Allerheiligen – Allerzielen 2017

Dominicus Gent

Woensdag 1 november 2017

ALLERHEILIGEN -ALLERZIELEN

Goede morgen allemaal en welkom op deze gedachtenisviering van 1 november, het feest van Allerheiligen waarop wij het feest van Allerzielen vieren.
Door op Allerzielen te bidden voor de gestorvenen, hebben christenen door de eeuwen heen hun verbondenheid met de doden en hun hoop op een eeuwig leven bij God verwoord.

Dood is onlosmakelijk verbonden met het leven. Iedereen moet sterven. De associatie met een feest lijkt ver te zoeken. Eerder is er een associatie met verdriet, pijn en angst voor het onbekende.

Hoe we omgaan met de dood houdt direct verband met hoe we omgaan met het leven.
Wie leert te sterven leert te leven. Leren sterven is leren omgaan met verlies.
De keuzes die wij maken tijdens ons leven vormen ons bewust en onbewust in onze omgang met de dood. Kunnen we het leven loslaten of is het enkel en alleen verlies? De uitkomst is niet zuiver zwart-wit maar onszelf de vraag stellen hierover is zeker de moeite waard.

Die vraag stelt ons open voor de kwetsbaarheid van ons bestaan. Als we die kwetsbaarheid toelaten komt er ruimte om na te denken over “feest” in relatie tot de dood.
Als we de kwetsbaarheid van het leven toelaten, kunnen we het leven vieren – ook als het ten einde is.

Er komen van verschillende aspecten van “feest” en “vieren” naar voren.
Als iemand sterft kijken we terug naar het web van het leven van de gestorvene. De balans wordt opgemaakt en als er vreugde en dankbaarheid was in dit leven dan kunnen en mogen die gevierd worden.

Achteraan de kerk liggen er dode en afgevallen bladeren op de grond. We hebben de gelegenheid gehad om erdoor te stappen en zo het knisperen en kraken van de dode bladeren onder onze voeten te voelen. We liepen letterlijk over dood materiaal.
De bomen die in de lente beloftevol hun nieuw blad ontplooien en groeien tot wasdom in de zomer krijgen in de herfst geen voedend sap meer. De taak van het blad is vervuld, het verkleurt en sterft langzaam af. Bij een zucht wind tenslotte dwarrelt het zachtjes naar beneden en vormt zo een bruin tapijt. Net als in het leven van een mens. Dood materiaal rot tenslotte en vormt humus, voedsel voor nieuwe beloftes, nieuw leven.

Achteraan de kerk hebben we ook een spiegel neergezet, je bent er voorbij gewandeld en hebt er misschien een blik ingeworpen.
De spiegel heeft een geschiedenis. Ik kreeg hem van een bejaarde patiënte die op het punt stond naar een rust- en verzorgingstehuis te vertrekken. Een paar weken later overleed ze. Ik heb de spiegel in de hof geplaatst aan de voet van een hazelaar, tot grote hilariteit van mijn huisgenoten. Hij brengt een meerwaarde want ik hou ervan om er voorbij te wandelen en er een blik in te werpen en mezelf en de omgeving in een ander perspectief waar te nemen.
Hij weerpiegelt de seizoenen op een andere manier dan wanneer je alles onmiddellijk observeert en ook de veranderingen bij mezelf zijn duidelijker. Mijn herfsttijd wordt ook weerspiegeld en dit zet mij tot nadenken over mezelf, mijn veroudering, mijn eindigheid en hoe ik ermee zou kunnen omgaan. Mijn spiegel van het leven…

Kunnen wij ons daarop voorbereiden en verzoenen met de vragen over ons levenseinde? Kunnen we iets leren uit het levensverhaal van zij die ons reeds zijn voorgegaan, onze lieve doden?
Laten we als teken van geloof en aanwezigheid van die “Ene” in goede en moeilijke dagen zichtbaar maken door de Paaskaars aan te steken.

“Lied om ontferming”

Wat is de mens,
wat zijn de dagen
die aan de mens gegeven zijn:
wankel geluk, winnen en wagen,
nieuwe geluiden, oude pijn,
gras, dat vergaat, niet minder niet meer,
bedacht zijn op de dood in keer en tegenkeer.
God, geef de mens woorden van waarde.
Niet van het brood alleen leeft hij,
God, geef de mens leven op aarde,
spreek hem van dode wetten vrij.
Kyrie eleison.

(Adri Bosch)


Verhaal: “De eekhoorn en de gebroken spiegel” (Toon Tellegen)

Op een ochtend had de eekhoorn zo’n haast om te zien of zijn wenkbrauwen wel goed zaten dat hij tegen zijn spiegel botste. De spiegel viel en brak in honderd stukken.
Bedroefd keek de eekhoorn naar de scherven en zag overal verspreid delen van zijn staart, zijn neus, zijn tenen en zijn kin. Zo kan ik nooit zien of alles wel goed zit, dacht hij en hij liet de ekster komen.
‘Mijn spiegel,’ zei hij en hij wees naar de scherven.
‘Ik zie het,’ zei de ekster die niets liever deed dan spiegels repareren. ‘Hij is wel heel erg kapot.’
‘Ja,’ zei de eekhoorn.
De ekster raapte de stukken op en begon ze zo goed en zo kwaad als het ging weer aan elkaar te zetten.
Niet alle stukken pasten meer of kwamen op de goede plaats terecht. En toen de eekhoorn even later in de spiegel keek zag hij er zeer eigenaardig uit. Zijn voet zat achter zijn staart, zijn kin hing aan een elleboog en zijn ene oog stond recht onder zijn andere oog.
‘Alles zit door elkaar!’ zei hij.
‘Je moet je ogen een beetje dichtknijpen,’ zei de ekster. ‘Dan valt het best mee.’
De eekhoorn kneep zijn ogen half dicht en keek in de spiegel. Maar hij leek nergens op.
‘En waar is mijn linker oor?’ riep hij opeens. Hij bekeek de spiegel aan alle kanten, maar nergens vond hij zijn linker oor.
‘Zeker zoekgeraakt,’ zei de ekster. Hij haalde zijn schouders op en zei: ‘Kom, ik ga weer eens.’
‘Hoe kan ik nou zien of mijn oor goed zit?’ riep de eekhoorn nog.
Maar de ekster stond al in de deur, nam een aanloop en vloog weg.
Thuisgekomen haalde hij de scherf van de spiegel die één oor van de eekhoorn weerkaatste onder zijn vleugel vandaan. Heel voorzichtig plakte hij hem aan de andere scherven die al bijna een hele muur van zijn kamer bedekten.
‘Prachtig,’ mompelde hij.
Hij draaide zich om en om voor de reusachtige spiegel.
‘Ik word steeds mooier!’ kraste hij en hij genoot van zijn linker oor, zijn slurf, zijn schubben, zijn twee stekels en zijn ene steeltje rechts op zijn enorme grijze hoofd.

(Bron: http://www.dbnl.org/tekst/tell003lang01_01/tell003lang01_01_0013.php)


Toen Paule het idee opperde om in deze viering een spiegel te gebruiken, moest ik bijna als vanzelf denken aan het verhaal van Toon Tellegen dat Magda daarnet vertelde. Bij een eerste beluistering vind je het misschien een vreemde keuze voor een gedachtenisviering. En ik kan me daar wel iets bij voorstellen, maar een goed verhaal – en dit is er zeker één – heeft meerdere lagen en geeft dus de ruimte aan de lezer of de toehoorder om ermee aan de slag te gaan en er betekenis in te leggen. Laat me je daarom meenemen bij enkele overwegingen.

Het is me opgevallen dat wanneer we nadenken over wat er met ons gebeurt na dit aardse leven, dat het is alsof we daarbij in een spiegel lijken te kijken: we maken ons menselijke zintuigelijke beelden van een hiernamaals, een hemel of een hel, we hopen onze geliefden terug te zien, we maken menselijke beelden die eigenlijk min of meer een afspiegeling zijn van het hiernumaals, van het leven voor de dood.
Of we maken er een spirituele ruimte van, waar we op de één of andere manier toch als een soort geestelijk persoon blijven voortbestaan. En sommigen denken voor dit alles bewijs te vinden in verhalen van mensen die een bijna-doodervaring hebben meegemaakt, maar ook dat zijn maar verhalen van mensen die nu niet dood zijn.
Het zit in de mens, hij kan het niet anders, om alles aan zichzelf te spiegelen. We hebben maar die beelden, het zit in ons denken en doen ingebakken.
Maar eigenlijk weten we het niet. Het is zoals we het soms zingen: “niemand keerde ooit terug om ons van u te groeten”. Het zijn beelden die uiting geven van een diep verlangen om het eindige te kunnen overstijgen, om wat goed is en geweest is, te kunnen laten voortduren voorbij alle grenzen. Maar echt weten doen we niet. We kijken hard in een spiegel.

Naast die spiegel houdt de confrontatie met verlies, bij de dood van iemand die we kennen, houdt die confrontatie óns ook een spiegel voor, en dat voelen we dubbel wanneer die dood onverwacht komt en iemand treft die zoals men soms zegt, de toekomst nog voor zich had. Die spiegel stelt ons de vraag naar de zin van dit, van ons bestaan, stelt ons de vraag naar wat er echt toe doet en dat wat ijl en ijdel is, om met Prediker te spreken. Ik ervaar het telkens opnieuw als een moment van reflectie -letterlijk weerspiegeling- en een aansporing om geen moment onbewust te laten verloren gaan, om ieder moment zijn waarde te geven en daarin te doen wat moet gedaan, een kleine goede daad, een klein gebaar van leven dat sterker is dan dood.

Ik keer terug naar ons verhaal: de eekhoorn die in zijn haast zijn spiegel omstoot en ziet hoe die in honderd stukken breekt. Wanneer we iemand verliezen die ons heel dierbaar is, dan voelt het of we, net zoals het beeld van de eekhoorn, maar in feite de eekhoorn zelf, dan voelt het of we in honderd stukken gebroken zijn. De vanzelfsprekende samenhang in ons leven is plots weg, alles wat ons zin en steun geeft, is onderuit geslagen. De pijn van de breuk treft ons hard. En we zien even niet meer of we ooit nog heel worden, of het terug een beetje goed komt.
Eekhoorn haalt er de ekster bij. Rouw doorkomen lukt slechts heel moeilijk alleen. Op zo’n moment is het belangrijk om nabijheid te ervaren, te weten dat je er niet alleen doormoet, iemand te hebben die met jou huilt, die je verdriet, verdriet laat zijn en het niet wegpraat, die gewoon door er te zijn, door je van zijn of haar tijd te geven, je helpt je leven terug op te bouwen, de stukken te lijmen.
En dat gebeurt ook enigszins in het verhaal – de intenties van de ekster lijken wel niet helemaal zuiver, maar daar maak ik even abstractie van – de ekster gaat aan de slag en zet de stukken zo goed en zo kwaad als het gaat terug aaneen. De ekster is blijkbaar niet zo’n beste vakman, want het resultaat van de reparatie lijkt er niet op. Maar misschien is dat juist wel waarheidsgetrouw, want zijn we niet allemaal maar amateurs wanneer we geconfronteerd worden met iemand die een geliefde verloren heeft en weten we niet goed wat te zeggen of te doen. Ekster laat zich daardoor niet afschrikken en probeert toch onbeholpen troost te bieden.

Maar dat wist natuurlijk het gemis nooit helemaal uit. Ik weet niet of u het ooit eens geprobeerd heeft om een gebroken spiegel te herstellen. Dat is een heel erg moeilijke, om niet te zeggen, bijna onmogelijke, taak. En zelfs al doe je heel erg je best, neem je heel veel tijd en doe je het veel beter dan Ekster, je blijft de sporen van de breuken zien, er lopen lijnen door je beeld en hier en daar is het zilver weg.
Een gevoel dat je wellicht herkent: ieder verlies laat zijn sporen na, verandert je een beetje of heel erg veel. En als dat verlies gaat over iemand die je zeer nabij is geweest, die je heel erg graag hebt gezien, dan zijn de sporen nog groter en dieper, dan hebben we het gevoel dat een stuk uit ons is weggebroken, dat we met een lege plek achterblijven. Er is meer weg dan alleen een linkeroor.
Verdriet heeft tijd nodig en de blijvende steun van anderen. Je moet opnieuw leren kijken in de spiegel en een mens zien die veranderd is. Maar tegelijk ook leren zien dat de lieve mens die weg is, sporen getrokken heeft, dat hoe de wereld draait, door zijn of haar toedoen onherroepelijk veranderd is. Dat hij door de dingen die hij deed op de manier die hem zo eigen was, de mensen op zijn weg veranderd heeft, dat zij door iemand lief te hebben, die mens veranderd heeft, zijn ziel aangeraakt, zijn blik opengezet, zijn rug gerecht.
Of dat we de manier van lachen, van spreken, van bevlogen zijn, herkennen in de kinderen, dat de leerlingen van de leraar voortaan anders naar het leven kijken en dat op hun beurt doorgeven. Dat waar de ouderen van droomden en over vertelden, door de nieuwe generaties wordt gerealiseerd.
Ekster draagt een stuk van Eekhoorn mee en zo doen we dat ook met elkaar. Als we elkaar graag hebben gezien en nog, het stopt niet met de dood, zie ons hier nu, als we elkaar graag zien, gaan we elkaar een stukje spiegelen, dragen we elkaars licht verder, verder dan we ooit kunnen vermoeden.
Zo wordt elk een spiegel voor de ander en net zoals wanneer je twee spiegels tegenover elkaar zet en elkaars beeld laat spiegelen, krijg je zo een glimp van oneindigheid, hef je alle grenzen op, en kan je soms even vermoeden dat die liefde die we voor elkaar hebben, de grenzen van tijd en ruimte kan overschrijden, eeuwig en universeel wordt, deel van de bedding die ons hele menszijn draagt.

Herman Verbeek vatte het samen in een prachtig gedicht: “Als uw liefde is gestorven, wil de liefde vragen dat gij moogt ontvankelijk blijven, dat gij haar blijft dragen.”
Dat de liefde ons mag dragen en wij haar.
Zingen we dat samen.

 “Als uw liefde is gestorven”

als uw liefde is gestorven
wil de liefde vragen
dat gij moogt ontvank’lijk blijven
dat gij haar blijft dragen
in uw dromen dagen nachten
dat gij blijft vertrouwen
om geen enkel te bezitten
in uw stille rouwen
wil alleen maar liefde wezen
wil haar zelf nu vragen
alle zijn is liefde dragend
vrij van drift behagen
zo verzoen u met de zijnden
niets hoeft gij behouden
dat gij moogt temidden wezen
van alom zijn houden
waar verlatenen u vragen
dak en brodelozen
dat geen groter liefde zijn zal
dan die heeft verkozen
minste met de minste worden
nooit dat gij zo bloeide
van het levend vuur van liefde
voor de doodvermoeide

(Herman Verbeek)

Ritueel met de stenen

Op de dia staat een joods graf waar kleine steentjes op achtergelaten zijn. Het is een joods ritueel om te zeggen dat iemand het graf bezocht heeft.

Jaren geleden zijn we in Dominicus ook gestart met een gelijkaardig ritueel.
De naam van de overledenen van onze gemeenschap wordt op een steen geschreven op Allerzielen. Elke zondag bij de tafeldienst steken we met het licht van de Paaskaars de drijfkaarsjes aan die in de schaal met doopwater tussen de stenen liggen.

We gedenken vandaag de namen van allen die ons in hoop en vertrouwen zijn voorgegaan.
Mensen die in de voorbije jaren in het KUC en de Dominicusgemeenschap korte of lange tijd hebben meegevierd en niet meer onder ons zijn.

Ook de namen van al onze geliefden willen we hier en nu aan de vergetelheid onttrekken.
Hun leven en namen leggen we teder in de handen van de Ene die niemand vergeet.

Mag ik vragen de namen van de overledene die je wil gedenken vooraan te noemen en een steen op tafel te leggen. Sommigen hebben nu zo’n steen met de naam van uw familie, vriend, vriendin bij zich. Anderen kunnen een steen uit de mand nemen en de naam uitspreken voordat die neergelegd wordt.


Lied “Voor wie gestorven is”

Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om wat je hebt gezegd, en om wat is verzwegen.
De rafels van jet hart, omdat je bent gesleten.
Om je wezen, zwak en sterk, leven is een mensenwerk.
Blijf geboren in je naam. Wees als een mens gezegend,
om wat je hebt gedaan, om wat is nagelaten.
Wat soms is misgegaan, de scherven die jij maakte.
Onvermijdelijke pijn, voor wie mensen moeten zijn.
Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om je vasthoudendheid, om angsten in het donker.
De pijnen in je lijf en je geloof in morgen.
Wisselvallig is het tij, voor wie mensen kunnen zijn.
Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om wie je hebt getroost, gedragen in gedachten.
Je liefde en je hoop, de keren dat je lachte.
Alle zegening en heil, van wie mensen mogen zijn.
Blijf geborgen in je naam. Wees als een mens gezegend,
om heel je reisverhaal met alle mensenfouten.
Om vriendschap en begrip en ongeschokt vertrouwen.
Om het leren mettertijd van de naam “Ik zal er zijn”.

(Gonny Luijpers)

 

Ritueel van het licht

Gij licht uit licht
bewaar hen, bewaar ons.
Dat zij die ons in de dood zijn voorgegaan
mogen zijn in uw licht.
Dat uw licht schijnt in de wereld
om onverdraagzaamheid te bannen,
om onrecht en lijden ongedaan te maken.
Dat wij onszelf laten leiden door uw licht
om elkaar tot gids te zijn
om elkaar tot troost te worden.

(Theelichtjes worden nu door een paar mensen naast de stenen op tafel geplaatst.)

Stiltemoment

Inleiding tot de tafeldienst

We mogen aan tafel gaan.
We staan samen rond deze tafel van herinnering, van verbondenheid.
Vandaag zijn we in de eerste plaats verbonden met allen die ons voorgingen in dit leven, die ons lief waren en blijven, en die we daarnet speciaal in herinnering brachten. Voor hen steken we de kaarsjes aan/hebben we kaarsjes aangestoken.
We voelen ons ook verbonden met allen, waar ook ter wereld, die vandaag hun lieve doden gedenken.
Na Jezus’ dood, bleven de leerlingen achter met de ons zo herkenbare gevoelens van verlies, verloren zijn, pijn, gemis. Aan de tafel, waar ze herinneringen ophaalden aan wie hij was en wat hij deed, vonden ze hem terug in de eenvoudige gebaren van brood breken en wijn delen.
Door deze gebaren te herhalen brachten zij en brengen wij hem nu nog steeds in herinnering, om niet te vergeten hoe te leven en ten volle mens te worden. Breken en delen. Te drinken geven.

Zingen we het tafelgebed: Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God…

In de nacht klonk uw stem, sprak uw hart
In de nacht brak het donker op uw woord van licht
Een dag ongeweten, een uitzicht dat wenkt, roept Gij wakker voor ons.
Opstaan, vertrouwen en gaan zullen wij naar de morgen,
zingen om U het lied van alle reisgenoten:
Heilig, heilig, heilig, zullen wij U noemen
zingen, Heilig, heilig, heilig, moeten wij U noemen
met heel de schepping mee uw grote daden roemen!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
Zegen van Gods wege, Hij die komt met de naam van Hem!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
In de nacht bleef Gij trouw aan het volk van Uw liefde,
aan de Zoon van uw hart?
Uit het geestloze dal van de duizenden doden,
hebt Gij hen tot leven gebracht.
Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God.
Om de Zoon van uw liefde? Hij onze geboorte, de nieuwe dag!

Hier rond deze tafel van herinnering herdenken we leven,
dood en verrijzenis van Jezus van Nazareth,
de eerste uit de doden, eindelijk een mens.
Hij heeft geleefd alles wat een mens te leven krijgt wanneer hij goed wil zijn,
alles wat onmenselijk en zinloos is, en niet te harden:
die honger, dorst en eenzaamheid gekend heeft,
die verraden is en toch aan u heeft vastgehouden in geloof.

Die in de nacht van zijn lijden en dood
brood heeft genomen en gezegd:
Ik wil gegeten worden, ik wil delen wat ik ben,
met jou, mijn naaste, en met ieder mens.

Die een beker wijn heeft ingeschonken
en doorgegeven en gezegd:
Ik wil gedronken worden,
ik zou mijn bloed, mijn ziel, prijs willen geven
voor een nieuw verbond van alle mensen

Zo nemen wij dit brood,
breken en delen het met elkaar,
ten teken van ons geloof dat het onmogelijke mogelijk is:
een nieuw verbond van mens tot mens,
gerechtigheid gedaan, God-in-ons midden

Zo reiken wij de beker over aan elkaar
in naam van hem die heeft gezegd:
kun jij de beker drinken die ik drinken moet?

Delen wij samen hier in zijn lichaam,
vinden wij leven eens en vooral in zijn bloed.
Voeg ons bijeen tot één levend lichaam,
tempel van liefde, oase van vrede, een woning voor U.
Dat onze dagen u zullen aanbidden en eren Uw Naam,
doen wie Gij zijt; Eeuwige, reddende God!

(Sytze de Vries)

Onze Vader

Vredeswens

Loslaten is het laten gebeuren, en jezelf overgeven aan de tijd, aan het leven.
Jezelf spiegelen aan het altijd wisselende seizoen van de natuur.
De natuur hecht zich niet, de boom laat zijn blad los en hernieuwt zich.
Wensen we elkaar in vrede die steeds weerkerende fasen van het leven toe en bekrachtigen we dit door elkaar een hand te geven, een lieve blik, een dikke knuffel of gewoon een welgemeende kus.

Communie

Slotbezinning

Sta op.
Wis droefenis en twijfel
uit je ogen.
Doe als de bloemen,
als de bomen
en omhels het licht,
dat alles naar zich toetrekt.
Want leven,
in zijn diepste, goddelijke kern,
blijft onaantastbaar.
Het gaat de dood voorbij.
Het wacht slechts op voltooiing.

Grafstenen kunnen weggerold.
En mensen in hun kwetsbaarheid
toch boven vrees en vragen uitgetild.
De leegte is niet leeg.
Zij is geladen
met een nieuw begin.
De woorden die bezonken
zullen spreken,
omwille van die Ene.
Onze weg.
Wij zullen zeggen:
‘Hij is het. Zie, Hij leeft!’.

(Kris Gelaude)

Slotlied “De steppe zal bloeien”

De steppe zal bloeien. De steppe zal lachen en juichen.
De rotsen die staan vanaf de dagen der schepping.
staan vol water, maar dicht. De rotsen gaan open
Het water zal stromen, het water zal tintelen, stralen, dorstigen komen en drinken.
De steppe zal drinken, de steppe zal bloeien, de steppe zal lachen en juichen.
De ballingen keren. Zij keren met blinkende schoven. Die gingen in rouw
tot aan de einden der aarde, een voor een, en voorgoed, die keren in stoeten.
Als beken vol water, als beken vol toesnellend water, schietend omlaag van de bergen.
Met lachen en juichen – die zaaiden in tranen’ die keren met lachen en juichen.
De dode zal leven. De dode zal horen: nu leven. Ten einde gegaan en onder stenen bedolven: dode, dode, sta op, het licht van de morgen. Een hand zal ons wenken.
een stem zal ons roepen: Ik open hemel en aarde en afgrond.
En wij zullen horen, en wij zullen opstaan en lachen en juichen en leven.

(Huub Oosterhuis)