Franciscus (verzet en overgave 3)

Dominicus Gent
Viering van zondag 31 maart 2019
Franciscus

(Verzet en Overgave 3)

Goede morgen beste mensen en welkom
op deze vierde viering van de vastenperiode
en de derde viering rond het thema verzet en overgave.

Laten we ons samenzijn eerst onder Gods licht plaatsen
en steken we daartoe de Paaskaars aan.

Laten wij bidden

Jij , wonderlijke man,
bid voor ons als dat kan.

dat wij de armen mogen eren
en met geen machten samenzweren,
dat wij de wolf in ons herkennen
en hem met mededogen temmen,
dat wij in vrede zullen groeten
al wie wij onderweg ontmoeten,
dat wij het vuur niet laten doven
en in de nacht de zon nog loven,
dat wij zelfs stervend zullen zingen
van alle goeds dat wij ontvingen.

Jij, wonderlijk man,
Bid voor ons, als dat kan.

Kleine litanie van Franciscus (Hein Stufkens)

 

Vandaag hebben wij het geluk Brigitte onder ons te hebben.
Zij heeft zich intens laten raken door het leven
en de spiritualiteit van Franciscus van Assisi.
Graag wil zij ons hierover vertellen en ons ook laten aanvoelen
hoe het leven van Franciscus één en al overgave is.

 

Overgave bij Franciscus van Assisi

Overgave is een rode draad in het leven van Franciscus. Overgave als een lang proces dat zijn einde kent in een naakte dood. Naakt op de grond wou hij sterven. Puur en ontledigd. Verbonden met Moeder Aarde.
Franciscus leefde eind twaalfde, begin dertiende eeuw in Assisi, als zoon van een rijke lakenkoopman. Het was de tijd van de opkomende burgerij, de steden en het geld. De stedelingen pikten de rijkdom en de macht niet langer van de adel en de grootgrondbezitters. Wellicht nam Franciscus deel aan de volksopstanden en later aan een burgeroorlog tussen de adel en de burgerij, die uiteindelijk het pleit verloor.
Franciscus werd krijgsgevangen. Een eerste confrontatie met zichzelf, met vernederingen ook. Een oorlogsdepressie. Zijn vader kocht hem vrij. Franciscus had immers toen zo zijn privileges en lange armen.
Een jaar later wou hij deelnemen aan een militaire expeditie naar Apulië in Zuid-Italië. Franciscus hoopte zo ridder te worden geslagen en als ridder naar het Heilig Land te kunnen trekken. Misschien als boetedoening voor wat hij op zijn geweten had? De ouders waren trots op de ridderidealen van hun zoon.
Maar ze waren nog niet bij Spoleto of Franciscus voelde zich onwel, bleef achter en droomde. Een stem vroeg hem of hij de Heer of de knecht diende. Franciscus bekende dat hij de knecht diende. M.a.w. dat hij zich liet leiden door wereldse waarden, en niet door zijn goddelijke Heer. Die stem was zo sterk, dat hij het oorlogspad verliet en rechtsomkeert maakte, terug naar huis. Maar dat huis was geen thuis meer. Franciscus herkende zich niet meer in het leven dat hij tot nog toe had geleid. Hij gaf de regie van zijn leven uit handen.
Franciscus doolde rond in de omstreken van Assisi en kwam in contact met de melaatsen. Hij had een afschuw van deze misselijkmakende mensen, die door de stad waren afgevoerd als ‘dood’ en onaanraakbaar. Maar hij liet zich raken door hun blik. Degenen die ten dode waren opgeschreven, wierpen een blik ten leven, een blik van hoop op ontmoeting. Tegelijk spiegelden die ogen de weerloze Franciscus. Niemand ontmoette niemand. En door zich niemand te weten, kon Franciscus de melaatsen ontmoeten, wassen en kussen. Hij schreef hierover achteraf: ‘dat wat bitter was, werd zoet naar ziel en lichaam. ‘
Franciscus bad in die periode vaak in het kerkje van San Damiano, een kerkje in verval, niet ver van Assisi. Daar hing een kruisbeeld van een arme, kwetsbare Christus. Het beeld is in-triest. We zien het leven wegvloeien uit Jezus. Franciscus was zo ontroerd door Zijn armoede en naaktheid, dat hij zijn leven wou richten naar dit voorbeeld. Een mens van niets wou hij zijn, waarachtig, los van elke uiterlijke schijn, wars van bezit en macht. Franciscus wist zich gedragen in dat niets zijn. In de complete onbeduidendheid. In deze staat van zijn kon hij zich niet alleen verbinden met het mooie en goede van de schepping maar ook met het vuile en het kwade, met de armen en de rijken, met zijn medebroeders en zijn vijanden, ook met de machtige Kerk van die tijd. Franciscus leefde verbonden met alles en allen.

Dit geworteld zijn in het transcendente, gaf hem wellicht ook de kracht radicaal afstand te doen van zijn vader. Tijdens een proces, waarbij zijn vader hem onterfde, gaf Franciscus niet alleen het geld, maar ook zijn kleren terug. Daar stond hij, naakt. In het bijzijn van heel wat inwoners van Assisi, verklaarde hij: ‘En van nu af wil ik alleen nog maar zeggen: ‘Onze Vader die in de hemel zijt’, en niet meer: ‘Vader Pietro Bernardone.’ Zijn vader was woest en verdrietig tegelijk. Hij verloor zijn Zoon, maar ook zijn eer. Franciscus werd al de hele tijd te schande gemaakt in Assisi. Hij werd beschimpt, uitgejouwd, uitgescholden. Maar Franciscus liet zich daar niet door beïnvloeden. Integendeel. Zijn roeping werd voor hem een onuitputtelijke Bron van vreugde en erbarmen. Ook in de afwijzing en verwerping.
Een richtlijn voor zijn leven vond hij in het evangelie: ‘Als je onverdeeld goed wil zijn: ga alles verkopen wat je hebt. Geef het aan de armen en je zult een schat in de hemel hebben. Kom dan om Mij te volgen.’ (Mt. 19,21). Franciscus was niet de enige in zijn tijd die radicaal koos voor een evangelische levenswijze. De Katharen in Frankrijk deden dat ook. Armoedebewegingen waren de pronkzucht en macht van de Kerk beu en kozen voor een eenvoudig leven in armoede. Dit werkte aanstekelijk. Ook in Assisi kreeg Franciscus vlug volgelingen. Zelfs een meisje van adel, Clara, wilde zijn levenswijze beleven. Alléén zíjn regel van de armoede wilde ze volgen, niet die van de benedictinessen, zoals de Kerk het graag had gewild.
Franciscus was nooit van plan geweest een orde te stichten, maar weldra kreeg hij duizenden volgelingen, die hij overal uitzond met zijn Blijde Boodschap. Niet om die in de eerste plaats te verkondigen, maar wel om ze voor te leven, in onderlinge dienstbaarheid.

In 1219 nam Franciscus deel aan een kruistocht naar het Midden Oosten. Te midden van veel krijgsgewoel, vijandelijkheden, het verwensen en stigmatiseren van moslims als beesten, stond hij daar, zonder iets, blootvoets, in een versleten pij. Ze verklaarden hem zot toen hij de sultan wou ontmoeten. Zijn biografieschrijvers denken dat hij martelaar wou zijn, of toch op zijn minst de sultan wou bekeren tot het christendom. Wat er precies is gebeurd, weten we niet. Wat we wel weten is dat Franciscus zeker dagen aan een stuk bij de sultan heeft verbleven en een vrijgeleide kreeg. De sultan, een soefi, was de christenen meer genegen dan de kruisvaarders in hun hoofd hadden. Franciscus kwam veranderd terug, onder de indruk van de overgave van de moslims aan hun God en overtuigd van een universeel broederschap.
Hij liep wellicht daar een oogziekte op. En het was een lange tocht terug. Ziek en uitgeput kwam hij aan in Bologna. Ondertussen was zijn orde groot, heel groot geworden. Medebroeders hadden een kloosterverblijf opgericht, een soort theologisch centrum, waar ook broeders opgeleid konden worden. Franciscus ontstak in zo’n woede dat hij de dakpannen van het klooster gooide. Dit was de missie niet. Dit was verraad ten aanzien van de evangelische levenswijze, namelijk geen verblijf te hebben, maar pelgrim te zijn en te blijven.
Hij werd genoodzaakt zijn orde uit handen te geven en daarmee ook met lede ogen te moeten aanzien hoe de orde een richting opging die hij niet had gewenst. In zijn testament deed hij nog een laatste poging, maar zelfs die oorspronkelijke evangelische zin, verkoop alles wat je bezit, moest hij weglaten in de uiteindelijke regel. Wat een lijden. Op het einde van zijn leven trok hij zich terug. In overgave aan wat hij niet had gewild. Aan een situatie die hij zo anders had verlangd. Weer overviel hem een diepe depressie. Het was toen, op de berg La Verna dat hij de stigmata kreeg, de wonden van Christus, op zijn handen , voeten en zij. Hij was een mede-Christus geworden. Een mede gekruisigde. Een met een mislukt project als Jezus. En in die staat van uiterst lijden en armoede werd hij transparant als deze Jezus, zoals dit beeld achter me, vooraan in de kerk. Een Jezus van alleen draden, contouren, maar transparant geworden van Liefde.
En het is pas dan, doorheen dat lijden, pas daarna dat hij zijn Zonnelied schreef. In dankbaarheid voor het leven, hem geschonken. Hoe mooi en diep ontroerend is dat niet, dat een man, in zo’n staat van ziekte en psychisch lijden, uiteindelijk de Schepping , zijn Schepper, het Leven en de Dood omarmt en dankbaar afscheid neemt.
Uiteindelijk zal hij op de aarde sterven, naakt op de aarde. Naakt voor zijn Heer. In uiterste overgave.
Doorheen dit hele verhaal wordt het voor mij zo duidelijk, dat niet het verzet, maar juist de overgave, de tegenspraak van Franciscus was. Juist in de overgave, zette hij de wereld op zijn kop. Geweldloos tussen geweldenaars, kwetsbaar te midden van melaatsen, vreugdevol in de afwijzing, acceptatie in de ontgoocheling, verbonden in de vervreemding, dankbaar voor het nutteloze, één in de verdeeldheid, transparant voor de Allerhoogste.

Franciscus is voor mij als geen ander de heilige die me laat zien hoe ik in mijn kwetsbaarheid de onmetelijkheid van de liefde kan beleven. Vijf jaar geleden verloor ik mijn relatie, mijn huis, mijn vitaliteit, mijn werk dat mij zo dierbaar was. Ik had een ernstige burn-out. Ik voelde me toen niemand meer. Mijn zelfbeeld lag aan diggelen. Ik verzette me tegen mijn vermoeidheid en het niet meer kunnen. Hoe méér ik me verzette, hoe vermoeider ik werd. Tot ik me aan de leegte overgaf.
Het was alsof een verruimd bewustzijn opdook. Ik luisterde naar de stilte en zijn geluiden. Simpele, alledaagse geluiden werden mooie klanken. De lucht die mijn schilderij was toen, toonde zijn wonderen. Elk contact of teken van leven was een troost waar ik oneindig dankbaar voor was. Ik kon toen alleen het leven bezingen en dichten. Heel diep begreep ik hoe onbeduidendheid dicht bij de hemel staat. Hoe je ernaar kan verlangen, gewoon een lichtend blaadje te zijn.
Niets is mijn verdienste. Alles is gekregen. Het énige wat we kunnen doen is met ons leven, met wie we zijn, het goede teruggeven en doorgeven, zoals Franciscus en Clara het voordeden.

 

Evangelie: Lucas 1-9
Daarna wees de Heer Jezus nog 70 leerlingen aan. Hij stuurde hen twee aan twee voor Zich uit naar alle steden en plaatsen waar Hij Zelf nog zou komen. 2 Hij zei tegen hen: “De oogst is wel groot, maar er zijn te weinig arbeiders. Bid daarom tot de Heer van de oogst dat Hij arbeiders stuurt om de oogst binnen te halen. 3 Ga nu op weg. Jullie zullen zijn als schapen tussen de wolven. 4 Neem geen geld of reistas of sandalen mee. Blijf niet staan praten onderweg. 5 Als jullie een huis binnengaan, zeg dan eerst: ‘Ik wens dit huis vrede toe.’ 6 Als de bewoner van dat huis jullie vrede waard is, zal jullie vrede over hem komen. Maar als hij jullie vrede niet waard is, zal jullie vrede bij jullie terugkomen. 7 Blijf in het huis waar je binnen gaat, en eet en drink wat de mensen daar aan jullie geven. Want een arbeider wordt altijd beloond voor zijn werk. Ga niet steeds naar een ander huis. 8 Als jullie in een stad komen waar de mensen naar jullie willen luisteren, eet dan wat de mensen jullie geven. 9 Genees er de zieken en zeg: ‘Het Koninkrijk van God is bij jullie gekomen.’

 

Overweging: mijn zuster, mijn broer…

Franciscus is altijd een van mijn lievelingsheiligen geweest. Dat heeft met twee dingen te maken: hij gaat in de legenden die toen verteld werden door het leven als een held: deelt het bezit van zijn vader uit, kust een melaatse, herstelt een kerkje, verzamelt mensen rond zich die hem volgen, is zeer radicaal in zijn armoede en heeft een bijzondere relatie met Clara. Vele andere heiligenverhalen gaan over mensen die moeten stand houden tegen geweld en beproevingen, maar Franciscus neemt zelf de leiding over zijn leven, zij het weliswaar in gehoorzaamheid aan God, maar die vertelde wel in duidelijke taal wat hij moest doen.
De tweede reden is zijn relatie met de dieren en de natuur: hij benoemt alle schepselen als broers en zusters. Dat klinkt bijzonder mooi in zijn Zonnelied en als titel van de film Broeder Zon en Zuster Maan. Maar het is ook een heel bijzondere manier om alles rond je te benoemen. Als je iemand zuster of broer noemt, dan duidt dat op een wederkerige, betrokken en verbonden relatie.
Broers en zusters, je komt er niet altijd even goed mee overeen, ze zijn soms heel verschillend, ze zijn je eerste ervaring met ruzie maken, of je houdt zielsveel van ze, je hebt een van hen verloren en dat blijft als een verlies voelen je leven lang…. Hoe dan ook: ze laten je niet onverschillig. Nooit. Als ze het niet goed stellen in het leven, ze pech hebben, dan ga je ze steunen, minstens ga je ze eten geven als ze honger hebben. Ze zijn een deel van jou, met hetzelfde materiaal gemaakt als jij: ze voelen, denken, verlangen, …
Je spreekt dan niet over broccoli als een gebruiksvoorwerp dat je straks gaat klaarmaken en opeten maar als broeder broccoli, die je dankbaar in stukjes snijdt en lekker klaarmaakt zodat hij het lichaam van je tafelgenoten versterkt en gezond maakt. Je spreekt niet over het vuile weer dat maar blijft duren, maar je dankt zuster water dat ze de voorraden weer opvult die broeder zon in de zomer zo heeft laten verdampen.
Niet alleen alle schepselen noemt hij broer en zus, ook de mensen, maar niet zomaar alle mensen:
Hij zegt in zijn Zonnelied: ‘Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen. Gelukkig wie dat dragen in vrede, want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond. Wee hen die in doodzonde sterven; gelukkig wie zij (de dood) in uw allerheiligste wil vindt, want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
Prijs en zegen mijn Heer, en dank en dien Hem in grote nederigheid.’
Bij de mensen koppelt hij voorwaarden aan het zuster en broer zijn, bij de schepping doet hij dat niet. Die voorwaarden zijn: God zegenen, prijzen en danken; vergiffenis schenken en ziekte en verdrukking dragen in vrede.

Tenslotte noemt hij ook onze zuster de lichamelijke dood. De dood als een relatie van het leven, als onze zuster die ons vertrouwd is.
In het benoemen van de schepping, de mensen en de dood als broers en zusters zit ontzettend veel overgave en verbondenheid. Die verbondenheid geeft ook verantwoordelijkheid.
Als iemand mijn zuster of broer kwaad gaat doen dan voel ik verzet. Wie mijn familie tekort doet of bedreigt, verwaarloost, vergiftigt, uithongert, exploiteert, …. doet dit ook aan mij.
Het is, als ik dit doordenk een ongelooflijk verregaand appèl.
Het is een oproep om zorg te dragen: voor wat in stilte bloeit in de luwte van tuinen en bestemd is voor de tafel der armen. Om brood van genade te worden en wijn van eeuwig leven. Zingen we dit in het boek op pagina 868.

 

TAFELDIENST

Aan tafel vieren we
het onuitspreekbare mysterie.
Brood en wijn hebben zovelen vóór ons gedeeld.
Met hen vormen we een keten van hoop.
We hopen dat ook wij gezegend zullen zijn
en zullen zegenen, naar het voorbeeld van Franciscus.
Hij wiens overgave de tegenspraak was.
Juist in de overgave zette hij de wereld op zijn kop,
geweldloos tussen de geweldenaars, kwetsbaar te midden van melaatsen, verbonden en één in de verdeeldheid, transparant voor de Allerhoogste.

Laten we doen wat niemand ons kan afnemen:

laten we aan tafel gaan
laten we brood breken en wijn drinken
om ten volle te beseffen hoe het is
om ten diepste mens te worden.
Laten we voelen wat leven kan zijn
wat diep in de mens leeft
waartoe we bestemd zijn: elkaars vraag en antwoord
elkaars overgave

Laten we die verbondenheid voelen met de mensen rondom ons dichtbij en veraf,
met de mensen die hier niet kunnen zijn,
met de mensen die hier niet meer zijn.

Laten we aan tafel gaan…

 

Slotmeditatie

De aarde zit boordevol hemel
En elke struik, hoe gewoon ook,
staat in lichterlaaie van God.
Maar enkel hij die het ziet
doet zijn schoenen uit.
De rest zit er omheen
en plukt bramen.

Elizabeth Barrett Browning