kruisiging van Jezus.
In diezelfde periode (1968-1969) bracht de bisschoppenconferentie in Medellín een vitale beweging op gang. De inspirator was de Dominicaan Gustavo Gutiérrez, een Peruviaanse theoloog. In 1971 verscheen zijn boek Teologia de liberación. Het begrip ‘bevrijdingstheologie’ was gelanceerd.
Gutiérez onderscheidt 3 dimensies. Eén: een politieke en sociale bevrijding. Twee: de emancipatie van de armen, onderdrukten en gemarginaliseerden. En tenslotte een bevrijding op persoonlijk niveau.
Ik zocht voor deze bijdrage naar een passend lied in de groene kaft. Een lied waarin de drie dimensies van Gutiérez terug te vinden zouden zijn. En ik kom tot de vaststelling dat een heel groot deel van de liederen in onze groene kaft zingt over verzet en bevrijding. En eigenlijk logisch als je weet dat het KUC en later Dominicus Gent 40 jaar geleden ontstaan is vanuit dat nieuwe paradigma.
Daarom stel ik voor om te zwijgen en dit tweede deel van de inbreng verder samenzingend te doen. Een beetje een mini Mistero Buffo à la Dominicus te creëren. Want hoe actueel klinken deze liederen vandaag nog steeds. Hoe sterk is dat toch verbonden met wat Dominicus Gent vandaag nog steeds hoog in het vaandel voert.
“Ci ragiono e canto”. We denken erover na en we zingen een eerste lied over politieke en sociale bevrijding. Over het aanpakken van de wortels van armoede en onrechtvaardigheid.
Voor mensen die naamloos,
kwetsbaar en weerloos
door het leven gaan,
ontwaakt hier nieuw leven,
wordt kracht gegeven:
wij krijgen een naam.
Voor mensen die roepend,
tastend en zoekend
door het leven gaan,
verschijnt hier een teken,
brood om te breken:
wij kunnen bestaan.
Voor mensen vragend,
wachtend en wakend
door het leven gaan
weerklinken hier woorden
God wil ons horen:
wij worden verstaan
T. Henk Jongerius / M. Jan Raas
“Ci ragiono e canto”. We denken erover na en we zingen een tweede lied over emancipatie van de armen en onderdrukten. Over het scheppen van mogelijkheden waardoor zij zich vrij en waardig kunnen ontplooien.
Wie leidt de slaven naar vrijheid toe?
Wie breekt hun ketens en verlicht hun lasten?
Dat doen de slaven zelf en God weet hoe,
eens zijn hun heren laatstgenoemde gasten!
Wie brengt de minsten tot menswaardigheid?
Wie geeft hen brood en huizen om te wonen?
Dat doen de minsten zelf, Gof kent hun tijd
eens zullen zij verdelen alle lonen!
Wie brengt de wereld ooit nog tot gellof?
Wie geeft God naam tot bij de vreemde volken?
Dat doen de vreemden zelf, en zie Gods faam
zullen zij eens bij ons opnieuw vertolken!
Wie geeft de doden aan het leven weer?
Wie maakt hun sterven tot een nieuw beginnen?
Dat doen de doden zelf, bij God de Heer
eens roepen zij bij ons de vrede binnen!
“Ci ragiono e canto”. We denken erover na en we zingen een derde lied over bevrijding op persoonlijk niveau. Een lied over de verlossing van egoïsme en het herstellen van de liefdesband met God ‘Ik zal er zijn’ en de medemens.
Om herscholing in wijsheid bidden wij,
om kennis die tot leven strekt,
om vaardigheid tot vrede
en bekwaamheid tot bevrijding.
Daarom bidden wij om een nieuw gevoel voor taal
in het luisteren naar verdrukten en minderheden.
Dat wij een scherp gehoor ontwikkelen voor de taal
van profeten en bevrijders.
Dat wij diep geraakt en wezenlijk veranderd worden
door de noodroep van de machtelozen,
door het stil protest van alle sprakelozen.
Om een nieuw begrip van Aardrijkskunde bidden wij.
Dat wij de plaatsen van het onrecht kennen.
Dat wij weten waar vandaag Egypte ligt
en waar de slaven wonen van de jongste farao’s.
Dat wij hoopvol leren wedden op de verdrukten
die zichzelf organiseren.
Om een nieuwe methode van rekenen bidden wij.
Dat wij ons oefenen en bekwamen
in het vermenigvuldigen door te delen.
Dat uitgerekend het gebaar van breken en delen
het teken wordt van overleven.
Dat ooit het Laatste Avondmaal van Jezus
de Eerste Overvloed van allen wordt.
Om herscholing in wijsheid bidden wij,
om kennis die tot leven strekt,
om vaardigheid tot vrede
en bekwaamheid tot bevrijding.
T. Jan van Opbergen / M. Mark Joly
BEWERKING PSALM 150 (D. Sölle)
Looft God niet meer overal,
zoek hem niet bij macht, getal,
denk hem niet in pracht en praal,
geef hem niet een koningszaal.
Slijp hem van de ronde gulden.
Maak van hem geen topfiguur,
in de wolken, hoog en guur, –
hij bedankt voor al die hulde!
Looft God als de minste mens,
vogelvrij en zonder grens,
ieder ogenblik bedreigd,
leven dat geen aandacht krijgt,
diep miskend en grof bestreden.
Hij hoopt dat er mensen zijn,
die hem zoeken in het klein,
waar hij roept om recht en vrede!
Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons Youtube-kanaal ( https://www.youtube.com/channel/UCBCXMCRb0cNw8Dd3tMc9elQ)
Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.