Dit is mijn lichaam (essay door Bernard de Cock o.p.)

Dit is mijn lichaam

(Bernard de Cock)

Als het over het lichaam gaat, doen mensen tegenwoordig nogal gemakkelijk twee uitspraken die ze met elkaar in verband brengen. De eerste is: in de loop van de geschiedenis heeft het christendom het lichaam geminacht. En de tweede: de moderne mens heeft de lichamelijkheid opnieuw ontdekt. Ik denk dat beide opvattingen maar ten dele juist zijn.

In weerwil van een duidelijke christelijke minachting van het lichaam, heeft het christendom ook een hoge achting voor het lichaam. Er is het geloof in de incarnatie: het woord wordt vlees, God wordt mens, lichaam en ziel worden tezamen geschapen en zijn onlosmakelijk verbonden, eeuwig leven wordt aan ziel én aan lichaam beloofd. De bijbel verkondigt geen minachting van het lichaam, integendeel. Maar ook in traditie en handelen, als navolging van de genezende en zorgzame Jezus, heb je de zorg voor wie honger en dorst heeft, voor de zieken, de vreemden, de behoeftigen, de doden – de lichamelijke werken van barmhartigheid; in de kunst zie je de glorie van het lichaam (gelaat én kleren stralen); liturgie en sacramentele rituelen zijn sterk lichamelijk: zang, ademen, gebaren, bewegingen, de vijf zintuigen (licht en beelden, wierook, muziek, kussen, eten en drinken). Er is het belang van het manuele, materiële werk in de abdijen. Dichter bij ons: de nadruk op het samengaan van de gerechtigheid Gods en de zorg voor lichamelijk-geestelijk welzijn van alle mensen, op de eerste plaats de kwetsbaren. De christelijke achting voor het lichaam is groot. Er is één uitzondering: het genot. Het christendom heeft het genot en de erotiek niet gevaloriseerd. Tot op vandaag heeft het de werken van het genietende lichaam gedramatiseerd, er een te grote zwaarte aan toegekend. Het is erdoor geobsedeerd. Het christendom heeft meer het werkende en lijdende lichaam gewaardeerd dan het genietende en seksueel-erotische lichaam. Nog erger, het heeft de angst voor het lichaam en de rijkdom in het lichaam in de vrouw geprojecteerd. Het heeft de lichamelijkheid gelijkgesteld met vrouwelijkheid, en die vervolgens herleid tot zwanger worden, baren, werken aan relaties en empathie. Of het heeft het vrouwenlichaam veracht, gevreesd, verbrand. Ook de man is niet onbeschadigd uit die westers-christelijke mentaliteit gekomen. Veel mannen beleven zichzelf nog steeds in hun lichaam als dansers met gewichten aan armen en benen, of als een kokosnoot: van buiten hard, van binnen zacht, of als een deur die moeilijk opengaat en niemand weet wat erachter is, of als de zware wapenrusting van een ridder. Vooral mannen lijden aan de container-voorstellingen van het lichaam, zo typisch voor het Westen: tempel (Paulus), kerker (Plato), machine (Descartes), vehikel (Merleau-Ponty).

Zo kom ik tot de tweede uitspraak: de moderne mens heeft de lichamelijkheid opnieuw ontdekt. Ook die uitspraak is maar ten dele juist. Want de vraag is: over welk lichaam gaat het? Nog nooit werd zo veel zorg besteed aan het welzijn van het lichaam, op alle gebied. In onze cultuur van hedonisme en materialisme moet men zich goed in zijn vel voelen, maar dan wel het vel van een knap gebruind of sportief of jeugdig lichaam. Eigenlijk gaat het hier om een waardering van imaginaire lichamen. Ze zijn onwerkelijk en dienen alleen als model om ons mee te vereenzelvigen. Ons werkelijke lichaam echter wordt moe, veroudert, sterft. Maar de hedendaagse mens is meer met het geïdealiseerde beeld dan met het echte lichaam bezig, waardoor de zogenaamde bevrijding ervan eerder een verknechting wordt. Vooreerst brengen we ons lichaam tot zwijgen via allerhande technieken en medicamenten, zodat het ons niets spontaan meer kan meedelen noch tegensputtert. Vooral het natuurlijke en dierlijke moeten eraan geloven: de geuren, het zweten, de menstruatie, de rimpels, de haren en het vet worden het zwijgen opgelegd. We doen dat niet uit onszelf. We laten een maatschappelijk-sociale code onze lichaamscultus bepalen. De media zijn daarbij behulpzaam, ze propageren op een zachte manier allerhande therapieën en praktische wenken om ons lichaam te standaardiseren; een handicap en een misvorming worden steeds meer via de esthetische chirurgie aangepakt. Bovendien herleiden we ons lichaam tot een machine. Het wordt herleid tot een aaneenschakeling van oorzaken en gevolgen, een geheel van fysiek-chemische processen. Praktisch betekent het dat het lichaam een instrument wordt. Uiteraard is dat in de arbeid altijd zo geweest, maar tegenwoordig neemt het extreme proporties aan. Een pijnlijk voorbeeld is dat van de competitiesport, waar een maximaal rendement van het lichaam afgedwongen wordt, en waar een honderdste seconde meer of minder zeer veel geld opbrengt of voor een zwaar financieel verlies zorgt. Ook ons seksuele lichaam wordt een instrument in de gepornoficeerde maatschappij. De seksuele daad wordt tot een van zijn momenten, het orgasme, gereduceerd en de emotie geconcentreerd in de genitaliën. Het lichaam dient dat toppunt na te streven, de god waarbij een eigen religie en cultus hoort. De mensen moeten zich schuldig voelen als ze te weinig of de verkeerde orgasmen hebben. Seksuologen en dokters dringen zich op als de nieuwe priesters die instaan voor het genezende soelaas. De zogenaamde seksuele bevrijding wordt tiranniek. Een lichamelijke instrumentalisering kan even tiranniek worden bij bv. een aantal technieken van ‘voortplantings-hardnekkigheid’, waarbij het vrouwelijke lichaam niet meer echt beluisterd wordt. Op die manier banaliseert men het lichaam. Banaal betekent niet meer heilig. Het heeft ook de betekenis van voorlopig, niet definitief, omkeerbaar. Velen denken dat ze ‘lichamelijk’ opnieuw kunnen beginnen vanaf nul, alsof er niets geweest is. Maar dat is een illusie. De tijd is onomkeerbaar. Ons lichaam onthoudt alles, zelfs als onze geest het is vergeten.

Het is niet toevallig dat vooral vrouwen op zoek zijn gegaan naar nieuwe opvattingen en belevingen van het lichaam, naar concrete levensruimten voor het kostbaarste en meest bedreigde dat wij hebben, ons lichaam dat we zelf zijn, ons leven. Die vond ik het scherpst verwoord bij de Duitse theologe Elisabeth Wendel, in een drietal stellingen. Vooreerst is het lichaam noch op het gebied van de seksualiteit noch op het gebied van de naastenliefde, een prestatieorgaan, maar de plaats waar wij allen mens worden. Het is de plaats waar onze lichamelijke ego’s elkaar ontmoeten, zowel in lust en liefde als in toorn. Het is de plaats waar mensen elkaar wederzijds tot leven roepen. Vervolgens is het lichaam geen vergankelijk-sterfelijk omhulsel van een eeuwige geest, maar de ruimte van waaruit wij denken. Wij begrijpen met het lichaam. En tenslotte brengt het lichaam niet alleen onze privacy tot uitdrukking. Het is een politiek orgaan, een spiegelbeeld van de kosmische en maatschappelijke werkelijkheid. Het weerspiegelt onze ziekten, vergiftigin­gen en onze processen van genezing. Het is de plaats waar wij de wereld kunnen ervaren: esthetisch, sociaal, politiek, ecologisch. De plaats waar wij elkaars lijden aan den lijve ervaren, in ons lichaam voelen. Als je echt mens bent, voel je elke slag die een andere mens wordt toegebracht, zei Che Guevara. Vanuit die lichamelijke inzichten en ervaringen van vrouwen, brengt Wendel de lichamelijkheid terug in kerk en theologie. Dat plaatst het eigene van het christendom weer centraal, namelijk dat God lichaam is geworden en daarmee het lichaam-zijn van ons allen heeft bevestigd en geheiligd, wenend en lachend met ons en in ons om en in zijn schepping. Dat is niets minder dan een theologische bekering tot de lichamelijkheid. Ons leven begint in het lichaam, en ons menselijke lichaam kan worden gezien als een aanduiding van Gods leven op aarde.

Het is ook niet toevallig dat vooral jongeren op zoek zijn naar een lichamelijk evenwicht tussen het obscene en de schroom, omdat zij de meest kwetsbare groep zijn in onze gepornoficeerde samenleving. Schroom is het angstige verzet van de mens tegen het herleiden van het lichaam tot een ding of een instrument, of als je het positief uitdrukt, een waardering van de geestelijke waardigheid van het lichaam. Helemaal anders dan de gefixeerde blik op bv. de vrouwelijke of mannelijke genitaliën, bekijkt de schroomvolle blik vanaf het gelaat het begeerde lichaam in zijn geheel, bekleedt of omhult het lichaam en zijn delen met een aura die ze beschermt tegen afkeer en verwerping. In die zin erotiseert de schroom en is ze zelfs noodzakelijk voor het seksuele genot. Ze valoriseert als zodanig de lichamelijke schoonheid, die vaak een verlokkelijke bedekking is, ons afhoudt van de ontmoeting met het naakte als miserie en oproep, en ons vaak ook gek en immoreel maakt. Pas door de schroom heen is de lichamelijke schoonheid een openbaring van de persoon. Het licht van het gelaat openbaart en straalt over heel het lichaam. De kwaliteit van de blik bekleedt zelfs de naaktheid. Het uiterlijke bedekt niet langer het innerlijke, maar manifesteert het. De Franse fenomenoloog Xavier Lacroix noemt de schoonheid van het lichaam als openbaring van de persoon ‘glorie’, en hij systematiseert vijf gradaties van de schoonheid of de glorie van het lichaam van de ander, die mij gegeven wordt. Ten eerste, de plastische schoonheid: ik kan de harmonische vormen en volumes appreciëren. Ten tweede, de zintuiglijke bevalligheid van de expressie: ik kan het lichaam bekijken vanuit het gelaat dat spreekt. Ten derde, het stralen van de aanwezigheid: ik kan onafhankelijk van de plastische schoonheid van de persoon via haar of zijn ogen de manifestatie van een mysterie zien. Ten vierde, de verborgen glorie: ik kan achter de lelijkheid of de charme van iemand het unieke wezen als beeld van God ontwaren. Ten vijfde, het getransfigureerde gezicht: ik kan het innerlijke, goddelijke licht als geheime glorie zien stralen vanuit het gelaat en aldus vanuit het hele lichaam. Die vijf gradaties of etappes sluiten elkaar niet uit. We kunnen ze zelf niet kiezen, ze alleen ontvangen als ze ons gegeven worden. Elke gradatie heeft haar waarde. Als men echter bij de eerste stopt, gaat die een scherm zijn voor de volgende. En zo verder. Het zichtbare kan naar het onzichtbare leiden, maar het ook verbergen. Het wezenlijke is onzichtbaar voor de ogen, want men ziet enkel scherp met het hart.

“Dit is mijn lichaam”. Als Jezus die woorden uitspreekt tijdens het Laatste Avondmaal, vat hij zijn hele leven samen. Zijn lichaam is niet zijn bezit, hij is het zelf en geeft het. Dat hij zichzelf wegschonk en dit zag als een openbaring van Gods liefde, herinneren wij ons in elke eucharistie. Oproep, toen en nu. Wanneer we vrienden aan tafel uitnodigen, kunnen we aan onze gasten en aan elkaar zeggen: wat op tafel staat, wat wij hier straks zullen eten, is een stuk van ons leven. Wij hebben ervoor gewerkt, we hebben er energie in gestoken, we hebben het klaargema­akt. Het voedsel op tafel is ons lichaam, dat zijn wijzelf, onze liefde en zorg voor jullie en voor elkaar. Hier gebeurt God. Zo kan eucharistie ook mijn seksualiteit opnemen.

“Dit is mijn lichaam”. Me voici, hier ben ik. Mijn engagement om telkens opnieuw het risico te nemen van een leven met jou: je lief te hebben, mij te geven aan jou en jou te ontvangen, samen lichamelijk-seksueel op weg te gaan. Ik weet dat ik– soms te midden van veel liefdeloosheid – ten diepste door God gewenst ben. Het doet mij binnengaan in de genade van mijn kwetsbare lichaam. Ik kan je alleen dat schamele gekwetste ik aanbieden.

“Dit is mijn lichaam”. Dat kwetsbare seksuele lijf van mij – ikzelf in mijn seksualiteit – is weerbarstig en mysterieus. Bovendien is het eigengereid en meerzinnig. Het laat zich niet zomaar muilkorven, noch door een maatschappij, noch door een godsdienst. Geen enkele institutionalisering krijgt zijn passionele karakter volledig op de knieën. Als mens druk ik er het edelste en het smerigste van mezelf in uit. Ik kan er mooi mee worden, maar er evenzeer te kijk mee gesteld worden. Mijn seksuele lichaam ben ik zelf en tegelijk is het niet-ik, zo intiem en zo vreemd aan mijn diepste zelf. Mijn broze schat. Wij hebben allemaal ons eigen verhaal, over onze begeerten en wat we ermee doen, over ons graag zien en onze partiële driften, over ons vrijen en onze trouw. In elk geval is mijn seksuele lichaam, tragikomisch als het is, een meerzinnige plaats van de liefde en de haat, het respect en het misbruik, de kwetsbaarheid en de sterkte, het verdriet en de vreugde, het bedrog en het vertrouwen, het grote hart en de jaloersheid, en vooral is het van dat alles het typisch menselijke mengsel dat om humanisering vraagt. Omwille van de ander en van mezelf. Die humanisering, of zo je wil het ons laten doordringen van Gods liefde in onze relaties, is de schoonste roeping die we van God hebben gekregen.

 

Bernard de Cock o.p.

(dit essay verscheen eerder in Volzin en in Tertio)

(foto: Willy Ronis)