De profeet Ezekiël

Dominicus Gent
Viering van Zondag 11 mei 2014
Ezekiël 1

 

Hartelijk welkom aan u allen op deze zondagvoormiddag in mei. Speciaal welkom aan alle moeders op deze Moederdag, en aan allen die als een moeder zijn voor andere mensen…

Laten we deze viering, zoals altijd, beginnen met het licht van de Paaskaars.

Het doet goed elkaar terug te zien, het doet goed samen ons in te keren in de stilte, in de woorden die we spreken en zingen, in de blik die we delen op een rechtvaardige wereld, in de gedeelde gebaren van brood en wijn en vrede, die samenvatten hoe diep dat verlangen naar een rechtvaardige wereld in ons werkzaam is…

Dat verlangen naar een rechtvaardige wereld was ook wat de profeet Ezekiël ertoe bracht zijn vlammende woorden uit te spreken, zijn visioenen te beschrijven, zijn klaagzangen te zingen. Vandaag staan we in een eerste viering stil bij die merkwaardige profeet.
Ezekiël leefde in de jaren van de ballingschap en vertolkte duidelijk de verwarring en angsten die leefden bij zijn medeballingen, en dat in grote, zware, beladen woorden en beelden. We lezen een drietal fragmenten uit het boek Ezekiël en denken met u na over het belang van kritiek geven en van kritische mensen en persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ook over de ons mensen ingebakken kracht tot wederopstanding…

We zingen deze viering open met de woorden van Ezekiël zelf:
Toen ik daar zat, verweesd en zonder lied, aan Babels stromen, toen ik daar verloren kroop langs de wegen van dat doodsgebied, toen hoorde ik dat Hij mij riep: Sta op, o mensenkind. En ik verstond de eens gegeven woorden: dat Hij zijn volk bevrijdt, dat Hij zijn huis herbouwt, dat Hij ons gebeente doet herleven…

Ez. 6, 1 – 10

1 De HEER richtte zich tot mij: 2 ‘Mensenkind, richt je blik op de bergen van Israël, en profeteer ertegen. 3 Zeg: “Bergen van Israël, luister naar de woorden van God, de HEER! Dit zegt God, de HEER, tegen de bergen en de heuvels, tegen de rivierdalen en de valleien: Ik zal jullie treffen met het zwaard en jullie offerhoogten vernietigen. 4 Jullie altaren zullen worden verwoest, je wierookaltaren verbrijzeld. Je bewoners zal ik voor de ogen van hun afgoden dood laten neervallen; 5 ik zal hun lijken voor ze neergooien en hun beenderen rond de altaren verstrooien. 6 Volk van Israël, overal waar jullie wonen zullen de steden tot ruïnes vervallen en de offerhoogten verlaten worden, zodat je altaren in puin komen te liggen en niet meer worden bezocht. Je afgodsbeelden zullen worden verbrijzeld en vernietigd, je wierookaltaren in stukken geslagen, alles wat je ooit maakte zal worden weggevaagd. 7 Velen van jullie zullen omkomen, en je zult beseffen dat ik de HEER ben. 8 Maar een aantal van jullie zal ik sparen, ze zullen ontkomen aan het zwaard wanneer jullie verstrooid worden onder vreemde volken in andere landen. 9 Degenen die ontkomen, zullen aan mij denken wanneer ze wonen bij de volken waar ze in gevangenschap naartoe worden gevoerd. Ze zullen zich herinneren hoe diep ze mij krenkten toen hun overspelig hart mij verliet en hun ogen naar hun afgoden lonkten. Dan zullen ze van zichzelf walgen omdat ze zich zo gruwelijk hebben misdragen, 10 en beseffen dat ik, de HEER, niet zonder reden heb gezegd dat ik hun deze rampspoed zou aandoen.

Ez. 33, 7 – 9; en 11 – 12

7 Jou, mensenkind, heb ik als wachter (met de ramshoorn) aangesteld voor het volk van Israël. Als je mijn woorden hoort moet je hen namens mij waarschuwen. 8 Als ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, en jij zegt hem niet dat hij een andere weg moet inslaan, dan zal hij sterven door zijn eigen schuld, maar jou zal ik voor zijn dood ter verantwoording roepen. 9 Maar als je hem gewaarschuwd hebt dat hij een andere weg moet inslaan en hij doet dat niet, dan sterft hij door zijn eigen schuld, maar jij zult het er levend afbrengen.

Volk van Israël, ik zal ieder van jullie oordelen naar de weg die hij gaat!’

 

We weten dat profeten in de bijbel geen blad voor de mond nemen, maar Ezechiël schreeuwt hard en brutaal als geen ander. Bij het lezen van al die wrede teksten moest ik onwillekeurig denken aan foto’s van de Ijzer uit 1914-18 of van Stalingrad 1943-44, of Vietnam of Oost-Congo of Syrië: geen boom staat nog recht, laat staan een huis, geen levende ziel, alle menselijkheid verwoest. De gewonden kreunen en de dood riekt alom. Verstomd en gebrutaliseerd door de verwoesting zijn de menselijke harten.
Ezechiëls profetie is de vreselijke schreeuw van een gewond dier. “Dit kan niet!” “Nooit meer dit!” En het is de diepe ernst van de vraag: hoe is het zover kunnen komen? Wat moeten we anders doen?

Ezechiël is de wijzende vinger, de ongezouten criticaster, de klokkenluider, Assange, Snowden.
Wat doen we met die vervelende mensen die kritiek leveren op hoe we ons dagelijks gedragen, die ons op de gevolgen wijzen van wat we doen en laten? Negeren? Kleineren? Zeggen dat ze overdrijven en dat het allemaal wel zo erg niet is? Opsluiten als ze vervelend blijven doen? Doden? “Le poète a dit la vérité, il doit être exécuté?” (Guy Béart).
Onheilsprofeten irriteren ons omdat ze de voorspelbare gang van zaken doorbreken, onze normen betwisten, onze vaste identiteiten ondermijnen. En ze ergeren ons als ze vlakaf beweren dat ons beeld van onszelf en van de wereld niet klopt. Criticasters, zageventen, “neuten”! Ze stellen lastige vragen bij onze rustige middag op een zonnig terras, verstoren het familiefeest door over politiek te beginnen.
Maar kritiek en criticasters zijn er nodig. Mensen zoals Ezechiël die wat zich voordoet voluit ernstig nemen, die kritiek leveren op de bestaande realiteit én die ieder op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid wijzen. En kritiek is nooit louter negatief, tenminste als we willen luisteren.

Kritiek ontstaat uit het contrast met de feiten; dat is zo in wetenschap en techniek. Maar ook in het gewone leven. Wie verder kijkt dan zijn neus lang is, merkt het contrast tussen wat kan en hóórt en de feiten. En juist wie gevoelig is voor wat menselijk wenselijk is, wordt getroffen door het contrast tussen de brute onmenselijke realiteit en wat beter is en zou moeten kunnen. De ervaring van onmenselijkheid prikkelt de hoop op beterschap. Kritiek komt voort uit het contrast tussen de realiteit en een verbeelde mogelijkheid, uit een visie op de toekomst, een menselijk visioen. Bij Ezechiël en in heel de bijbel ontspringt dat visioen uit het geloof in een God die met de geschiedenis van de mensen meegaat naar een betere toekomst, een toekomst waar de belofte dat wij Godskinderen zijn eindelijk waar zal worden.
Goede kritiek is daarom degene die geleverd wordt als een gefundeerde wens voor de toekomst, of nog beter die reeds als nieuwe levenswijze wordt voorgeleefd. Vandaar dat alle profeten, ook Ezechiël, hun toekomstvisioen beschrijven of het in symbolische daden oproepen.

Enkel hard schreeuwen wekt wel even de aandacht, maar die duurt niet. Kritiek roept op tot bekering, in de eerste plaats tot zelfbekering. Daden, gedrag zijn honderd keer sterker dan alle woorden. En zoals Jezus van Nazareth ondervond: zich openlijk anders gedragen is op zich reeds een provocatie. Het veronderstelt dat wij ons voeden aan het visioen, aan de diepe overtuiging dat deze wereld Gods schepping is, dat wij er deel van uitmaken en geroepen zijn om onszelf en deze wereld te voltooien. Met die geest, die levensadem kunnen wij ons laten volstromen.

Ez. 18, 5-9

[5] Stel, iemand is rechtvaardig. Hij is mij trouw en doet het goede. [6] Aan de offermaaltijden op de bergen neemt hij niet deel en hij vereert de afgoden van het volk van Israël niet; hij onteert de vrouw van een ander niet, hij maakt haar niet onrein, en met een vrouw die ongesteld is heeft hij geen gemeenschap; [7] hij buit niemand uit, geeft de schuldenaar zijn onderpand terug en besteelt niemand. Hij deelt zijn brood met al wie honger heeft, wie naakt is geeft hij kleren; [8] hij vraagt geen rente wanneer hij geld uitleent of toeslag wanneer hij het terugkrijgt; hij begaat geen onrecht en geeft een eerlijk oordeel bij onderlinge geschillen; [9] hij houdt zich aan mijn geboden en leeft werkelijk naar mijn voorschriften. Zo iemand is rechtvaardig en zal zeker in leven blijven – spreekt God, de HEER.

Pagina’s lang laat Ezekiël de woede van zijn God neerdalen over zijn toehoorders. Als je alles na elkaar leest, maakt het indruk. We zien er het beeld in opdoemen van een straffende, vernietigende God.
Maar eigenlijk klopt dit beeld niet. Er spreekt vooral ontgoocheling uit de woorden van Jahweh. Zijn woorden klinken hard, zeer hard. Maar hij voert zijn dreigementen niet uit. Niet Jahweh is de vernietiger, dat doen de eigen en naburige machthebbers zelf wel in hun oorlogen, dat doet al wie zijn eigen egoïsme volgt.

Jahweh daarentegen verlangt van zijn volk het meest eenvoudige dat er is: eenvoudige goedheid en rechtvaardigheid. Niet stelen, niemand verdrukken, geen woekerwinsten opstrijken, voedsel en kleding delen met wie er te weinig van heeft. Als zijn volk daaraan toe komt, valt alle dreiging weg in de woorden van Ezekiël, nemen zijn woorden zelfs de toon aan van een liefdesverklaring, en van een verklaring van trouw: ik zal uw herder zijn, ik zal u beschermen…
Menselijkheid, medemenselijkheid is zo evident en zo evident duidelijk de goede weg die we moeten nemen. Waarom dan toch onthouden wij ons al die menselijkheid, vroeg Dani zich af tijdens de voorbereiding. Dat is precies wat Ezekiël, als profeet, als woordvoerder van Jahweh, zijn volk verwijt: dat het zo simpel is, en dat ze het toch weer ontlopen en zich storten in de chaos van macht, en eigenbelang, en blindheid, en oorlog, en vernietiging.
Waarom zien wij niet, wij mensen (Ezekiël spreekt ons ook in het meervoud aan, als maarschappij), waarom zien wij niet dat onze daden niet op zichzelf staan, maar gevolgen hebben voor alles en voor iedereen?

En dat geldt niet alleen voor negatieve daden, maar evenzeer voor positieve. Onze God is een scheppende God, die kracht tot wederopstanding in mensen heeft gelegd. Dat bewustzijn zou ons veel dieper moeten raken dan het meestal doet. Het is goed dat er in onze maatschappij zoveel kritische mensen hun stem verheffen, in het klein of in het groot. Maar ik denk dat we, daarnaast, in onze maatschappij veel meer kracht zouden kunnen putten uit het tonen en delen van de goede machten, zoals Bonhoeffer ze noemt. Het goede heeft een geweldige creatieve kracht, en bijvoorbeeld onze media zouden dat meer moeten beseffen. Getuigenissen in de media van mensen die met nieuwe ideeën en projecten de wereld beter willen maken, maken mij alvast enthousiast. Verslagen van hoe, ook weer in het groot en het klein, cirkels doorbroken worden van miserie, geven mij kracht. Media zouden ons moeten laten zien hoe idealisme geen bespottelijk en gevaarlijk woord is, beladen door een geschiedenis van mensen die achter vlaggen aanliepen, maar hoe idealisme een geweldige, creatieve kracht ten goede kan zijn. Laten we inzien, en er respect voor opbrengen, dat overal waar mensen scheppend bezig zijn, er iets goddelijks aan het werk is. In wetenschap, in kunst, in de politiek, in maatschappelijke zorg, in onderwijs en opvoeding, overal willen mensen gesteund worden in hun geloof dat hun inzet leven geeft, dat hun inspanningen gedeeld worden, dat opstanding mogelijk is.

Of zoals Ezekiël het verwoordt in zijn bekendste visioen, dat u allicht wel kent: dat beeld van die vallei met die verdorde ledematen, zonder beweging. En dan vraagt de Eeuwige aan Ezekiël (de Eeuwige spreekt hem aan met “mensenkind”, dus eigenlijk is die vraag ook aan elk van ons gericht): mensenkind, zouden deze beenderen nog tot leven kunnen komen? Het is een uitdagende vraag, in de context van een verbannen volk dat lijdt en treurt, maar het antwoord klinkt volmondig: ja! Want de goddelijke scheppende kracht weigert zich neer te leggen bij het onmogelijke.

Maar wat mij nog het meest treft in dit visioen, is dat het mensenkind de reddende woorden zelf moet uitspreken en moet zeggen, met alle overtuiging in haar of hem: kom levensgeest, blaas in deze gevallenen, dat ze weer leven…
Ik hoop dat ons dat regelmatig gegund wordt, weer wat levensadem door te kunnen geven. Want onze God is een scheppende God, en wij zijn niet alleen bondgenoten om te zeggen dat het slecht gaat, maar ook bondgenoten in het geloof dat het weer goed kan komen, zelfs al is alles verdord…