Gave en ontvangen (genade) – Lc 24,13-35


Viering van zondag 7 april 2013, Beloken Pasen

 

 

Welkom op deze eerste zondag na Pasen.

Beloken Pasen: het is ook de 31e verjaardag van deze gemenschap. Een bijzonder welkom dus vandaag aan de mensen die er al heel lang bij zijn en aan zij voor wie het nog een prille verkenning is. De zon breekt slechts schuchter door,  maar dat heeft enkelen  onder ons niet tegengehouden om in het voorbije uur de handen in elkaar te slaan met mensen  uit de buurt om te werken aan de omgeving die ons hier ontvangt. We vinden het  een belangrijk symbool van daadwerkelijke inzet, hoe klein ook,  een stap in de richting van onze buurt hier die het niet erg breed heeft. Achter de muren van de huizen schuilt vreugde, maar ook heel wat klein en groot verdriet.  Wij die van elders komen, even binnen en buiten, we mogen er zijn en willen er ook een beetje zijn voor en met de buurt.

Over geven en nemen, over wat we als geschenk kunnen en mogen ervaren, willen we het hebben in deze eerste viering in een reeks van drie vieringen over Genade. Genade, een verwijzing naar  de blik van God, naar de ervaring dat God vol mededogen naar ons kijkt. Als symbool van Gods aanwezigheid hier, waar wij in zijn naam samen zijn, steken we de Paaskaars aan.  Vervul dit huis met hart en geest … We zingen ons warm…

 

Inleidende overweging

Gave02

U kent ze misschien wel: Casper en Hobbes uit de dagelijkse strip in de krant De Standaard. Casper, een 6-jarige knaap en zijn knuffeltijger Hobbes. Een pienter, eigenzinnig jongetje en een tijger met aanleg voor filosofie. Elke dag bezorgen ze aan vele lezers een ontspannend moment en af en toe een door-denk-moment.

Zo’n doordenker was voor mij deze strip. De eerste in een reeks van vier: Hobbes krijgt een brief. Wauw. Een brief. Stel je voor. Hij die nooit brieven krijgt. En die ene brief, daar wil hij van genieten. Niet snel snel open scheuren, brief eruit grissen en bliksemsnel de inhoud lezen. Neen hoor. Hobbes neemt er alle tijd voor. Hij geniet. En Casper? Die houdt het niet, springt bijna uit zijn vel bij zoveel rustige ontvankelijkheid.

De dagelijkse post in handen krijgen. Het is ook bij mij vaak een Casperverhaal. De meeste brieven zijn werk gerelateerd en kunnen op de stapel, een aantal met reclame vliegen recht de papiermand in en de enkele persoonlijke brief is al bijna open nog voor ik de woonkamer weer binnen ben. Maar Hobbes zet mij aan het denken. Hij scherpt mijn aandacht voor de dagelijkse, soms kleine en vanzelfsprekende dingen en hoe ik ermee omga.

Hobbes heeft blijkbaar talent om waarachtig iets in ontvangst te nemen.

Hoe doe je dat, waarachtig ontvangen – iets (h)erkennen als echte gave?

Leven, goed leven, het kan op vele manieren ingevuld worden. Maar voor ons allen zonder onderscheid betekent het: je gezien, gekend, gehoord weten. Liefdevolle erkenning van jezelf. En liefdevolle erkenning die je biedt aan anderen. Een wisselwerking waarbij de balans tussen geven en ontvangen liefst zo goed mogelijk in evenwicht is. Niet in de zin van ‘voor wat hoort wat’, maar in de zin van leven vanuit heelheid. Heelheid die mij in staat stelt open te staan voor alles wat gegeven is. Heelheid waardoor ik zelf kan geven, ook in onvermoede omstandigheden.

Wij hebben deze viering voorbereid samen met Paule. Paule is hier niet bij ons vandaag. Zij is als verpleegkundige, verbonden aan het Wit-Gele Kruis, op dit moment aan het werk. Zij deelde met ons hoe zij in haar job, bij uitstek, veel kan en ook moet geven. En hoe mensen, vaak, dankbaar zijn. Maar soms ook niet. Dat grenzen en be-grenzen hier een belangrijk gegeven is. Want soms lijden mensen wezenlijk aan oeverloze hunkering naar liefde, aandacht, belangstelling. Soms is een mens in nood een bodemloos vat, voelen we vooral machteloosheid bij zoveel vraag. Wie ben ik dat ik kan voldoen aan het oneindige verlangen van iemand. Misschien volstaat het dat we ons deze vraag voorhouden.

En dan zijn er ook die zeer concrete noden van mensen. Mensen die daadwerkelijk in de kou staan, die geen dak boven hun hoofd hebben. De vluchtelingen in Gent voor wie de nachtopvang gesloten bleef. U las het ook in de mail van Carla Ronkes: een jong koppel met een kind. Al twee nachten buiten, geen eten. Ze kregen voor die nacht het fietshok ter beschikking. Hoezeer het mij ook raakt, hoezeer ik niet kan verdragen dat mensen de meest primaire zaken ontberen, ik kan onmogelijk zelf voldoen aan de vraag. Ik kan geven, een druppel op een hete plaat. Maar ik kan onmogelijk die grote nood lenigen. Gelukkig zijn er mensen en organisaties die zich inzetten om dit structureel aan te pakken.

Ook dat mag ik als ‘gave’ ervaren.

Tot slot nog iets van op de voorbereiding: Paule toonde ons ook haar eigen liedboek, een geschenk – gave –  van vrienden in een voor haar moeilijke tijd. Het liedboek dat wij hier elke zondag ter hand nemen. Met woorden hier samen gezongen. Is het ook in dit samen zingen en bidden dat wij ontvankelijkheid leren – in het ritme van altijd opnieuw en opnieuw op weg gaan. Vermoeden, weten en hopen: laat mij niet over aan mijzelf.

 

Lezing: Emmausgangers Lucas  24, 13-35

Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadie van Jeruzalem verwijderd ligt. Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan. Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.

Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood

Overweging 

Het verhaal van de Emmausgangers, bezoekers aan een viering van het paasfeest, is een traditie op beloken Pasen. We kennen het goed. Twee jonge leerlingen, waaronder Kleopas, zijn op weg naar Emmaus, een dorp in Judea op 11½ kilometer van Jeruzalem. Een fikse wandeling met twee doet deugd in moeilijke tijden. Ze hebben niet zomaar een rotdag achter de rug. Nee, de mens die ze zo lief hadden, die  charismatsche figuur die voor hen de toekomst was, is van publieke hero tot zero verworden in  een mum van tijd en heeft een gruwelijke doodstraf ondergaan. Er dreigt een ronduit dramatisch en totaal zwart gat. Hij is niet meer: droom weg. Een gevoel dat menigeen wel eens meemaakt…

Waar kunnen we nog op hopen, wat verwachten, welk geschenk heeft enige waarde in tijden waarin we zo iets dierbaars kwijt zijn, het niet meer zien zitten ? Het beste dat een mens/een vriend kan schenken op zo’n moment is `er te zijn’.  De goeie vragen stellen, het verhaal beluisteren en een eindweegs meegaan, ongedwongen als bij toeval dezelfde richting uit.  Al gaande, in de interactie, wordt een weg gebaand hoe dan ook.

En zo komt plots die onbekende meegewandeld. Het is niet meteen de manier waarop ik mijn eigen leerlingen zou aanspreken ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben?’ Maar de woorden die volgden openden wel een nieuw perspectief, zijn zo verhelderend, beginnend van bij het begin tot nu,  dat ze een basis scheppen waarop nieuw leven kan groeien, bevrucht door wat ze net meemaakten. Langzaam natuurlijk, want het kost  tijd om wonden te helen. Maar ondanks hun pijn zijn deze leerlingen ontvankelijk, willen zelfs meer horen. Als ze hun bestemming hebben bereikt en Jezus doet alsof hij verder wilde reizen, dringen zij aan: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’  Jezus blijft en deelt de maaltijd met hen.

En dan gebeurt het dat na een lange dag met een gedeelde wandeling waarop vanalles is verteld en gezegd, die mens die men ontmoet zijn ware, goddelijke, gezicht laat zien. Zichzelf laat kennen, heel even ontegensprekelijk. Als de essentie eenmaal getoond en gezien is, doorheen dat eenvoudige gebaar van het samen breken van het brood, verdwijnt hij plots weer even snel als hij gekomen is.  We kunnen hem of haar niet vasthouden. Maar zo’n mens verdwijnt niet zonder iets achtergelaten te hebben, `Hij die hun ogen wende aan het licht, hen liet doen weten dat zijn gaan konden’. Zij  zagen een nieuwe weg geopend, kregen moed en perspectief en kunnen er weer  een tijd mee verder.

Ze zullen het zich herinnerd hebben dat  Jezus had gezegd, toegezegd: ik zal er zijn.

Een belofte.  En meer dan er gewoon zijn: hij is bereid zichzelf te schenken. Het mag en mocht wat kosten: dit is mijn lichaam voor u. Het is een zegen, het kloppend hart van onze maatschappij  dat velen zeggen en doen: `ik zal er zijn’.  Men zegt het aan een zieke partner thuis, aan de dochter die haar moeder of kind  verloor, aan de werkers voor een propere buurt, aan de mensen die in de kou bleven staan, letterlijk ’s nachts,  aan homo’s en vrouwen die miskend en aangerand worden. We zeggen het op 1001 manieren hier dichtbij en veraf: door de zorg voor het gebouw  [en wat de verwarming betreft: ze zal er zijn vanaf volgend jaar, daar wordt nu al aan gewerkt], de zorg voor  het onthaal, voor de logistiek van de vieringen,  voor de muziek en liturgie, de zorg voor wie ziek is en eenzaam, voor opvoeding, voor onze jongeren en ouderen,  voor slachtoffers van armoede of  geweld, … We mogen het meemaken met en van en voor elkaar en voelen en weten dat we in die beweging niet alleen staan. Wie het zien kan en er Gods aanwezigheid op aarde in herkent weet zich  een gelukkig mens.

Als het over het geschenk van aanwezigheid gaat moet ik ongewild terugdenken aan de inbreng van Maria een tijd geleden. Twee inbrengen eigenlijk, want ze was bang dat we het niet zouden begrepen hebben de eerste keer. Maria vertelde hoe ze met het gezin een zomerkamp voor mentaal gehandicapte jongeren zouden begeleiden en bezorgd waren over wat ze er zouden kunnen doen: koken, wassen, plassen. Niets bleek nodig tenzij `er zijn’ en samen met die mensen op stap gaan. Het leek weinig, maar zou een ongelofelijke ervaring worden.  Bij Henry Nouwen die op het einde van zijn leven in een gemeenschap van de Ark gaat wonen, klinkt het zo: `Gehandicapte mensen hebben geen masker voor. Zij zijn echt. Heel openlijk brengen zij zowel hun liefde als hun angst, zowel hun edelmoedigheid als hun egoisme tot uitdrukking. … Hun handicap ontmaskert de mijne…Hun kwetsbaarheid laat mij mijn eigen kwetsbaarheid zien. Al deze ontdekkingen hebben diep ingegrepen op mijn leven maar het ingrijpendste en tegelijk ook het grootste geschenk van de Ark was de uitdaging om vader te worden. Zo mag ik de zegen schenken die voortkomt uit de onmetelijke  stilte van Gods liefde.’

Mensen die een eindweegs met ons meegaan, er zijn, ons een zegen schenken … In een wereld die zich voorthaast en zo prestatiegericht is,  wordt een gemeenschap waar men een uur per week samen tot rust komt, verhalen vertelt  en blijdschap en zorg deelt, als een geschenk ervaren. Hoe bijzonder is het niet om vandaag openlijk te kunnen spreken over een geëngageerd geloof in een heilsgeschiedenis die vooral de armen  is aangezegd als grond van ons bestaan. Ik ervaar het als een  groot geschenk.

Hoe bijzonder is het niet, er te mogen op rekenen dat die geëngageerde gemeenschap er is,  ook tastbaar bijeen is elke week. Weer of geen weer, warm of koud, we kunnen hier thuiskomen, soul mates ontmoeten, even ontdaan van alle moeten en haasten, in een trouwe gemeenschap die op haar 31e verjaardag de belofte van Jaweh belichaamt: `ik zal er zijn’. Het geschenk dat we hier in 1 beweging geven en ontvangen.

Dat delen met elkaar krijgt hier ook bijzonder vorm  op zondag bij de inbreng uit de gemeenschap, waarin we telkens opnieuw iets verrassends,  verrijkends en waardevols meekrijgen. We nodigen u uit om nogmaals met ons te delen in die vorm: zij die er al  van in het prille begin bij zijn  en evengoed hopen we stem te horen van hen voor wie de ontdekking nog erg jong is. De stem van jongeren, voor wie `stilstaan’ niet echt meer in is, en van ouderen die al wat meer de rustige wijsheid van de ervaring kunnen laten spreken.

 

Inleiding op de tafeldienst

In woord en lied deelden we iets van wat we mogen geven en ontvangen bij en van elkaar.
Rond de tafel van brood en wijn bidden we:
Gij die gezegd hebt, Ik zal er zijn,
schenk ons in brood en wijn
geestkracht  en een bijzonder ‘oog’
om te vertrouwen en te ontvangen
alles wat ons gegeven is in dit leven.

We weten ons rond deze tafel verbonden met velen. Allen die hier niet kunnen zijn. De mensen die ons in gedachten nabij zijn. Verbonden ook met allen die zich engageren, wereldwijd, opdat mensen zouden gezien, gekend, gehoord worden.

En we gedenken onze dierbare doden.

 

Tafelgebed:  Gij die weet wat in mensen

Onze Vader

 

Vredeswens 

 

Gebed om te gaan 

Liefde die beweegt
De zon, de aarde, de harten der mensen,
Één zijt Gij, maak ons één.
Maak ons onverdeeld van hart,
Vastberaden gericht
Op een andere wereld dan deze,
Waar mensen elkaars gelijken zijn.

Troost ons met uw groot verhaal
Over liefde sterk als de dood,
Over uw trouw en ontferming
Betoond aan Jezus, uw kind.

Gezegend Gij, levende liefde,
Kome uw geest over ons.

Uit ‘Levende die mij ziet’ H.Oosterhuis. Kok-Lannoo 1999

 

Slotlied

Ik zie de hemel opengaan

 

Gave03

 (Eva maakte deze tekeningen tijdens de viering)