cynisme versus visioen (2)

Dominicus Gent

Viering van zondag 4 januari 2015

Visioen en cynisme (2)

Welkom allemaal op deze eerste dag van een nieuw jaar.
Bij aanvang van een nieuw jaar liggen veel wegen open.
We kijken vandaag wat 2015 worden kan en laten in de Paaskaars Gods licht de weg wijzen.

God, mysterie van leven en dood, van warmte en licht.
Wij bidden voor onze gemeenschap in 2015:
Blijf nabij met uw licht en uw warmte, vooral als het lijf niet mee wil of de donkerte zwaar is.
Maak onze handen en voeten vaardig om te werken aan uw droom van vrede en gerechtigheid op aarde voor alle mensen van goede wil.
Doe ons hart kloppen van verontwaardiging waar uw visioen voor deze wereld geschonden wordt, maar doe ons hart ook kloppen van liefde en dankbaarheid voor allen die uw droom waar maken.
Bemoedig ons en inspireer ons opdat een nieuwe wereld komen zal.
Amen.

Misschien kan het verhaal van Eduardo Galeano, een Zuid-Amerikaanse schrijver, ons bij aanvang van dit jaar en deze viering inspireren:

Een man gaat een hele dag lang op stap met zijn zoontje, in een weidse vlakte zonder huis of kluis. En dat jongetje stelt alsmaar vragen:
– Papa, die lijn die we daar zien in de verte, wat is dat?
– Dat is de horizon, jongetje.
– De horizon, papa, wat is dat?
– Dat is de plaats waar hemel en aarde aan elkaar raken, ventje.
– En is er achter die horizon nog iets, papa?
– Natuurlijk jongetje, daar is nog een heel ander land, dat wij nu nog niet kunnen zien. Daar is de overkant.
En dan, na een lange stilte:
– Papa, hoe komt dat toch: hoe sneller wij stappen, hoe meer de horizon achteruitgaat. Waarom komen wij daar nooit dichter bij?
– Dat is nu eenmaal zo, jongen. Daar kan ik niets aan doen. De horizon, daar kom je nooit helemaal bij.
– Maar papa, waartoe dient dat dan?
– De horizon, jongetje, dient opdat wij altijd verder zouden blijven stappen …

Een nieuw jaar, de horizon wenkt en doet ons gaan op bekend terrein dat altijd nieuw blijkt te zijn of het nu de weg van de wijzen uit het Oosten is of die van ons vandaag, we gaan de weg.

Lied: Wij gaan de weg van oude woorden . .‘

Omdat het vandaag een de luxe-familieviering is, gaan kinderen en jongeren nu huns weegs, erop vertrouwend dat er een God is die roept ‘zoek verder het komt goed’

Welke is onze horizon?  

Wie heeft ooit in de schilderkunst het perspectief uitgevonden? Het lijkt zo simpel: je trekt een lijn dwars over je blad; dat is de horizon. Een klein wonder, want meteen verschijnt op dat blad een vóór- en achtergrond; er duikt diepte op en verte. Door die horizon te tekenen, voeg je iets wezenlijks toe aan het oppervlakkige van dat blanco blad: er komt een derde dimensie bij. Er groeit als het ware een hier én een overkant waar plaats is voor vergezichten, dromen en visioenen. Wanneer je een punt aanduidt op die horizon (het vluchtpunt, het verdwijnpunt), en alle lijnen van je tekening of schilderij naar dat éne punt gaat richten, ontstaat ‘perspectief’.

De start van een nieuw jaar is voor veel mensen een moment van herijken, heroriënteren, de focus scherp stellen en perspectief krijgen: ‘wat is belangrijk in het leven, in mijn leven? Naar welke horizon stap ik?’.

Sommigen kennen misschien de parabel van de filosoof Friedrich Nietzsche over de dwaas die op een marktplein met een lantaarn op zoek is naar God. Hij roept tegen de omstanders dat zij God vermoord hebben. Op een bepaald moment roept die ‘dwaze mens’ uit: “Wij hebben de horizon uitgewist. De aarde is van de zon losgemaakt. De zee is leeggedronken. Met één veeg van onze spons is zo de zin van de dingen voorgoed weggeveegd.”

Herkennen we onze samenleving in zijn verhaal? Wetenschaps- en nutsdenken doen zich soms zo oppermachtig voor dat mensen verdwalen in hun eigen biotoop en niet meer door een horizon getrokken worden. De dieptedimensie van het leven verdampt, alles wordt vervelend, banaal of … ’leuk’-‘niet leuk’.

Maar tegenover dat permanent ‘uitwissen van de horizon’ stelt de Bijbel op haast elke bladzijde het visioen als enig verweer. En daaruit voortvloeiend de hoop, die zich niet en nooit verzoent met de harde feiten (het gelijk van de machtigen, de dictatoriale regimes, de heersende economische orde). Bijbelse teksten en verhalen vormen een doorlopend kortgeding tegen het cynisme. Profeten als Jesaja, Amos, Micha … roepen in hun gedichten en liederen onvermoeibaar een nieuwe, andere wereld op.

De Bijbel smeekt dat wij ons telkens opnieuw gewonnen geven, eerst aan de gedachte en dan aan de ervaring dat mensen ook onvoorstelbaar goed voor elkaar kunnen zijn, ja soms zelfs zo goed als God.

Christenen zijn mensen die besluiten het Bijbels visioen ernstig te nemen, die met zichzelf en met elkaar afspreken naar de vervulling van dat visioen te verlangen. Zij besluiten te vertrouwen op al het goede dat overal gedaan wordt: de toewijding waarmee mensen voor elkaar zorgen, naar elkaar luisteren, wonden verbinden, de ongekende onschatbare ontferming en solidariteit die mensen elkaar betonen; dat ze elkaar niet kwetsen, niet knechten, niet doden. Christenen maken afspraken: dat ze deze horizon van hoop nooit en door niemand zullen laten uitwissen.

Huub Oosterhuis getuigde ooit in de Nederlandse krant Trouw: “Ik spreek ieder jaar opnieuw met een aantal mensen af dat we niet zullen wanhopen. Het is een eenvoudige boodschap, maar ik vind het toch zwaar om zoiets te zeggen, omdat ik mezelf daar ook mee verplicht. Als ik zoiets zeg, moeten mensen ook veel van me kunnen vragen. Ze moeten bij me terecht kunnen. Je kunt niet roepen ‘wanhoop niet’ en dan de deur dichthouden. Je kunt niet zeggen dat je hoopt dat er een nieuwe wereld zal komen waar brood, recht en liefde is voor iedereen en vervolgens weigeren een asielzoeker te helpen. Het is zwaar, maar niet onmogelijk. Er is zoveel goeds in de wereld: edelmoedigheid, respect, trouw. Het gebeurt overal, ook daar waar je het niet ziet. Dat weet je, je wéét dat het gebeurt. Er is een groot onzichtbaar draagvlak. Daar moet je in willen geloven” (Huub Oosterhuis in Trouw, 5-04-2008).

In de lijn van Oosterhuis zijn afspraak om niet te wanhopen menen wij dat het fundamenteel gaat om een keuze die elke mens kan maken of misschien wel moet maken, wil zij perspectief in het leven krijgen. En daarnaast zijn plekken nodig waar mensen elkaar bemoedigen in die keuze.

Een kerkgemeenschap, een parochie, een basisgroep, een gezinsgroep, het maandelijkse kringgesprek van Adem-Tocht…, het zijn plekken waar visioenen uit de Bijbel niet belachelijk worden gemaakt, waar de samenleving die erin worden voorgespiegeld niet voor on-mogelijk worden gehouden. Plekken van ‘en-toch-geloof’ waar we elkaar op de hoogte houden van kleine en grote wonderen van recht, ontferming en liefde die binnen het bereik van onze ogen gebeuren en in de wereld om ons heen het begin aankondigen van een leefbaardere samenleving. Dominicus Gent wil zo’n plek zijn.

Zondag is voor kerkmensen de dag bij uitstek voor vergezichten en toekomstperspectieven, in woord en zang, in lezing en prediking spannen wij een kortgeding aan tegen het cynisme. Week na week oefenen wij ons visionair talent door teksten te horen en liederen te zingen die onze verbeeldingskracht aanscherpen. We bidden en zingen onszelf boven de chaos van de realiteit uit en hopen ooit te worden wat we bidden en zingen.

Als christenen willen wij – in alle bescheidenheid, maar tegelijk heel kordaat en beslist – telkens weer in dat Grote Perspectief gaan staan. Alle lijnen van ons denken en doen bundelen en richten op dat ene punt: het visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De banaliteit van een oppervlakkig en uitzichtloos bestaan telkens weer openbreken naar een ‘derde dimensie’ toe, in het spoor van de grote ‘Meester van het Perspectief’, de Toekomstmens bij uitstek: Jezus van Nazareth.

Ik besluit met een gedachte van Lee Sjuun: “Wie zal ons zeggen of wat wij hopen bestaat of niet bestaat? Het is ermee als met de wegen op aarde: eerst zijn er geen wegen, maar ze ontstaan als mensen in dezelfde richting gaan”.

(met dank aan Geert Dedecker)

Lied: Hoever te gaan, en of er wegen zijn. . .

Lezing: Jesaja, 65, 17 – 25

Zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Wat er vroeger was raakt in vergetelheid, het komt niemand ooit nog voor de geest.
Er zal alleen maar blijdschap zijn en groot gejuich om wat ik schep.
Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde.
Dan zal ik over Jeruzalem jubelen en mij verblijden over mijn volk.
Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord.
Geen zuigeling zal daar meer zijn die slechts enkele dagen leeft,
geen grijsaard die zijn jaren niet voltooit;
want een kind zal pas sterven als honderdjarige, en wie geen honderd wordt, geldt als vervloekt.
Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen, wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten;
in wat zij bouwen zal geen ander wonen, van wat zij planten zal geen ander eten.
Want de jaren van mijn volk zullen zijn als de jaren van een boom;
mijn uitverkorenen zullen zelf genieten van het werk van hun handen.
Zij zullen zich niet tevergeefs afmatten en geen kinderen baren voor een verschrikkelijk lot.
Zij zullen, met heel hun nageslacht, een volk zijn dat door de Heer is gezegend.
Ik zal hun antwoorden nog voor ze mij roepen, ik zal hen verhoren terwijl ze nog spreken.
Wolf en lam zullen samen weiden, een leeuw en een rund eten beide stro
en een slang zal zich voeden met stof.
Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil op mijn heilige berg –
zegt de Heer.

 ‘Ik schep’

We hoorden een visioen uit het boek Jesaja.
Sta me toe eerst wat over het ontstaan, de inhoud en de weerklank van het boek te vertellen. Want dat biedt uitzicht op wat die eeuwenoude woorden ons vandaag misschien te zeggen hebben.
Het boek is wel eens vergeleken met een kathedraal waaraan zo een vijfhonderd jaar is gebouwd. In het resultaat zijn de belevenissen, gedachten en stijl van opeenvolgende generaties te herkennen: uitbreiden, tussenvoegen, verbreden, aanbouwen, ramen vergroten, deuren dichtmetselen of muren doorbreken, enz. En dan toch iets maken dat eenheid vertoont.

Wat voor archeologen een kathedraal is, is voor taalkundigen het boek Jesaja.
Dat al die ‘metselaars- schrijvers’ in de loop van eeuwen eraan hebben gewerkt, betekent dat het voor hen een heel waardevol boek was. ”Jesaja” werd veel meer dan een auteur, het werd een manier van gelovig denken en kijken naar de wereld. Steeds nieuwe schrijvers herkenden zich in wat er al stond. Zich bezinnend op hun eigen ervaringen schreven ze eraan voort.
Het boek leefde en werd veel gelezen; ik denk nog het meest in kritische joodse groepen. Van geen enkel ander bijbelboek zijn in Qum-ran zoveel kopieën gevonden. En geen ander bijbelboek wordt in het Nieuwe Testament vaker geciteerd dan Jesaja. (Gegevens ontleend aan: Hans Debel, ‘Eén naam, een veelzijdig boek: Jesaja te midden van de profetische literatuur’, in, Ezra, Bijbels Tijdschrift, jg. 45, (2014) nummer 3)

Vandaag schrijven wij verder aan dat boek.
Het opvallendste aan Jesaja is het voortdurend heen en weer tussen onheils- en heilsprofetieën. De profeet laat Gods stem klinken over de geschiedenis. Die God is diep betrokken bij de mensenwereld: Hij is woedend over de ontrouw, Hij keert zich af van de verziekte menselijke verhoudingen, Hij walgt van de religieuze hypocrisie. Maar God is ook steeds weer scheppende barmhartigheid en belofte: bevrijding, vrede, vreugde, hoop, nieuw leven.

Want God is geen cynicus, de profeet is geen cynicus.
De cynicus houdt afstand; met meedogenloze blik en superieure arrogantie kijkt hij naar het gepruts van de mensen. Hij grijnst om zoveel dom geklungel. In elk geval blijft hij erbuiten of staat erboven. Hij is overtuigd dat het niet anders kan: dat is nu eenmaal het lot van een dwaze mensheid. De cynicus heeft drie keuzes: (1) zich helemaal terugtrekken en aan zijn eigen cynisme ten onder gaan; (2) heersen als een overjaarse dictator die mensen desnoods foltert tot ze beseffen wat goed is voor henzelf; (3) of verleiden. Vandaag verleidt de neo-liberale cynicus ons met het geloof dat alles koopwaar is, met prullen om mee te pralen en met de angst alles te verliezen.

Nee, God is geen cynicus. Hoe zit het met de cynicus in elk van ons?
De opeenvolgende Jesaja-schrijvers zagen hùn wereld. Ook ons staan de verbijsterende feiten van vandaag glashelder voor ogen: de opwarming en de vervuiling van onze planeet, de ongelijkheid, de oorlogen, moorden en verkrachtingen, de kortzichtige domheid. Noem het maar…
De cynicus in ons vindt dat vanzelfsprekend: “het is de aard van het beestje, er is niets aan te doen”. Als we cynisch zijn, trekken we ons terug in ons eigen wereldje; of proberen anderen te dwingen; of trachten anderen te verleiden.
In de drie gevallen verliezen we geloof, hoop en liefde, de drie “goddelijke deugden” waarover hier vorige week sprake was. Die deugden overkomen ons, ze zijn “ingeschapen”. Bij Jesaja klinkt het: “Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. . . . Er zal alleen maar blijdschap zijn en gejuich om wat ik schep.”

God schept omdat Hij bij uitstek de anti-cynicus is. Hij houdt geen afstand; hij is met huid en haar verkocht aan deze wereld. God kijkt niet van buitenaf naar ons. Hij is helemaal in deze wereld verwikkeld, Hij is er het voortdurend nieuwe creatieve élan van. Veel eerder en veel meer dan wij in God geloven, gelooft God in ons. Hij wil in ons en door ons scheppend bezig zijn in deze wereld. “Want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij”, zegt Paulus (Hand. 17, 28;).

Voorbeelden?
Op 26 december 2004 teisterde een tsunami Zuid-Oost-Azie: meer dan tweehonderd duizend doden, duizenden gewonden, miljoenen daklozen. Vandaag bewijst de situatie in de meeste getroffen landen de enorme veerkracht van mensen, en, tot wat solidariteit in staat is. Laat ons vandaag, zoals Jesaja, zeggen, zingen en schrijven dat er “blijdschap” en “gejuich” is omdat mensen weer als mensen kunnen leven, vrij genieten van het werk van hun handen, in vrede leven.
Zal het met de ebola-crisis in dezelfde zin gaan? En zijn we nog aan het leren hoe we met langzaam sluipende, zich bijna onzichtbaar voltrekkende rampen, zoals de milieuramp, moeten omgaan?

Vandaag Jesaja lezen is, voorbij alle cynisme, geloven dat God in ons gelooft; in ons Gods visioen laten rijpen en Gods Geest in ons zijn creatieve werk laten doen. Het is gaan staan in de scheppende grondstroom van het Leven zelf: een zich openbarende Liefde.
Zo moge het zijn.

Lied: Dat een nieuwe wereld komen zal . . .

Inbreng gemeenschap

Hoe geven we het cynisme in ons en rondom ons geen kans? Hoe werken we aan die nieuwe schepping?

Tafeldienst

Welkom aan de tafel van breken en delen, de tafel van herinnering én van perspectief. De tafel ook van verbondenheid over de grenzen van tijd heen: verbondenheid met onze geliefde doden, verbondenheid over de grenzen van ruimte heen met alle mensen van goede wil.
Als we samen rond deze tafel staan weten we ons bovenal verbonden met een uitzicht dat wenkt, een uitzicht dat o.a. Jezus van Nazareth wakker geroepen heeft en waarin we een reddende God herkennen. Wij nodigen uit het lied van de reisgenoten te zingen: ‘Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God. . .

Gezegend zijt Gij
levende, scheppende God
Om Jezus van Nazareth.
Die op de vooravond van zijn sterven
met zijn vrienden aan tafel was.
Hij nam brood, dankte, brak het en deelde het uit
met de woorden:
Neemt en eet,
dit is voor u mijn lichaam,
mijn hele leven.

Ook voor de beker met wijn dankte hij
en gaf hem rond.
Dit is het teken van de nieuwe verhouding tussen God en mensen, zei hij.
En drink hiervan tot mijn gedachtenis,

Onze vader

Vredeswens (door een van de jongeren)

Communie

Slotgebed

God,
Gij zijt geen cynicus.
Gij zijt ons nabij zonder onze verantwoordelijkheid uit handen te nemen.
Gij houdt afstand zonder ons ooit los te laten.
Leer ons met al onze krachten, met heel ons hart en geheel ons verstand deze, onze wereld, creatief lief te hebben.
Help ons in de levende stroom van uw scheppende Aanwezigheid te staan,
zoals Jezus, het ons heeft voorgedaan,
vandaag en alle dagen.
Zo moge het zijn.

Slotlied: De steppe zal bloeien…