Barmhartigheid doen… (1)

 

Dominicus Gent

Viering van zondag 27 januari 2019

Barmhartigheid doen… (1)

 

Opening

Deze Paaskaars werd voor het eerst aangestoken aan het Paasvuur. Ze herinnert ons aan de verrezene. Hij die aanwezig is in ons midden. Hij die was gekomen om te dienen…

Diakonie betekent dienst of dienen. Vanaf het prille begin hebben christelijke gemeenschappen diaconie als één van de belangrijkste taken opgenomen. Diaconie vormt het hart van het christendom: het dienen van je naaste, van de mensen en van de wereld. Het is Gods visioen dat de wereld en ieder mens tot zijn recht komen. Wij kunnen daar, in alle bescheidenheid, handen en voeten aan geven. Daarover zullen we het in deze en in de volgende viering hebben.

Vandaag gaan we dieper in op ‘de werken van barmhartigheid’. Ze zijn een soort grondwet die ons dienstwerk aanstuurt.

 

Openingslied

Hier wordt het land gezocht
waar wij gelijken zijn,
niemand apart en
geen kleuren die minder zijn.

Hier wordt de tijd verhaast
dat wij elkaar verstaan –
handen die wenken
en ogen die open gaan.

Hier wordt de Stem gehoord
die nog niet klinken mag:
Mensen die hopen op
ooit hun bevrijdingsdag.

Hier staat een tafel waaraan
ons wordt voorgedaan,
Hoe wij genezen van
heersen en misverstaan.

Hier is het woord van Hem
die ons geschapen heeft:
‘Waar is je naaste, de
mens die jou nodig heeft?’

(Jan van Opbergen)

 

Eerste overweging: barmhartigheid doen…

Het gebeurt wel eens dat er een email van een eminente pater in mijn elektronische postbus valt. Recent was er zo één waarin de pater refereerde naar de u zeker niet onbekende Simon de Rechtvaardige, een figuur die in het Bijbelboek Jezus Sirach genoemd wordt. Uit de mondelinge overlevering is de volgende uitspraak van hem opgetekend: “Door drie dingen wordt de wereld in stand gehouden: door de Thora (de weg naar een gerechte maatschappij), door de tempeldienst (het gebed) en door daden van barmhartigheid”.

Barmhartigheid, het woord is gevallen. Het is zo één van die oude woorden die regelmatig in het kerkelijk taalgebruik opduiken. Barmhartigheid, erbarmen, heeft voor mij een hele tijd een wat bestofte bijklank gehad. Het was alsof er iets mee scheelde, het klonk me iets te zeemzoeterig, vooral iets te neerbuigend. Ik werd er een beetje kregelig van. Dat kwam waarschijnlijk omdat ik het woord toen bijna vereenzelvigde met een verkeerd soort liefdadigheid. Wel letterlijk “daden van liefde”, maar vooral dat soort daden waarmee mensen dachten “hun hemel te verdienen” door anderen te helpen die het iets minder goed hebben. En alhoewel dat natuurlijk altijd beter is dan helemaal niets te doen, leek het ook een kwestie van zeker niet te veel te doen, zodat er zeker niets fundamenteels zou veranderen.

Ik heb ondertussen ontdekt dat beeld niet overeenkomt met de Bijbelse invulling van de term “Barmhartigheid”. “Barmhartig” is immers een attribuut dat in de Bijbel bij uitstek en bijna uitsluitend aan JHWH wordt toegeschreven.
Hij is de barmhartige God, in het Hebreeuws “el rachoem”. Een woord, afgeleid van “rechem”, dat baarmoeder betekent. De barmhartige God is dus een “baarmoederlijke” God. En zoals dat nogal eens gaat, is het bijna hetzelfde woord in het Arabisch, rachiem, waarmee Allah bij het begin van bijna elke soera in de Koran als de Barmhartige wordt aangeduid.
De gelovige in het eerste testament realiseert zich dat hij, zijn hele bestaan, volledig afhankelijk is van Gods barmhartigheid, ofte baarmoeder. Het feit dat JHWH geassocieerd wordt met het meest vrouwelijke orgaan dat een mens kan hebben, is opvallend. Het verwijst naar de houding van een moeder en van ook veel vaders, het mag gezegd, ten opzichte van een nog ongeboren foetus. Die houding is oningevuld, is enkel geven, koesteren. Moeder en vader weten nog niets van het kind, ze kunnen nog niet vermoeden hoe het kindje zal zijn, ze weten alleen dat het er is. Hun liefde gaat onvoorwaardelijk in één richting. De foetus kan niet reageren, kan niets vragen, hij is voor zijn bestaan, voor zijn ontwikkeling en overleven volledig afhankelijk van de baarmoeder. Wat een prachtige metafoor voor de houding van de gelovige tegenover God. Die drukt hiermee de overtuiging en het besef uit dat hij leeft bij de gratie van Gods’ barmhartigheid, dat alles hem gegeven is. Zo is dat voor elkeen, zo zijn we allen in essentie gelijk.
Aangezien de mens naar Gods beeld en gelijkenis geschapen is, is ook geroepen om die goddelijke barmhartigheid na te volgen. In de Babylonische Talmoed vinden we: “Aangezien God genadig en barmhartig is, moet ook gij genadig en barmhartig zijn” en nog “Israël zal moeten uitblinken door zijn gerichtheid op de barmhartigheid, barmhartige kinderen van een barmhartige vader.” Het is een thema dat Jezus ten diepste heeft beleefd en in praktijk gebracht. Jan zal daar straks wat meer op ingaan.

Ik kom terug bij onze Simon van in het begin. Kent u nog zijn bijnaam? Inderdaad, “de rechtvaardige”. Die bijnaam en het feit dat hij zo de nadruk legde op het doen van barmhartigheid, hebben alles met elkaar te maken. Het essentiële doel van barmhartigheid is om gerechtigheid te herstellen, om de mens in zijn of haar volle waardigheid te herstellen.
Ook hier is een taalverwantschap te vinden. De Hebreeuwse term voor het religieuze principe van het geven van aalmoezen, een praktische toepassing van barmhartigheid in die dagen, is “tsedaka”. De stam van dat woord is dezelfde als het woord voor “gerechtigheid” of “recht doen”, “recht maken”, Tzèdèk.
Er zijn in het eerste testament tal van voorschriften te vinden hoe dit in praktijk te brengen. Het doel is om het heilige, heelmakende na te streven, net zoals de Eeuwige heilig en heelmakend is. Zo staat geschreven in Leviticus dat de mens alles wat ongelijk is, bijvoorbeeld omwille van armoede, moet herstellen. Het herstel van de waardigheid van ieder mens gebeurt door herhaalde daden van barmhartigheid.

Wanneer ge de maaioogst van uw land afmaait
zul je niet zover gaan dat je de hoek van je veld ook maait;
en de nalezing van je maaisel zul je niet oplezen.
Je wijngaard zul je niet helemaal kaalplukken
en wat in je wijngaard op de grond valt zul je niet bijeenlezen;
aan de gebogene en de zwerver zul je dat overlaten,-
ik, de Ene, ben uw God!

In dat beeld is JHWH immers de eigenaar, de mens slechts een tijdelijke pachter. Een dienaar van de bodem die hem is toevertrouwd. De vruchten van die grond horen niet toe aan de mens maar aan JHWH. Hij is het die in zijn barmhartigheid de vruchten aan de mens laat toekomen. Het is niet de mens die van zijn overvloed aan de andere mens geeft, die overvloed hoort hem niet toe, neen, er staat dat een deel van de oogst moet worden achtergelaten, zodat de arme zijn waardigheid kan behouden door zelf te oogsten.

Die opvatting dat barmhartigheid en gerechtigheid alles met elkaar vandoen hebben, vinden we ook bij Thomas van Aquino, kerkleraar en eminent dominicaan, van wie, zoals u weet, morgen de feestdag wordt gevierd en van wie ik het volgende citaat parafraseer: “Men moet zien dat om barmhartig te zijn, men bedroefd moet zijn om het leed van een ander, alsof het om je eigen leed zou gaan. En van daaruit alles in het werk te stellen om die ellende te doen stoppen, zoals je voor je eigen ellende zou willen doen. Barmhartigheid is niet louter het verlenen van wat goedheid, het is het recht in overvloed volbrengen.”

Het is niet verwonderlijk dat in een wereld waarin de mantra klinkt dat je zelf verantwoordelijk bent voor je successen en je mislukkingen, alle vormen van barmhartigheid verdacht worden gemaakt en Gutmensch als scheldwoord gebruikt wordt. Barmhartigheid ondermijnt immers het status quo, de door mensen gevestigde orde. Barmhartigheid is de stille tegenstem die oorverdovend klinkt als daardoor hier of daar een vrouw wordt opgericht, als ergens een man tot vrede komt, als liefde angst overwint, als bevrijding gebeurt, als recht wordt gedaan.

Zingen we dit uit.


Lied

Als hier of daar een vrouw wordt opgericht
en zich, rechtop gekomen warmt in licht,
wordt weer een stukje schepping afgemaakt:
zij is tot haar bestemming aangeraakt.

Als ergens eens een man tot vrede komt
en zich niet langer in de strijd vermomt,
dan weer is het de levenskracht die wint:
hij durft het aan met zachtheid als een kind.

Als in de buurt twee mensen samengaan
en elk het aandurft niet alleen te staan,
dan wint de liefde weer van angst de strijd:
zo komen mensen tot barmhartigheid

Als wij hier samen delen onze kracht
en leren hoe de minste wordt geacht,
dan bouwen wij weer verder aan het Rijk
en mogen daarmee zijn aan God gelijk.

 

Bijbellezing: Matteüs 25, 35-40

Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan.

 

Tweede overweging: de acht werken van barmhartigheid…

Aan de Kraanlei in Gent staat het huis met de naam ‘De zeven werken van barmhartigheid’. Als je goed kijkt staan er op de voorgevel slechts zes werken uitgebeeld. Omdat het gebouw oorspronkelijk een herberg was, werd verteld dat het ontbrekende werk van barmhartigheid in het gebouw zelf gebeurde: dat is de vreemdelingen herbergen. Maar als je goed kijkt staan daar toch de 6 werken uit het evangelie van Matteüs afgebeeld: De hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de zieken verzorgen, de gevangenen bezoeken en ook de vreemdelingen herbergen.

Een zevende werk wordt niet afgebeeld. De doden begraven ontbreekt, ook in de tekst van Mattheus. En dat kan kloppen, want dit zevende werk van barmhartigheid werd pas in 1207 door Paus Innocentius III toegevoegd. In de door pest geteisterde middeleeuwen was ‘De doden begraven’ een moeilijk en gevaarlijk werk.

De werken van Barmhartigheid zijn een levende materie. Want in 2015 heeft Paus Franciscus er een achtste werk van barmhartigheid aan toegevoegd. Dat is de zorg voor de schepping.

De werken van barmhartigheid kunnen we beschouwen als onze christelijke grondwet. Als een toetssteen voor een rechtvaardige en tedere wereld. Zoals Jo het al toelichtte vormt deze combinatie van gerechtigheid en tederheid het DNA van het het christendom.

Maar wat is dat DNA? Je kan geen opiniestuk lezen of het woord DNA komt er in voor. Vroeger heette dat ‘het zit in onze genen’. Onze huid, onze organen, ons bloed, alles is gemaakt van cellen die op hun beurt zijn samengesteld uit de genen waarin heel veel informatie zit over wie we zijn. Die genen zijn dan weer gemaakt van kleinere bouwsteentjes: het DNA, ons erfelijk materiaal. Dat DNA vertelt alles over jou: de kleur van je ogen, je haar, hoe lang je bent,…

De werken van barmhartigheid zijn ons erfelijk materiaal. Het zijn de bouwsteentjes die we meekregen van generatie op generatie. Het zit in ons DNA dat we hongersnood en armoede als onrecht benoemen en bestrijden. Het zit in onze genen om vluchtelingen en daklozen beschutting te bieden. En hoe we met ziekte en kwetsbaarheid omgaan. Het zit in onze genen dat we kunnen luisteren en  het goede benoemen bij mensen die in de fout gingen.

Maar je kan al deze kwaliteiten niet bundelen in één persoon. Daarvoor zijn we zelf te beperkt in ons kunnen. Dat kan wel als je een gemeenschap vormt. Kleine gemeenschappen en groepen kunnen handen en voeten geven aan gerechtigheid en tederheid. Dat DNA wordt vandaag sterk belaagd door verzuring, uitsluiting, egocentrisme en hardvochtigheid. Het is onze missie om daaraan weerwerk te bieden.

De werken van barmhartigheid vormen het DNA van kleine gemeenschappen zoals Dominicus. Dat DNA wordt gevormd uit de complementariteit van verschillende individuele vaardigheden. Werken aan een rechtvaardige wereld zonder honger en dorst en armoede. Een onderdak bieden voor mensen op de vlucht voor oorlog en wreedheid. De zorg voor zieken en een luisterend oor zijn voor gevangenen. Zorgzaam omgaan met moeder aarde.

In deze gemeenschap vind je mensen die op elk van deze domeinen hartstochtelijk en gedreven actief zijn. Dominicus is een goede oefenplaats. Samen kunnen we een weerspiegeling worden van een gerechte en warmhartige God waaraan wij handen en voeten proberen te geven.

Het is een uitdaging om ons als gemeenschap steeds af te toetsen aan dat DNA. Het is ook een uitdaging om ons te blijven verbinden met mensen en organisaties in onze omgeving. Om zo het visioen van een gerechtige en tedere wereld mee te helpen vormgeven: de hongerigen spijzen – check / de dorstigen laven – check / de naakten kleden  – check / de vreemdelingen herbergen – check / de zieken verzorgen – check / de gevangenen bezoeken – check / de doden begraven – check / de zorg voor de schepping  – check.

En ik doe meteen een oproep aan mensen uit deze gemeenschap om straks, tijdens de vrije inbreng te getuigen over de praktijk van barmhartigheid. Over hoe zij of andere mensen uit deze gemeenschap handen en voeten geven aan warmhartigheid.

Ik sluit af met een licht gepersonaliseerde versregel uit het ‘Marrakeshgedicht’ dat Alain Platel schreef voor de solidariteitssamenkomst op 22 december aan het Sint-Pieters-Station:

Wij hier, op deze plek verzameld
of ergens anders te velde,
wij die tóch geloven dat wat vandaag gebeurt niet klopt,
dat we wél een manier moeten vinden om alles fair en eerlijk te delen …
We worden een alsmaar kleinere groep.
We zullen misschien moeten onderduiken,
Dominicus als Geuzennaam moeten gebruiken,
meer en meer wetten moeten overtreden,
onze rug moeten rechten
en we zullen mekaar énkel herkennen
wanneer we elkaar in de ogen kijken.

 

Tafelgebed

Laten we aan tafel gaan en samen brood breken en wijn delen. Klein en kwetsbaar als we zijn, worden we aan deze tafel met open armen ontvangen, alle verschillen tenietgedaan. Samen aan deze tafel van gerechtigheid komen we op het spoor van de Ene, de Barmhartige.

We herinneren ons hier in het bijzonder Jezus die zei: “dit brood en deze wijn, dit ben ik helemaal, hierin zit mijn hele leven”, laat dit iets van het ongrijpbaar mysterie oplichten van leven voorbij alle vormen van dood, van nieuw leven wanneer we elkaar opnieuw aankijken van aangezicht tot aangezicht, met barmhartigheid.

Kleine gebaren, die wanneer ze keer op keer herhaald worden, zich inslijpen in ons denken en doen. Zo wordt een levende bron aangeboord, zo wordt nieuwe toekomst opengelegd, zo maken we een stukje verrijzenis mogelijk.

Week na week, jaar na jaar, eeuw na eeuw doen we dit al, niet alleen, maar schouder aan schouder met allen die hetzelfde gebaar gebruiken overal ter wereld, met allen die streven naar een betere wereld voor iedereen en in verbondenheid met hen die ons hierin voorgingen, onze lieve doden.

 

Slechts het brood dat wij te eten gaven zal ons verzadigen.

Slechts de gevangene die wij verlosten zal ons bevrijden.

Slechts het gewaad dat wij wegschonken zal ons bekleden.

Slechts de zieke die wij bezochten zal ons genezen.

Slechts het water dat wij te drinken gaven zal ons verkwikken.

Slechts het woord dat leed verzachtte zal ons troosten.

(Tullio Consalvatico)

 

Op de avond voor zijn lijden en dood zit Jezus met zijn vrienden aan tafel,
een tafel waar niemand vreest brood te kort te komen.
Nu neemt Jezus het brood en zegent het:
Dit is mijn lichaam, gegeven voor u.
Ik breek en deel het -als brood- opdat ge leven in overvloed moogt hebben.

Na de maaltijd neemt hij de wijn en zegent die:
Dit is mijn bloed, vergoten opdat ge leven in overvloed moogt hebben.
Blijft breken en delen, blijft dit doen om mijn woord en Leven te her-inneren opdat allen leven in overvloed zouden hebben.

 

Onze Vader

Vredeswens

Het slotvers uit het Marakeshgedicht van Alain Platel klinkt zo:
We zullen mekaar méér en méér moeten opzoeken en steunen.
Laten we hier en nu beloven dat we dit zullen doen!
Dat we dat zullen blijven doen!
Omdat ook wij van deze wereld zijn
en deze wereld voorlopig is
en van iederéén!

Elkaar die steun toezeggen, als dat geen mooie vredeswens is…

 

Slotbezinning

Barmhartigheid
is geen welwillende beweging van ik naar jou
vanuit mijn overvloed naar jouw tekort
vanuit mijn goedheid naar jouw onbestemdheid.

Barmhartigheid ontstaat
wanneer jij mijn veiligheid binnenbreekt
mij uit evenwicht brengt
en mij uitdaagt om een antwoord te geven.

Barmhartigheid
is een goddelijke baarmoeder
waaruit nieuwe vormen van leven ontstaan.
(naar Anne Vandenhoeck)

 

Slotlied: Psalm 126

Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,

dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt

uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

 

Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,

dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt

uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

 

Wij zullen zingen, lachen, gelukkig zijn.

Dan zegt de wereld: “Hun God doet wonderen.”

Ja, Gij doet wonderen, God in ons midden,

Gij onze vreugde.

 

Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,

dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt

uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

 

Breng ons dan thuis, keer ons tot leven,

zoals rivieren in de woestijn

die als de regen valt, opnieuw gaan stromen.

 

Wie zaait in droefheid, zal oogsten in vreugde.

Een mens gaat zijn weg en zaait onder tranen.

Zingende keert hij t’rug met zijn schoven.

 

Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap,

dat zal een droom zijn. Als God ons thuisbrengt

uit onze ballingschap, dat zal een droom zijn.

(H.Oosterhuis)

 

***

 


Een Marrakech gedichtje (Alain Platel)

 

Ik ben Gentenaar, Vlaming, Belg,

Europeaan en Wereldburger.

Maar Gent is niet van mij en Vlaanderen ook niet,

België en Europa al evenmin

en de wereld zéker niet.

Ik ben hier voorlopig en kort,

véél te kort namelijk.

 

Het appartement dat ik heb gekocht is toch het mijne niet,

de kleren die ik draag zijn maar voorlopig de mijne

en het geld dat ik verdien wordt mij geleend.

Alles rondom ons krijgen we in bruikleen

en ik verwacht ook nog eens

dat we dit allemaal delen

met de zeven miljard anderen op deze aardkloot.

 

Omdat dit de essentie is van mens zijn.

En toch zijn er schreeuwers en hun partijen

die er in slagen om jaar na jaar méér en méér eigen volk eerst

ervan te overtuigen dat

– omdat je hier stomweg en puur toevallig bent geboren –

dit alles hier van u,

dus ’t is te zeggen

van óns is

en alléén van ons,

van óns,

de witte klootzakskes.

 

En dat we dáárom óók het volste recht hebben

om te stelen wat we maar kunnen stelen

uit álle andere delen van de wereld.

En dat we wie naar hier wil komen

eerst mogen vasthouden,

dan ontmenselijken

en daarna kunnen inpassen in wat mag van ons …

of – véél liever nog –

met of zonder geweld

met klikken en klakken kunnen buiten smijten.

Want het is van ons,

van ONS!

van ONS!!!

 

Wij hier,

op dit pleintje verzameld

of ergens anders te velde,

wij die tóch geloven dat dit niet klopt,

dat we wél een manier moeten vinden om alles fair en eerlijk te delen …

worden een alsmaar kleinere groep.

We zullen misschien moeten onderduiken,

Gütmensch als Geuzennaam moeten gebruiken,

meer en meer wetten moeten overtreden,

onze rug moeten rechten

en we zullen mekaar énkel herkennen

wanneer we in malkanders ogen kijken.

 

We zullen mekaar méér en méér moeten opzoeken en steunen.

Laten we hier en nu beloven dat we dit zullen doen!

Dat we dat zullen blijven doen!

Omdat ook wij van deze wereld zijn

en deze wereld voorlopig is

en van iederéén!

 

Alain Platel