De lege plek…

Dominicus Gent
Zondag 10 februari 2019

De lege plek…

 

Die mij getrokken uit de schoot,
mij mens genoemd hebt en geëigend

mijn ogen wende aan het licht,
mijn voeten zette dat ik stond

mij hebt doen weten dat ik gaan kon,
dat ik zou komen waar Gij zijt

Die ongezien mij trekt tot U,
U zal ik ongezien vertrouwen –

laat mij niet over aan mijzelf.

 

De lege plek 

De verbouwing van ons kerkgebouw zet ons in beweging om na te denken over de her-inrichting van deze ruimte, over de functie van alle lokalen. We dromen van toekomstige initiatieven en contacten met nieuwe mensen en groepen. Maar de kern blijft: vieren op zondag, elkaar ontmoeten en ons welkom weten bij de Eeuwige, breken en delen in het voetspoor van Jezus van Nazareth. Deze ‘verbouwde’ ruimte geeft nieuwe mogelijkheden bv. om tafel en stoelen te schikken. De stoelen in een (halve) cirkel rond de tafel waardoor een ‘open ruimte’ ontstaat. 

Open plek, lege plaats … om ruimte te geven aan wat ons ontgaat. Om ruimte te krijgen waarin we leren zien wat vaak aan ons oog ontsnapt. Het lijkt een contradictie: een lege plek nodig hebben om iets te kunnen zien, op te merken, waar te nemen. En toch, een voorbeeld. Hier in de lege/open cirkel mochten we op 1 november onze doden herdenken. Het werd door vele aanwezigen als bijzonder ervaren. Niets en Iets. Alsof de leegte ons aanzet om anders, dieper te kijken en te zien, te weten. Of ook, om het met een stoffig woord te zeggen: te verwijlen.

De open ruimte hier in de kring kan de figuurlijke plaats zijn waar we noden en vragen aanwezig brengen. De plek waar de onderkant boven komt en die de aanzet geeft om een taak op te nemen, of om naar iemand toe te gaan. Of om vertrouwen te vinden. Vele jaren geleden, op Goede Vrijdag, zaten we ook in een kring rond de open ruimte met daarin alleen een kruis. Op die Goede Vrijdag beslisten Trees en Dirk om voor Ian, dakloze en zieke Roemeen, hun huis open te stellen.
Ik vermoed dat rond en in de lege plek, de open ruimte hier nog meer ideeën handen en voeten kregen. Zou het kunnen dat je pas iets echt kunt opnemen, als je open ruimte toelaat in je geest en in je hart. Circulatieruimte, waaruit concreet engagement kan groeien.

Die open ruimte vinden we niet alleen hier, of in eender welk kerkgebouw. In vele huizen waar mensen wonen is er vaak een lege/open plek. Ruimte waar een onverwachte gast onderdak krijgt, een bed, een plaats aan de tafel. Waar zonder veel omhaal aan iemand in nood een uitkomst geboden wordt. Of waar mensen het teveel aan ruimte inrichten om structureel een open en gastvrije plaats aan te bieden voor woonst, vergadering, ontmoeting. In de open ruimte rond het Succakasteel in Destelbergen ontstond onlangs een sociaal-ecologisch buurtproject. Ze noemen het een ontmoetings- en leerplek. Verbinding en zorg voor en tussen mens en natuur stelt de groep centraal. Een 10-tal mensen uit de buurt namen het initiatief.

Toen ik het verhaal van dit project hoorde, dacht ik aan de vele kloosters en abdijen die ontstaan zijn ergens op een lege, open plaats. De gemeenschappen die zich er vestigden bewaakten er doorheen de tijden de lege ruimte – de open plaats. Vele religieuze gemeenschappen hebben gastenkamers en spreekruimtes die vandaag, meer dan ooit, bezocht worden. (niet zoals weleer door mensen met materiële en fysieke noden, maar door mensen die nood hebben aan stilte, herbronning. Mensen die dodende leegte ervaren zijn er welkom).
Maar waar ik vooral aan denk, in de context van ons thema, is de open plek midden in zo’n abdij: de abdijtuin (de pandtuin) met er omheen de pandgangen. Ik herinner mij bezoeken aan zuiderse abdijen waar de open pandgang beschutting biedt voor de hete zon. En ik herinner mij ook de bijzondere sfeer die er hing. De stilte ook. En leegte.
Zuster Katharina Michiels, trappistin in de abdij van Brecht, zegt het zo: ‘het pand is ge-sloten op de aarde, maar open op de hemel. Het is een afgesloten gebied, een leegte die ruimte geeft.’


Inleiding op de lezing

In de bijbelse verhalen is de woestijn de lege plek. Een immens open ruimte waar niet gewoond wordt, waar niets vast of blijvend is, niets zeker, niets duidelijk. Waar mensen op het meest elementaire worden teruggeworpen en met een minimum aan bestaans-middelen verder moeten. Een plaats vol gevaren.
Die woestijnervaring wordt in de geschiedenis van het joodse volk, het beeld dat ze telkens weer herkennen, wanneer er nog maar eens een machtige mogendheid over hun land is gegaan, hun huizen heeft verbrand, hun akkers vernield en een woestenij achterliet waarin niet te leven valt en waarin toch verder geleefd moet worden. De woestijntocht is het oerverhaal waaruit ze troost putten en waarmee ze verder gaan.
In deze tocht met Mozes, Aäron en Jozua, worden hoop en moed geput uit de aanwezigheid van God. Zijn aanwezigheid wordt herkend in een wolkenzuil overdag, in een vuurkolom ’s nachts. Voor die onzichtbare God waarvan alleen vage tekenen getuigen, slaan ze bij elke kampplaats ook een tent op: de tent van de samenkomst, of de tent van de ontmoeting. Het is een lege tent.

Maar wie is die God die zich niet laat zien en voor wie een lege tent opgesteld wordt? Middenin het boek Exodus staat hierover het volgende:

 

Lezing Exodus 24, 12-18
De Heer sprak tot Mozes: Kom naar Mij toe op de berg en blijf daar wachten. Ik zal u de stenen platen geven, de wetten en bepalingen die Ik op schrift gesteld heb, om hen te onderrichten. Mozes ging op weg, samen met zijn dienaar Jozua, en hij besteeg de berg van God. Tegen de oudsten zei hij: Blijf hier op ons wachten tot wij bij u terugko-men. Aäron en Chur blijven bij u; wie een rechtszaak heeft kan zich tot hen wenden. Mozes besteeg de berg en de wolk overdekte de berg, zes dagen lang. Op de zevende dag riep Hij Mozes, vanuit de wolk. De heerlijkheid van de Heer leek voor de Israëlieten op een verterend vuur boven op de berg. Mozes trad de wolk binnen en besteeg de top. Veertig dagen en veertig nachten bleef hij op de berg.

En wanneer Mozes na veertig dagen en nachten, zonder brood en zonder water, terug-keert naar de kampplaats, vertelt hij het volgende:

Lezing Exodus 20, 1-4
God sprak al de woorden die hier volgen : ‘Ik ben de Heer uw God die u heeft wegge-leid uit Egypte, het slavenhuis. U zult geen andere goden hebben ten koste van Mij
U zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, bene-den op de aarde of in de wateren onder de aarde, Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, (…)

De stenen platen met deze en vele andere aanwijzingen voor het samenleven worden in een kist bewaard die de ark van het verbond genoemd wordt. Wanneer ze later een koninkrijk vormen en een tempel bouwen wordt deze ark in het heilige der heiligen geplaatst waar enkel de hogepriester komt. Deze allerbelangrijkste plaats is een lege ruimte waarin enkel de kist met de Wetteksten staat. Het hart van de joodse religie zegt dat God beeldloos en onbenoembaar is, slecht te eerbiedigen door wie zijn naam niet uitspreekt….

Als er geen plaatsen, geen beelden, geen namen meer zijn voor de Onuitsprekelijke wat blijft er dan nog over? Misschien vinden we een aanwijzing in dit gedicht van Achterberg dat we nu zingen:

Ik kan alleen woorden ontmoeten,
U niet meer
maar hiermee houdt het groeten aan
zozeer dat ik wel moet geloven
dat gij luistert,
zoals ik, omgekeerd,
uw stilte in mij hoor.

 

 

Als er geen plaatsen, geen beelden, geen namen meer zijn voor de Onuitsprekelijke, als wat ik verlang leegte blijft en ik in die leegte, wat dan?
Kan dan kan het groeten aanhouden?
Zijn er dan nog woorden die ik ontmoet?

Voor de mystici is de leegte een centraal thema. Vrij zijn van alle verkleefd-zijn aan de dingen. (Johannes van het Kruis) Een bewustzijn, leeg van alle denkgeruis. Er bestaat geen zekerheid die grijpbaar is in dit leven.
Wie god zoekt onder een bepaalde vorm en gestalte, die grijpt wel naar die vorm, maar God die daarin verborgen is, ontglipt. (Eckhart)

Zoals er een beeldenverbod is, zo geldt er een woordenverbod, omdat alle woorden tekortschieten, wanneer ik over het Onzegbare wil spreken. God is voorbij alle woorden.
’Ons diepste inzicht betreffende God, is dat we helemaal niets over Hem weten’, zei Thomas van Aquino. ‘God wordt het beste begrepen door niet-begrijpen’ zei Augustinus. Toch nemen degenen die dit zeggen hun eigen uitspraak niet ter harte. Ze schrijven meestal uitvoerig over Het Onuitsprekelijke. Ze kunnen niet anders.

In het Oosten evenals in het Westen bestaat er lange traditie van spreken over het On-zegbare. Spreken over wat niet kan gezegd worden. Spreken waarbij de mislukking van het denken en spreken bewust in het denken wordt opgenomen. Als tekst die zichzelf wegcijfert. Maar toch anders dan ‘helemaal geen tekst’. Zoiets als de witruimte tussen de woorden.
Net als een lege plek in het bos waar nooit een boom heeft gestaan, anders is dan de lege plek waar een monumentale boom is verdwenen, omgehakt of ontworteld. Zijn afwezigheid spreekt. Het is een open plek die moet gekoesterd worden.

Toch kan die open plek, het niet ingevulde verlangen, het verlies van duidelijkheid en van warme geborgenheid ontwrichtend zijn, kil en benauwend. De afwezigheid van een mens, van God kan best wel pijn doen, minstens zoveel als een ontwortelde of omgezaagde boom in een bos of verschroeide velden en bossen na brand. En de woestijn is niet alleen de romantiek van een onvoorstelbaar mooie sterrenhemel en stilte en rust. Ze is ook de plaats van onontkoombare confrontatie met kwetsbaarheid, met dood.
De leegte als bestaanservaring of als geloofservaring kan overweldigend zijn. Maar er is geen andere weg, leren ons deze verhalen en ook de mystici:
Eckhart zegt: ’De mens hoeft God niet van verre te roepen. Het valt God zwaarder te wachten, dan de mens, dat hij opendoet. God verlangt duizendmaal vuriger naar u dan gij naar Hem. ‘ ‘Als de ziel zo leeg en vrij is dat ze van alle beelden ontdaan is, schenkt God zichzelf … en worden wij één met de Godheid, zoals wij waren, toen wij nog niet waren. ‘(Eckhart)

Het klinkt allemaal nogal zwaar op de hand daarom wil ik afsluiten met een zinnetje van paus Franciscus dat mij erg geraakt heeft en van een speelse en vrolijke diepgang ge-tuigt. Hij sprak het enkele jaren geleden uit naar aanleiding van de synode voor het gezin. Hij was ontgoocheld over de houding en de reactie van een aantal prelaten die over veel te veel zaken te vasthoudend waren en weinig ruimte lieten voor verandering. En die ontgoocheling stak de paus merkwaardig genoeg, niet onder stoelen of banken. Hij zei:
‘Ze missen de gelegenheid om door God verrast te worden’.

De niet ingevulde ruimte, de lege ruimte: een kans om door God verrast te worden. Ik ben ervan overtuigd dat dit iets is wat we allemaal echt kunnen meemaken.

 

Lied: Openbaring

Wanneer ik eenzaam en verlaten ben,
is mijn ziel als een zieke mens: niets dat nog smaakt, alles staat tegen.
Maar wanneer jij als de heldere morgenster openbarst in mijn leven,
wordt heel mijn wezen van klaarte en warmte doorgoten.
Ach, mocht die liefde eeuwig duren.

(Berre van Thielt)

 

Tafeldienst

De open plek, lege ruimte: een kans om door God verrast te worden.
Hier, aan de tafel van brood en wijn,
de tafel van leven en gerechtigheid,
mogen we elke week opnieuw
in woord en gebaar
ons open stellen voor wat God ons heeft aangezegd.
In Jezus van Nazareth
is ons voorgeleefd
wat brood en recht en liefde is
genoeg voor allen.
Breken en delen, leven dat telkens weer oplicht
in de gedachtenis aan onze lieve doden.
Leven wat geleefd wordt
Doen wat moet gedaan
overal waar mensen mogen bidden:
Licht ons op, dat wij u zien.

 

Op de avond voordat hij ter dood gebracht werd,
zat Jezus aan tafel met zijn vrienden.
Tijdens de maaltijd nam hij een brood,
sprak de zegenbede uit, brak het en gaf het aan zijn leerlingen.
Hij zei: Neem en eet dit is mijn lichaam.

Toen nam hij ook een beker met wijn en sprak het dankgebed uit
En gaf hen die met de woorden:
Drink er allen uit want dit is mijn bloed van het verbond.

Moge het delen van dit brood en deze beker
Ons sterken in de hoop
Dat een nieuwe wereld komen zal
Waar brood en recht en liefde is
Genoeg voor allen.

 

Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.

Rutger Kopland
In: Een lege plek om te blijven, 1975.