Een nieuwe geloofstaal (1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 30 november 2014

Een nieuwe geloofstaal (1)
 


Welkom in deze viering. Het is de eerste zondag van de advent. Daaraan geven we taal en teken. We brengen licht in de paaskaars en de adventskrans. Zo verbinden we Pasen met Kerstmis. Geboorte met opstanding. Paaskaars en adventskrans.

Openingslied : Hoever is de nacht…

Inleiding op het thema

Hoe ver is de nacht. Hoe ver. Zo is de toon gezet bij het begin van de adventstijd. Een tijd waarin we opgaan naar de winter, de tijd waarin de nacht het wint van de dag. Het is de tijd waarin de strijd om het bestaan vanouds als harder ervaren werd. Het is de tijd waarin het verlangen naar de morgen dan ook heel sterk is.
Die duisternis hebben we met onze moderne middelen letterlijk weggedrongen. Toch wekt deze tijd in het licht van de naderende eindejaarsfeesten bij vele mensen het gevoel op van eenzaamheid. Of worstelen mensen meer dan anders om de zin van dit bestaan, weggemoffeld in het consumptiegebeuren.
De taal is het middel bij uitstek om dit bestaan open te leggen, om in dit bestaan terug het licht te vermoeden. Taal wordt nieuw telkens als ze meegroeit met mensen die zich met elkaar verbinden.
De oude taal uit onze christelijke traditie biedt niet altijd meer de voeding om dit bestaan anders en hoopvoller te verstaan. We willen in deze viering war mijmeren over nieuwe taal...

Bijbellezing : Johannes 14

Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.’
Daarop zei Filippus:
‘Laat ons de Vader zien, Heer, meer verlangen we niet.
Jezus zei:
‘Ik ben nu al zo lang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus? Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien? Geloof je niet dat ik in de Vader ben en dat de Vader in mij is? Ik spreek niet namens mezelf als ik tegen jullie spreek, maar de Vader die in mij blijft, doet zijn werk door mij. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Als je mij niet gelooft, geloof het dan om wat hij doet. Waarachtig, ik verzeker jullie: wie op mij vertrouwt zal hetzelfde doen als ik, en zelfs meer dan dat, ik ga immers naar de Vader. En wat jullie dan in mijn naam vragen, dat zal ik doen, zodat door de Zoon de grootheid van de Vader zichtbaar wordt. Wanneer je iets in mijn naam vraagt, zal ik het doen.

Acclamatie: Dan nog, dan nog, klamp ik mij vast aan jou, of je wil of niet. Of ongenade of genade, ik zal red, red mij roepen, of zoiets als heb me lief…

Een gebed

God,
Ik zou met u eens een klapke willen doen. Ik weet het, het gaat wat ongewoon klinken, als een eigenaardige monoloog gericht ergens naar the middle of nowhere. En ik weet niet echt welk antwoord ik kan verwachten. Maar ik doe na wat er staat In het hart van onze bijbel: daar staan 150 teksten van mensen rechtstreeks aan uw adres gericht Toegegeven in die psalmen klonk het wellicht anders van toon.
God,
al eeuwenlang denken mensen na omtrent de vraag wie gij zijt en waar gij te vinden zijt. Gij hebt het ons ook niet gemakkelijk gemaakt. Een antwoord van uwentwege met enkele stevige handvaten zou ons zoeken gemakkelijker maken. Want weet dit God, omdat gij God zijt blijven wij maar naar u zoeken.
God,
zoals die psalmen hebben onze voorouders in hun samenkomsten een ontelbare aantal keren ook beleden dat gij een almachtige God zijt, schepper van hemel en aarde. En ik heb dat in hun kielzog nog zovele keren nagezegd. Eerlijk gezegd: van die hemel heb ik nog nooit een adres gezien. En ook uw Zoon is ook niet duidelijk waar hij dan naartoe gaat, hij zegt zelfs dat we hem zelfs niet kunnen volgen. En bij die zogezegde almacht van u heb ik toch ook mijn vragen. Er loopt inderdaad veel goeds in de wereld, maar er dreigen toenemende ongelijkheden in onze samenleving die maar moeizaam hersteld geraken – al gekscherend gezegd: als gij dat allemaal gemaakt heb, dan hebt ge toch ook uw momenten van verstrooidheid gekend. Of gij dat allemaal echt geschapen heb, zoals een beeldhouwer zijn beeld, daar pieker ik niet zo over. Ik hoop dat gij ons en deze wereld nodig hebt,dat uw hart bij deze wereld is.
God,
ook al heeft niemand u ooit gezien of gehoord, ik verlang dat gij er zijt, als eerste en laatste. Want hoe zou het zijn als gij er niet zijt: alles zou ophouden voorbij het punt dat ons horen, ons zien, ons ervaren mogelijks reiken kan. Verder zou er niets zijn. Dan zou deze wereld voor mij worden gelijk een stolp waarin wij gevangen zitten. Terwijl ik verlang dat gij er zijt, verder of dieper dan wij reiken kunnen, groter dan wijzelf, dat gij als eerste en laatste nogmaals ons genegen zijt.
God,
ook al zijt gij totaal onvatbaar voor ons, toch heb ik de indruk dat uw werkelijkheid al even onvatbaar is dan gijzelf. Ja, ik bedoel de werkelijkheid die wij wel kunnen zien en ervaren. Wij mensen zijn nu in staat ver door te dringen in de materie. Hoe verder onze kennis reikt, hoe meer vragen er komen. Waar is het einde van dat grote heelal, God ? En wanneer komen wij ooit uit op het kleinste deeltje waaruit onze materie is samengesteld ?
Neem nu zo iets eenvoudig als die herfstbladeren van u, God, zij kleurden zo wondervol prachtig in de zonneschijn gedurende dit najaar. Fysici kunnen perfect berekenen en beschrijven de lichtenergie die er op invalt, chemici kunnen met hun chemische formules haarfijn beschrijven wat er allemaal in zo’n blad gebeurt. Biologen hebben ze in hun plantkunde haarfijn gecatalogeerd. En toch lijkt het mij dat wij het heel eenvoudige wezen van dit blad toch niet kunnen vatten.
Hoe moet het dan zijn met ons mensen, wij die zulke complexe wezens zijn ? Trouwens, wie ben ikzelf eigenlijk ? En waar is datgene wat ik “ik” mag noemen ? Waar zit dit ik ergens gelokaliseerd in mijn hersenpan ? In één van die miljarden hersencellen in ons hoofd misschien waarvan neurologen erkennen dat zij nog altijd niet goed weten wat daar precies gebeurt ? Waar zit ergens de kern van ons wezen in die tempel van ons lichaam. En hoe komt toch dat ragfijne netwerk tot stand tussen ons mensen in het samenleven in de wereld.
Zo gezien is die werkelijkheid rondom ons al even goddelijk als gij, God. In die zin dat zij al even onvatbaar is.
Welnu God,
Ik denk dat wij iets belangrijks moeten beseffen als we zoeken naar nieuwe taal die echt de volledige omvang van ons bestaan onthult en waarin gij ook een plaats hebt. Ik denk dat moeten aanvaarden dat wij het meest wezenlijke maar niet uitgedrukt krijgen. Dat als we luisteren naar mensen bij wijze van spreken iets onuitdrukbaars, iets onhoorbaars mee overkomt naast de ons bekende taal.
Ach, God, misschien is dat wel liefhebben van de medemens: dat we telkenmale open en gevoelig willen blijven voor het diepste wezen van elk van ons, dat gedeelte dat wij maar niet gezegd krijgen.
Dat is het – denk ik – dat wat bij Jezus, uw Zoon, zo sterk was. Dat mensen bij hem blijvende intense aandacht voor hen ervaarden. Hij bleef luisteren zolang mensen over hun leven en dit bestaan probeerden uitgedrukt te krijgen wat zij niet uitgedrukt kregen. Zijn aandacht werd als grenzeloos ervaren, want mensen kregen dat onzegbare over dit en hun eigen bestaan niet uitgedrukt. Mensen kregen in en door zijn luisteren precies vleugels, een gevoel van gedragen worden, een gevoel van gedaanteverwisseling. Zij zagen in hem meer dan die mens Jezus alleen. Zij zagen door hem u, God, ook al was dat niet echt te vatten. Zij zagen via Jezus dat u bent als een Vader.
God,
als ik u wil zoeken dan kom ik in het onhoorbare terecht, het onvatbare, in de stilte. Maar soms heb ik geen stilte nodig, maar duidelijkheid, zekerheid. Ik wil vooruitkomen in dit leven, voortbouwen en dan heb ik handvaten nodig. De aardse zorgen staan vaak vooraan. Die aardse zorgen kunnen mij ook overspoelen. En dan zijt gij ver weg. Dan dreigt het donker waarvan deze tijd van het jaar symbool staat. Dan ben ik geneigd niets meer te geloven en aan alles te twijfelen. Maar dan denk ik dat gij waarachtig liefde zijt en in dezelfde wanhoop mij zoekt, zoals ik U…

Laten wij samen dat lied zingen, op tekst van Gerard Reve:  Eigenlijk geloof ik niets

Een nieuwe taal voor de diversiteit

Laten we dan nu aan tafel gaan. Mag ik enkele mensen vragen om de gaven naar het altaar te brengen?

Neenee, blijft u nu vooral rustig zitten. Dit moment komt later in de viering. Maar Jo springt nu wel al recht uit zijn stoel. Ik gebruik nu opnieuw en opzettelijk de ongelukkige formulering die ik maakte in een vorige viering. Jo wees mij daarop. En ik ben hem dankbaar want ik heb nu een goede intro voor het thema van deze viering over een nieuwe geloofstaal. Heeft u het ook opgemerkt? … de gaven naar het altaar brengen. Alsof het gaat om offervee dat naar het hoogaltaar wordt gebracht om geslacht te worden ter meerdere ere en glorie van de God wiens ego gelaafd wordt met het geplengde bloed.

Zeg dus niet altaar maar wel tafel, zei Jo. Tafel van verbondenheid en van herinnering. We delen er het brood en de wijn. Zo weten we ons verbonden met elkaar en met Jezus, die goddelijke mens.

Het is een heel concreet voorbeeld hoe nieuwe taal aansluit bij ons aanvoelen en beleven. Hoe taal evolueert met ons inzicht in hoe God zich openbaart. Hoe hij zich meedeelt en zich te kennen geeft. God die zich uitdrukt in de diepte van ons mens zijn.

Wat ik nu probeer te vertellen is geen theologie maar een getuigenis van ervaringen die gaandeweg is gegroeid. Van een God als theos, bovenkosmische almacht. Het beeld van god als schepper van hemel en aarde maar buiten deze wereld aanwezig. Of een God die zich openbaart in wat we met ons verstand niet kunnen vatten en ervaren als onvatbaar schoon en verheven. De ervaring dat er misschien “iets” moet zijn.

Het is een bewustzijn dat groeit uit persoonlijke en authentieke ervaringen tijdens een dauwtrip en de Ansarat-dagen bij de scouts, een belofteviering op kamp, een bezinning bij Oase, de processie op 15 augustus in het Waalse Henin. De jeugdvieringen en het zoeken naar gemeenschapsvorming bij de Redemptoristen. Ik denk hier bijzonder aan de inbreng van Guido Moons die gisteren werd begraven. De vieringen met de trappistengemeenschap in West-Vleteren. De bijeenkomsten met de gezinsgroep. De weg die we gegaan zijn in Sint Coleta, de zoektocht en strijd met het Machariusproject.

Ook mijn ervaring met jongeren op de wereldjongerendagen in Madrid. De kennismaking met de crossmediale taal die ze van nature gebruiken om te getuigen van hun godsbeleven. Ze hanteren het brede spectrum van de digitaal via Facebook, blogs, youtube, televisie. Je moet die gasten maar eens volgen via de kanalen van Verse Vis. Het bracht hen bij Paus Franciscus. In een Koppen-reportage waren ze recent te zien in de vluchtelingenkampen aan de Syrische grens met Jordanië (waaronder Merijn, van onze eigenste Dominicusjongeren…)

Elk van die groepen had en heeft zijn eigen taal, een eigen accent om het mysterie ter sprake te brengen. Een taal, een accent dat ik mij probeer eigen te maken. Een taal en een accent als dynamisch gegeven waardoor ik me steeds kon verbinden.

Taal is een instrument om stamelend taal en teken te geven aan authentiek godszoeken. En elke taal heeft iets moois en wil ik begrijpen. Zoals ik de Limburger wil verstaan, maar ook de West-Vlaming en zelfs de Antwerpenaar. Maar de Dominicustaal is mijn moedertaal. Taal die zich laat versmelten. Taal die zich laat beïnvloeden en zelf invloed heeft.

Het is God die zich uitdrukt in de kosmos en in de mens. Zoals Gaston Lenaers het beschrijft is die openbaring als een licht dat diep in mij ontwaakt en waarvan ik mij geleidelijk aan bewust wordt. Dat licht is niet een zuivere laserstraal, één kleur, duidelijk en volmaakt. Niet onveranderlijk. Maar het is gebroken in zoveel facetten als er mensen en culturen zijn. God zoeken en ter sprake brengen is dus in wezen dynamisch. Voor die dynamiek en die diversiteit wil ik open staan. Nieuwe taal ontwikkelt zich door te connecteren. Door te verbinden.

De taal die we hanteren in de vieringen is daarom zo wezenlijk en zo belangrijk. Want het is immers die taal die mij zo sterk aangreep, de eerste keer dat ik hier binnenstapte. Die taal is verbaal en non verbaal. Woord en teken. Woord en daad. En die Dominicustaal is, zo hoor ik toch, in die dertig jaar steeds geëvolueerd. Ze kan en mag nooit inert zijn. Ze is het instrument voor het tasten en zoeken van deze geloofsgemeenschap. Zoeken om over het onzegbare iets zinnigs te zeggen of te zingen.

De joodse filosoof Levinas formuleert het zo treffend. Wanneer ik een appèl van de Ander beantwoord, ‘zie’ ik God in het gelaat van die Andere. God staat dus niet boven de mens maar is terug te vinden op Aarde in het gelaat van de weerloze Andere.

De figuur van Jezus is een godsgeschenk. Jezus is voor mij het aangrijpende, fascinerende en verwijzende menselijke beeld waarin God uitgesproken aan het licht komt. Die ervaring drukten we in de oude taal uit als “ware God uit de ware God”. Met die ervaring is er niets mis, maar ik wil het in andere woorden horen. Wie Jezus ziet kan in hem en door hem heen God ten volle ontdekken. Hij immers zag ook iets goddelijk in de gekwetste mens, in de kreupele, de melaatse, de tollenaar,…

Vandaag gaan we de weg naar kerstmis. Het is de eerste zondag van de advent. In een kind gedragen door een eenvoudige vrouw komt God in een mensenkind aan het licht. In elk mensenkind, maar in dit kind bijzonder. Nog niet ten volle als geboren maar gaandeweg, stap voor stap zal gedurende meer dan dertig jaren gods wezen in Jezus zichtbaar worden. De aanloop naar kerstmis is een uitdaging om los te komen van de commercialisering en winterromantiek. Het is ook een uitdaging om los te komen van een suikerzoete of dogmatische taal. Een goddelijk kind wordt geboren. Niet God. Jezus god noemen zou bij de eerste christenen en ook bij Paulus klinken als een godslastering. Als we nu naar kerstmis toe stappen kunnen we misschien gaandeweg ontdekken dat in die kleine mens het zaadje werd gelegd van gods liefdesplan met ons.

Vele liederen die we bij Dominicus zingen zijn een poging om dat goddelijke tastend aan het licht te brengen. Het een naam en een gezicht te geven. Weerloos zoals wij zelf zijn. Zingen we: Uit uw hemel zonder grenzen komt gij tastend aan het licht…

Uitnodiging tot de tafel

Telkenmale als mensen mekaar ontmoeten en delen gebeurt meer dan woorden vermoeden. Brood en wijn onthullen wat niet gezegd kan worden. Maar zij voeden ons, sterken ons om onze tocht verder te zetten en om ons levensperspectief te geven. Zo heeft Jezus ons voorgedaan.
Laten wij daarom aan tafel gaan.
Laten wij hier denken aan alle mensen uit de gemeenschap die hier niet kunnen zijn. Aan de zieken en eenzamen uit de stad. Aan concrete mensen die ons ter harte gaan. Aan mensen die tegen de levensstroom ingaan en gemeenschap opbouwen, hier en verder in de wereld. Steken wij voor hen het speciale kaarsje aan dat ooit uit Congo kwam.
Laten wij denken aan onze geliefde doden.

Tafelgebed: Gij die weet wat in mensen omgaat…

Onze Vader

Vredeswens
Met vrede gegroet en gezegend met licht! Voor wie roepen om vrede en van gerechtigheid dromen. Laat de taal van de vrede in ons midden sterker worden dan de taal van de oorlog. Met vrede gegroet.

Communie
(Adagio uit strijkkwintet C-Dur, Schubert)

Slotlied Gij levende eerste en laatste

*

foto: Kerkraam St Julien in Brioude (Fr)