De kracht van verhalen (1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 5 november 2017

De kracht van verhalen (1)

 

De avond is neergekomen, de zonne zonk, je hoort de bomen. Het is de wind.
Sterren staren. Het paasvuur brandt. Grote verhalen worden verteld. In het smeulend vuur verzin je beelden van opstanding. De gezichten gloeien in het vuur. Koude rillingen op je rug. Is het door de spanning die de verteller weet op te bouwen of is het de dauw die opstijgt uit de klamme lentegrond? Aan dat vuur wordt wordt de Paaskaars aangestoken. Geen Paaskaars zonder verhalen en vurige vertellers. Wij zijn de vertellers rond de Paaskaars. We kunnen er niet over zwijgen.

Tijd om de paaskaars aan te steken…

En trouwens, welkom in deze viering vol verhalen…

 

“Wanneer de grote rabbi Israël Baäl Sjem-Tov merkte dat het ongeluk een net weefde over het joodse volk, was het zijn gewoonte op een bepaalde plaats in het woud te gaan mediteren; daar ontstak hij dan een vuur, reciteerde een gebed en het wonder voltrok zich: het onheil werd afgewenteld.
Later, toen zijn leerling, de beroemde Maggid van Mezritz, de tussenkomst van de hemel om dezelfde redenen behoefde, begaf ook hij zich naar die plaats in het woud en sprak: Heer van het heelal, hoor mij aan. Ik weet niet hoe ik een vuur moet ontsteken, maar ik kan wel het gebed opzeggen. En het wonder voltrok zich.
Nog later begaf ook rabbi Mosje-Leib van Sassov zich naar het woud om zijn volk te redden, en sprak: Ik weet niet hoe ik een vuur moet ontsteken, ik ken het gebed niet, maar ik weet de plaats en dat moet voldoende zijn. En dat was voldoende: ook hier voltrok zich het wonder.
Daarna was het de beurt van rabbi Israël van Rizin om het onheil dat dreigde, af te wenden. In zijn stoel gezeten vouwde hij zijn handen voor zijn gezicht en sprak tot God: Ik kan geen vuur ontsteken, ik ken het gebed niet en ik kan zelfs de plaats in het woud niet vinden. Al wat ik kan doen is u dit verhaal vertellen. Dat moet voldoende zijn. En het was voldoende.

(Uit: Elie Wiesel, De poorten van het woud)

Over de kracht van verhalen

“Anders dan in gelijkenissen sprak hij niet,” schrijft Marcus. Dat hij, Jezus, vooral in parabels, gelijkenissen, voorbeelden, kleine verhaaltjes wilde spreken, en niet wilde preken, theoretiseren,  bewijst nog eens hoe dicht hij bij de mensen stond, en hoezeer hij de kracht van verhalen kende. Met abstracties en grote woorden kun je veel verbloemen, verbergen, maar een goed verhaal staat dicht bij iedereen. Iedereen kan erover nadenken, en haar of zijn betekenis geven aan wat er wordt verteld. Want dat is wat het leven voortdurend van ons vraagt: betekenis te geven aan wat met ons en anderen gebeurt, aan de vreugden en het lijden die ons overkomen, aan de onrechtvaardigheden van het leven en tegelijk ook de kracht van al dat delen tussen mensen. Doen we dat niet elke week hier in de viering, proberen een beetje betekenis te geven aan verhalen die we lezen in de bijbel, maar die we ook meebrengen en delen hier? En helpt het verhaal dat Jezus zijn leven samenvatte in gedeeld eten en drinken niet om week na week vertrouwen op te bouwen dat die kleine goedheid van mensen uiteindelijk veel sterker zal blijken dan alle vernietiging?

Een verhaal geeft ons, luisteraars, de kans om iets te leren. Je leert er bijvoorbeeld iemand mee kennen. Iemand leren kennen is haar of zijn verhaal leren kennen. Dan vallen alle vooroordelen weg, blijft er alleen dat mededogen over dat mensen zo diep met elkaar verbindt, over taal of huidskleur of klasse heen.

Verhalen met een knik, verhalen waarin de betekenisgeving kantelt, die zijn vooral interessant. Ik denk dat wij allemaal wel verhalen zouden kunnen vertellen van gesprekken waarin iemand ons geholpen heeft om de dingen van ons leven anders te leren zien. Marie-Ann vertelde ooit van een vriend die een materialistische en vooral cynische vader had, die hoopte dat zijn zoon, enig kind, hem zou opvolgen in de zaak. Maar die zoon had andere interesses, die meer in de zorg lagen dan in dingen en geld. Dat bleef zo tot die vader uiteindelijk in de palliatieve afdeling terechtkwam en daar zoveel liefde en zorg ontmoette dat hij tegen zijn zoon kon zeggen dat hij nu begreep dat mensen ook anders in het leven kunnen staan. Ik weet niet wat ik het mooiste vind: het verhaal dat die cynische man, net zoals Jezus op het einde van zijn leven, zijn leven ook in het teken van breken en delen stelt, of het feit dat hij dat nog wil zeggen aan zijn zoon. Ik denk dat ik dat laatste nog een mooier cadeau vind. En weer een verhaal om over na te denken, weer een cadeau zou ik zeggen: hoe sterk toch liefde is, aanwezigheid, zorg; hoe mensen elkaar kunnen vinden, of terugvinden; hoe je mekaar toch ook nooit mag loslaten.

Soms gaat het niet zo, is het verhaal te zwaar, is herstel niet mogelijk. Is het zelfs oneindig moeilijk om er met een nieuwe blik naar te kijken, nieuwe betekenis in te leggen. Het verhaal van sommige mensen is zwaar, veel te zwaar. We spreken van een rugzak,  maar die rugzak is er wel degelijk voor sommigen. Zeker dan zijn luisteren en aanwezigheid belangrijk. Ik zie dat Jezus vaak diep ontroerd is door de verhalen van de onbekende mensen die hij ontmoet, en daar eerst en vooral wil naar luisteren, zelfs al is hij druk bezig tussen omstaanders. Verhalen over levenslange ziektes en hun uitsluiting, over gruwelijke demonen van geestelijke pijn. Het doet hem wat, en wat zegt hij: uw geloof heeft u gered. Wat een betekenisgeving! Hij zegt dat zij het zijn die zichzelf hebben genezen, dat hij maar gewoon er was, en luisterde, en niet wegliep voor hun verhaal. Ik merk ook dat Jezus vaak geraakt is door doorzetting, door kleine moed, door het vertrouwen om niet op te geven: “Dan nog klamp ik mij vast aan jou, of je wil of niet, op ongenade of genade, ik zal red mij red mij roepen, of zoiets als heb mij lief…” Veel van de verhalen die we beluisteren of zelf vertellen, verbergen diezelfde vraag: zoiets als heb mij lief. Zoiets, want hoe moeten we woorden vinden voor zoiets kwetsbaars diep in ons, voor dat kinderlijk hulpeloze dat in ons en in alle leven ligt?

Dat kleine grote vertrouwen waar mensen zich diep vanbinnen aan vastklampen: ook daar was Jezus diep door geraakt. Hij zag het in de kleine cent die de arme weduwe gaf in de tempel: hoe zij zichzelf wilde blijven inschrijven in een groter verhaal, een verhaal van redding uit Egypte van haar voorvaderen, het verhaal van een Belofte. Dat verhaal van die arme weduwe: Jezus vertelt het niet zelf als gelijkenis. Maar verhalen hoeven niet altijd verteld te worden, soms moeten we ze gewoon zien, en dat deed Jezus. En wij krijgen het mee als cadeau om over na te denken: bvb over hoe armoede slechts de buitenkant is, terwijl de echte waarde van binnen zit, hoe die vrouw zichzelf in die tempel niet ziet als arme sukkel, maar daar haar plaats heeft, ten volle. Die plaats is belangrijker dan die kleine armoedige cent.

Jezus vertelde verhalen, maar omdat de bijbel een boek van verhalen is, zien we hem ook zelf bezig. Soms zijn die verhalen, zeker in de evangelies, nogal verdicht, tot hun essentie herleid. Maar met een beetje verbeelding kunnen we ons toch inleven. En nog eens: van inleven komt inzicht.  En dan zie ik hoezeer Jezus geraakt is als hij echte mensen ontmoet, en niet posities, postjes en macht in de maatschappij: zo raakt de Romeinse honderdman hem, omdat hij niet komt als honderdman maar als iemand die diep begaan was met zijn knecht.

Wij houden van verhalen, omdat ze het leven samenvatten: ze kunnen spannend zijn, ontroerend, verwarrend, ze kunnen je opstandig maken. Maar vooral helpen ze ons na te denken over het leven en het een beetje te begrijpen. En echt naar elkaars verhaal luisteren is bron van kracht: uw geloof heeft u gered… Echt luisteren is een cadeau voor de twee kanten: kracht zien terugkomen in wie beluisterd wordt, geeft ook zelf kracht. En wie weet lukt het hier en daar twee mensen om samen een betekenisomslag te maken, om van cynisme mildheid te maken, van verharding zachtheid, van onmacht een soort vrijmakende aanvaarding. Het gebeurt niet elke dag, zo’n klein groot wonder, maar het gebeurt. Zelfs Jezus leerde van de Griekse vrouw (die hem tegensprak over de  kruimels voor de hondjes) iets essentieels over zijn eigen blindheid en vooroordelen.

We lezen in deze viering vandaag niet uit het evangelie. Niet alleen heb ik uitgebreid stilgestaan bij Jezus en zijn verhaal. Maar straks hoort u een kort Zuid-Afrikaans verhaal, dat zo zijn plaats zou kunnen krijgen in Jezus’ blijde boodschap.

 

Verhaal: Er is wel

“De vrouw die in de donkere kamer zit, donker omdat de luiken dicht zijn en de gordijnen voor de grote vensters zijn geschoven, de vrouw in de donkere kamer hoort niet dat er op de achterdeur wordt geklopt.

Al een week zit ze daar, in de stilte en het donker dat ze zelf om haar geschapen heeft. Ze probeert er achter te komen wie ze is. Te midden van de pijn en de verdwazing die plots deel van haar bestaan zijn geworden, weet ze niet meer wie ze is.
De aanval op haar en haar man was hevig. Veel weet  ze er niet meer van. Ze weet dat er plots vreemde mensen in het huis waren, dat ze op de grond lag en pijn voelde. Niet de pijn van geboorte, niet een kind dat met vreugde en bloed uit haar losscheurde, maar de brutale pijn van geweld en verwoesting. Ze weet nog dat haar man ook ergens in huis was en naar haar geroepen heeft. Ze weet ook nog dat ze in zijn kreet vrees en bekommernis voor haar hoorde.
Ze hebben de aanval overleefd.

Maar haar huis is haar thuis niet meer.

Er kwam een stroom mensen op bezoek. Eerst de buren, wit van de schrik. Dan de kinderen, die overvlogen uit de hoeken van het land, ze bleven een dag of twee voor ze weer terug moesten naar hun thuis, hun werk, de kleinkinderen. Dan de predikant, en de slager,  en dagelijks de dokter. Woordloos heeft ze naar hen geluisterd, niet wetende wat ze moest doen.

Ze moet proberen er achter te komen wie ze is. Want de lachende vrouw die ze was, die ’s morgens vroeg armen vol veldbloemen in het huis haalde, haar wangen gloeiend als de blinkend geschuurde koperen pot waarin ze de vreugde van haar bloemen schikte; de vrouw die mandjes vol aardbeien plukte en uitdeelde, en vroege boontjes en zurkel, en die thuis was op de boerderij, die vrouw is ze niet meer.

 Ze zat in het donker en vroeg zich af of ze ooit weer zou horen.

Het ijzer van de man die haar aanviel had haar achter het oor getroffen. De fijne stijgbeugel, hamer en aanbeeld van haar linkeroor waren opgehouden te tikken, te vibreren, opgehouden om klank en vreugde te geven.

Ze was bang geworden, en stil. Ze had de vrouwen die samen met haar in huis waren, gevraagd om voor een tijd weg te gaan. Ze wilde de oorverdovende stilte rond zich voelen, zoals ze voordien het zonlicht en de vogelgeluiden rond haar nodig had. Ze had haar man gevraagd de predikant en de journalisten en de welmenende buurvrouw met haar versgebakken brood weg te sturen. Al was het maar voor een tijdje, geef me die tijd, had ze gevraagd, al was het maar voor een week of twee, ik zal jullie later wel weer ontvangen.

Het huis rond haar was donker geworden, en vaal, zoals de verlepte rozen en de chrysanten van de buurvrouw. Zelfs de sierkalebassen die zij uit het veld had meegebracht om haar huis te versieren, waren dof geworden nu haar handen niet meer dagelijks bewonderend de knoestigheid van hun schil streelden. Alles was zeer, zeer stil geworden in het groot, lege huis.

Zo kwam het dat zij het kloppen op de achterdeur niet heeft gehoord. Het is haar man die de achterdeur opendoet. Hij laat de vrouw die moe, en in vodden voor de achterdeur staat, binnenkomen, laat haar aan de grote keukentafel zitten.

“Hlala panzi, Juba,” zegt hij.
De vrouw gaat zitten in de keuken waar zij meer dan twaalf jaar heeft gewerkt, totdat zij oud en moe werd en vroeg om bij haar kinderen te mogen blijven.

De man geeft haar een glas water, zet dan de ketel op, maakt thee en gaat bij haar aan de geschrobde tafel zitten. Hij ziet dat ze veel ouder is geworden, hoe moe ze is. Hij vraagt nieuws over haar kinderen, over haar familieleden die hij heeft gekend. Ze vertelt hoe ze leven. En dan vertelt hij wat er met hen gebeurd is.

 “Ik weet het”, zegt de oude vrouw, “daarom ben ik gekomen.”

Ze zet een gele plastic zak op tafel, vouwt het goudgeel stuk honingkoek dat er in steekt open uit zijn papier en schuift het hem toe. Ze zegt dat ze te voet gekomen is, die twintig kilometer van haar huisje bij Mondlo. Vannacht heeft ze geslapen bij mensen die ze nog kende van vroeger. Deze morgen heeft een busje haar meegenomen. En nu is ze hier. Om te komen zeggen dat ze het gehoord heeft.

 Mijn vrouw haar hart is weg, zegt de man.

Ik weet het, zegt zij.

De man wacht tot Juba haar beker met zwarte thee opgedronken heeft, haar adem teruggekregen heeft. En dan gaat hij haar voor naar het grote stille vertrek waar zijn vrouw zit. Hij gaat traag, hij mankt, want ook zijn lichaam went niet aan de pijn.

Hij noemt haar naam. Magdalena, zegt hij.

Dan kijkt zijn vrouw op en ziet de zwarte vrouw voor haar. Verwonderd staat zij op. De zwarte vrouw beweegt niet en kijkt de blanke vrouw niet in de ogen, zoals ze dat vroeger ook niet deed, uit respect. Maar ze heeft gezien hoe ze er uitziet.

Dan zegt ze: “Ik kom samen met je huilen, Nkosasana” .

Langzaam laat de blanke vrouw haar hoofd zakken, tot tegen de schouder van de zwarte vrouw. Ze kan de vrouw tegen haar ruiken: de rook van houtvuur die opstijgt tegen een dik rietgrasdak, het vet waarmee ze haar huid insmeert, het zweet en het stof van een lange tocht te voet. Ik kan nog ruiken, denkt ze.

Er is geen troost in dit land,  denkt ze, er is wel troost.”

 

Ik weet niet hoeveel jaren het geleden is dat Guido deze tekst las in een viering. Ik herinner me hoe deze tekst binnenkwam bij mij. Hoe er tranen in mijn ogen schoten.

Dit verhaal raakte iets diep in mij. Ik probeer dit te beschrijven:

Er wordt een beeld geschetst van een situatie die traumatisch was en is. Geweld, diefstal, vernieling, …. Een vrouw is geconfronteerd met ellende, angst, afgrijzen, pijn, verlies. .. ik voel al die gevoelens in het verhaal zoals het verteld wordt: het geschonden vertrouwen, de zware grensoverschrijding…. Maar de vrouw gaat niet door die gevoelens: ze schreeuwt niet, huilt niet, klaagt en jammert niet, vloekt niet …. ze is veranderd in een blok ijs. Ze is haar hart verloren, zoals haar man zegt, ze weet niet meer wie ze is, de verbinding met het leven is verbroken. In heel de omschrijving van de  kamer met de bloemen en kalebassen voel je hoe alles rondom doods is, zoals het hart van de vrouw. Alles zit vast in donkerte, het leven is gestokt. Dat voelt als een enorme spanning bij mij. Komt dit nog goed? Welk wonder moet hier gebeuren? Tegelijk herken ik het gevoel van geparalyseerd zijn en daar niet uit geraken.

Dan wordt er geklopt op de achterdeur door iemand die met deze deur vertrouwd is:  iemand die vele jaren de zorg voor dit huishouden deed, die hier thuis was.  De tijding van het  vreselijke gebeuren is tot bij haar gekomen en ze is op weg gegaan, te voet, om er te zijn, om te komen zeggen dat ze het gehoord heeft.

De man die de deur voor haar opent neemt eerst de tijd om te luisteren hoe het met haar kinderen en familie gaat en vertelt dan pas wat er gebeurd is. Hij geeft haar water en thee. Er is geen haast,  misschien heeft hij weinig  hoop, misschien moet hij overwegen of hij dit bezoek wel zal toelaten? Hij waarschuwt dat zijn vrouw haar hart verloren heeft. En Juba antwoordt twee keren: ik weet het. Ook dat raakt me, dat eenvoudige antwoord: ik weet het.

Ze is gekomen. Gekomen  om te zijn. Niet om te troosten, te helpen, maar om samen te huilen, het medicijn dat nu broodnodig is maar zich niet laat dwingen. Toch benoemt ze het heel direct en ook dat raakt me. En dan de geuren die om Juba hangen: rook, vet, zweet en stof verwijzen naar leven: naar aarde, lucht, water en vuur, naar moeder, verbondenheid. Magdalena spreekt uit dat ze dit ruikt en Ik ruik het met haar  en ik voel hoe de verbinding met het leven hersteld kan worden: er is troost….

Lied van Ezechiël

Toen ik daar zat, verweesd en zonder lied, aan Babels stromen,

toen ik daar verloren kroop langs de wegen van dat doodsgebied,

toen hoorde ik dat Hij mij riep: Sta op, o mensenkind.

En ik verstond de eens gegeven woorden:

dat Hij zijn volk bevrijdt, dat Hij zijn huis herbouwt,

dat Hij ons gebeente doet herleven…

 

Ook aan tafel worden verhalen gedeeld en ook brood en wijn. Het is tijd om samen te breken en te delen. Telkens wanneer dit gebeurt, wordt een nieuwe, hoopvolle toekomst mogelijk.Kunnen jullie de bekers, het brood en het gedachtenisboek aanbrengen?

Een eenvoudig beeld, wat brood en wijn, een verhaal dat we week na week herhalen om niet te vergeten, om onze verbeelding steeds nieuwe kracht te geven. We doen dat niet alleen, maar in verbondenheid met allen die hetzelfde gebaar gebruiken overal ter wereld en in verbondenheid met hen die ons hierin voorgingen, onze lieve doden.

 

We lezen de instellingswoorden uit Lucas hoofdstuk 22

Toen het zover was, ging hij samen met de apostelen aanliggen voor de maaltijd. Hij zei tegen hen: ‘Ik heb er hevig naar verlangd dit pesachmaal met jullie te eten voor de tijd van mijn lijden aanbreekt. Want ik zeg jullie: ik zal geen pesachmaal meer eten voordat het zijn vervulling heeft gevonden in het koninkrijk van God.’ Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en zei: ‘Neem deze beker en geef hem aan elkaar door. Want ik zeg jullie: vanaf nu zal ik niet meer drinken van de vrucht van de wijnstok tot het koninkrijk van God gekomen is.’

En hij nam een brood, sprak het dankgebed uit, brak het brood, deelde het uit en zei: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’ Zo nam hij na de maaltijd ook de beker, en zei: ‘Deze beker, die voor jullie wordt uitgegoten, is het nieuwe verbond dat door mijn bloed gesloten wordt. Maar weet wel dat degene die mij zal uitleveren samen met mij aan deze tafel aanligt. Want de Mensenzoon moet heengaan zoals het voor hem bepaald is, maar wee de mens die hem zal uitleveren.’ Ze vroegen zich onder elkaar af wie van hen zoiets zou kunnen doen.”