Babel en het licht… (de kracht van verhalen 3)

Dominicus Gent

Viering van zondag 26 november 2017

Babel en het licht…

(de kracht van verhalen 3)

 

Gij,

Die ons tegemoet komt in oude en nieuwe verhalen.

Maak ons ontvankelijk voor uw woord.

Schep in ons ruimte en uitzicht,

openheid en veerkracht,

om U telkens weer te zoeken,

om U te vinden,

in alles wat ons omringt

in elke mens die zwijgt of spreekt.

Laat uw licht schijnen,

bemoedig ons.

Wees hier aanwezig.

 

 

LIED
Verborgen in oude verhalen

Verborgen in oude verhalen,
verteld zolang mensen bestaan,
zijn woorden van hemel en aarde
die over Gods wonderen gaan.
W’ontdekken ze als we ervaren
ontvangend in ’t leven te staan.

Verhalen die jong zijn gebleven
want ook ons bestaan wordt verwoord
in tijdloze, steeds nieuwe beelden
sinds eeuwen door mensen gehoord.
Z omsluiten ons warm als een deken,
ze nemen ons op en gaan voort.

Wij leven zelf nieuwe verhalen
waarin ons de Geest tegenkomt,
als groots en geweldige ervaren,
als ruimte en rust in een storm.
Wij zeggen weer voort wat wij zagen,
verhaal waar geen einde aan komt.
(Marijke de Bruijne)

 

Joodse vertelkunst                                                                                                      

Hoe komt het leven van een ander bij ons binnen? Niet met een curriculum vitae noch met een chronologische opsomming van feiten. Het leven raakt ons door het verhaal, daar waar feiten verweven worden met gedachten, ervaringen en emoties van verteller én van toehoorder of lezer.

De joodse traditie is een meester in die vertelkunst. Elk woord van het lied wat we zonet zongen ‘klopt’:  oude verhalen verwoorden ook ons verhaal in steeds nieuwe beelden die ons warm als een deken omgeven. In de kantlijn van het luisteren en zingen krijgen onze toekomst en onze dromen voor de wereld vorm en daagt er licht.

Wat de zondagviering met ons kan doen lijkt op lezen met een potlood om kanttekeningen te maken. In gesprek gaan met de tekst om licht te ontvangen voor onze vragen. De joodse filosoof Marc-Alain Ouaknin spreekt daarbij van het ‘plukken’ van zinnen, melodieën, gezichten, glimlachen, … om een talliet, een gebedsmantel te weven, ‘een kleed van dauw om de vraagstelling te beschermen die het fundament is van het bestaan’. ….Een kleed van dauw weven om het vragen te beschermen dat fundament is van leven?….

Een kleed van dauw… wat een besef van kwetsbaarheid tav onze pogingen de diepte van het leven aan te raken!

 

Mythen worden vaak voorgesteld als een soort ‘verklaring’ voor levensvragen. Ook de eerste elf bijbelhoofdstukken herleidt men vaak tot dit soort verklaringen:

  • Hoe is de wereld ontstaan? Lees Genesis 1: de schepping.
  • Waarom zijn er mannen en vrouwen? Lees Genesis 2: verhaal van de mens en zijn rib.
  • Waarom zijn er grote overstromingen en tsunami’s? Lees Genesis 6 tot 9: de ark van Noah.
  • Waarom spreken we verschillende talen? Lees Genesis 11: Toren van Babel.

Maar mythen zijn oneindig veel meer dan verklaringen …ze roepen vragen op, meer dan dat ze antwoorden geven.

Neem nu het beeldrijke verhaal van die toren van Babel. Van kindsbeen af begrepen we het als waarschuwing voor hoogmoed. Toen mensen een stad met toren tot in de hemel gingen bouwen –stel je voor- stak JHWH daar een stokje voor, zorgde dat de één niet meer verstond wat de ander zei én verspreidde hen over de aardbodem. Een verhaal als een vloek. De opbouw werd gestaakt en kreeg enkel nog een naam: Babel.. wat verwarring betekent.

 

Er zitten interessante losse eindjes aan dit verhaal…

Net vóór dit verhaal –in Genesis 10- staat een geslachtslijst van de drie zonen van Noach. Bij elke zoon de nakomelingen én waar die gaan wonen met als terugkerende slotzin: “dit zijn dus de zonen van –respectievelijk Jafet, Cham, Sem- volgens hun land, taal, stam en volk”.

Maw ze lééfden dus al verspreid en hàdden een eigen taal? En dan komt hoofdstuk 11 met de beginzin ‘alle mensen op aarde spraken één taal en gebruikten dezelfde woorden’– ?! – Vreemd.

Na de Toren van Babel krijgen we een verdere geslachtslijst van de zonen die Noah’s jongste zoon Sem verwekt na zijn honderdste verjaardag (sic) met in achtste lijn: Abram, waarmee de heilsgeschiedenis begint wanneer die op bevel van JHWH land, stam en huis verlaat. Maw de Toren van Babel is het laatste verhaal van de oer-geschiedenis, de laatste mythe over de mensheid vooraleer de heilsgeschiedenis begint met een concrete mens, een concreet volk. Uit de universaliteit wordt een particulier volk voor het voetlicht gehaald.

In de oerverhalen loopt het niet goed, JHWH moet  altijd tussenkomen en vervloekt keer op keer, maar op een vloek volgt een tweede kans. Denk aan de vervloeking van moordenaar Kain die van JHWH tegelijk het Kainsteken krijgt om te voorkomen dat anderen hèm zouden doden, denk aan de zondvloed die al het geschapene verzwelgt en de daaropvolgende regenboog als teken van verbondsherstel. Telkens is er herstel/zegen en wordt een voorzichtig nieuw begin gemaakt. Maar waar zit het herstel in het Torenverhaal wanneer je de taalverwarring en verstrooiing over de aardbodem als vloek en straf leest?

Stel dat JHWH’s bedoeling meegegeven is met die geslachtslijst van Noach: dat men zich met eigen stam en taal over de aarde moet verspreiden, punt.

Wat moet dan gebeuren wanneer mensen dat niet doen en zich settelen op één enkele plaats in één enkele taal en die ambitie tot hoogste goed verheffen? Dat strookt niet met het plan dat JHWH voor ogen heeft: een wereld van diversiteit en variatie. JHWH grijpt in en herstelt de bedoeling: niet hier blijven en met grote bouwsels bezig zijn om aan het concrete leven op aarde te ontkomen, maar de aarde bevolken en tot echte ontmoeting en diepgang komen dankzij verschil in taal. Verschil wordt in deze interpretatie een zegen, zonder verschil is niets interessant want al gekend, is ontmoeting niet nodig want de ander is slechts een kloon van jezelf, je bent maar “één paar lippen”, wat valt er met de ander te bespreken? Er is geen ander, geen tegenover meer! Zonder verschil is er on-verschil-ligheid en wordt toekomst afgesloten.

Het geeft te denken.

(…)

Met de bijbel in gesprek gaan is een uiting van waardering voor de rijkdom van de tekst, een liefkozen van de tekst zeg maar opdat die haar licht voor ons leven zou tonen.

Huub Oosterhuis vertaalde dit gekende Hebreeuwse verhaal zo letterlijk mogelijk en uit die vertaling spreekt o.i. zo’n liefkozing.

 

Genesis 10-1-9

En het geschiedde:

heel de aarde één paar lippen, dezelfde woorden.

En het geschiedde:

zij trokken verder oostwaarts, vonden een vallei in het land Sinear en gingen daar zitten.

Ze zeiden, de een tot de ander:

Kom, bakstenen bakken,

branden branden.

De baksteen werd hun bouwsteen,

pek hun cement.

Ze zeiden:

Kom, en nu een stad bouwen

en een toren, met zijn hoofd tot in de hemel;

zo maken wij naam

dat wij niet verstrooid worden over het aangezicht van de hele aarde.

JHWH daalde af om de stad en de toren te zien die de kinderen der mensen bouwden.

JHWH sprak:

Ja ja, één volk,

één paar lippen met hun allen,

en dit is nog maar het begin van hun doen.

Maar dan zal hun ook niets meer onmogelijk zijn

en doen ze alles wat ze kunnen bedenken.

Kom, laten wij afdalen

en hun lippen verwarren daar,

zodat de een de lippen van de ander niet meer hoort.

JHWH verstrooide hen vandaar over het aangezicht van heel de aarde en zij hielden op de stad te bouwen.

Daarom wordt haar naam geroepen: Babel-Verwarring,

want daar verwarde JHWH de lippen van heel de aarde en van daar verstrooide JHWH hen over het aangezicht van heel de aarde.

Uit In den beginne. Het boek Genesis.
Vertaald en van aantekeningen voorzien door Huub Oosterhuis en Alex van Heusden.

*

Maar toen de mensen

elkaar niet meer verstonden,

en de toren ineen viel door de tijd,

en de mensen zich van God afkeerden,

voelde Hij zich verdrietig.

Hij zei: ‘Zo heb ik het niet bedoeld.

Ze zijn nu wel niet in de hemel doorgedrongen,

maar nu ben Ik van de aarde weg.’

En Hij keek stil voor zich heen.

Toen kwam de Engel van barmhartigheid

naar Hem toe en zei: ‘u hebt verdriet.’

‘Ja,’ zei God, ‘ik heb verdriet,

want de mensen zijn nu wel niet in de hemel,

maar zelf ben Ik van de aarde weg.’

‘Dan bent U er slechter aan toe’, zei de engel.

‘Hoezo?, vroeg God.

Zij zijn nog met groepjes’, zei de engel,

‘U bent alleen.’

Toen was het een poos stil.

‘Wat kan Ik nog doen?’, vroeg God.

De engel zei: ‘Ik denk dat U moet wachten

tot ze weer aan U denken.’

‘Maar kan Ik niet naar hen toe gaan?’ vroeg God.

‘Dat kunt U’, zei de engel,

‘maar als ze U terugsturen, is het nog erger.’

‘Goed,’ zei God, ‘Ik zal wachten.’

En God wachtte.

Terwijl Hij daar zat en wachtte, zie,

daar kwam een mens langs.

God vroeg hem: ‘Waar ben je vandaan?’

De mens keek Hem aan, maar zei niets.

hij verstond God niet meer.

Alle taal was stuk.

God zag wat er gebeurd was.

Hij riep de engel en zei:

‘Het gaat niet. Alle taal is stuk.

Ze verstaan Mij niet meer.’

Toen moest de engel lang nadenken.

Na een poos zei hij:

‘Jullie moeten het opnieuw uitvinden,

U en de mens.’

‘Wat?’, vroeg God.

‘Een nieuwe taal’, zei de engel.

‘Het zal lang duren.’

En sindsdien zoeken beiden,

God en de mens,

naar een nieuwe taal.

Uit En God wachtte. Vertellingen bij de Schrift – H. Andriessen

 

LIED
Dat ik de aarde zou bewonen… 

Dat ik aarde zal bewonen,
niet op vleugels als een arend,
niet in schemer als een nachtuil,
niet kortstondig als een bloem,

niet op vinnen onder water,
niet gejaagd en niet de jager,
niet op hoeven, niet op klauwen,
maar op voeten, twee

om de verte te belopen,
om de horizon te halen,
en met handen die wat kunnen,
kappen, ruimen, zaaien, oogsten,

met een neus vol levensadem,
met een buik vol van begeren,
met een hoofd niet in de wolken,
wel geheven naar de zon

om te overzien die aarde,
haar te hoeden als een kudde,
haar te dienen als een akker,
en te noemen bij haar naam.

Dat ik ben niet meer of minder,
dan een mens, een kind van mensen,
een van velen, een met allen,
groot en nietig, weerloos vrij,

om te zijn elkaar tot zegen,
om te gaan een weg van dagen,
liefdes weg, die ooit zal leiden,
naar een menselijk bestaan.

(H. Oosterhuis)

 

Beeldende taal

Het waren beslist niet de woorden van het lied die de inwoners van Babel voor ogen hadden. Zij wilden écht wel naar omhoog. Misschien wel dwars door de wolken heen.

Babel. 

Voor deze viering zochten we inspiratie bij beeldende kunstenaars. We waren niet verbaast allerlei ‘torens’ te vinden waarvan het schilderij van Pieter Bruegel de Oude als meest gekende.  We hebben veel torens gevonden, de ene al hoger dan de andere. Een beetje voorspelbaar.

Maar er was die éne kunstenaar die ons echt verraste. Niet de hoogte in, geen toren, geen gigantisch bouwwerk dat boven alles uitsteekt.

Neen.

Net het omgekeerde. Tegenpool van de toren van Babel.

James Turell (USA 1943), gaat met zijn werk de diepte in. In de woestijn in Arizona werkt Turell aan de Roden Crater, een project in de krater van een uitgedoofde vulkaan. Het is  een megalomane onderneming: de grillige vorm van de krater wordt omgevormd tot een regelmatige ellips en binnenin worden acht observatieposten en lichtruimten gebouwd. De bezoeker ervaart dan telkens op een andere wijze licht, kleur en hemel. Het wordt een podium waar hemel en aarde elkaar raken.

Is het project van Turell, zoals het verhaal van Babel, eveneens een verhaal als een vloek? Misschien wel (en een beetje prettig gestoord?) maar het heeft ons toch bekoord én aan het denken gezet. Want stel je voor: dertien meter onder het aardoppervlak kan de bezoeker, liggend op een stenen bed, kijken naar het firmament – de hemel – dat als een immens blauw, opgebold doek lijkt te zijn gespannen binnen de elipsvormige omtrek van de krater. Whaw.

Bezoekers noemden het ‘een absolute zijnsvervaring’, de kijker heeft het gevoel alsof hij God aanschouwd heeft of nog, de hemel komt dichterbij dan ooit mogelijk was.

Turell is een begenadigd lichtkunstenaar. Hij weet op een unieke wijze lichtinstallaties te bouwen die iets teweeg brengen bij de bezoeker, de schouwer. Zijn ‘licht-taal’ geeft de bezoeker de kans om eigen ontdekkingen te doen, om zelf inzicht te ontwikkelen in hoe hij kijkt. Er is licht – puur licht. Geen beeld, geen focus.  Er is licht als een verschijningsvorm van het verhevene, het sublieme. Niet alleen het licht buiten in de natuur, maar ook een zoeken naar binnen, naar het innerlijke licht.

(Bijbelse) mythen roepen meer vragen op dan dat ze antwoorden geven. Zo ook, denk ik, de ervaring in zo’n ondergronds bouwwerk. Het doet iets met een mens, denk ik. Ik vermoed dat het iets ‘universeels’ oproept – iets van verbondenheid over verschillen heen. Zo een plek waar je vanuit groot verschil toch samenhorigheid mag ervaren. Een halte op de weg waar God en mensen op zoek zijn naar een nieuwe taal.

Zit in het verhaal over dit ‘babelse project’ in de woestijn van Arizona ook iets van ‘de hemel aarden’? Iets van twee voeten op de grond? Daar liggen, op een stenen bed en enkel en alleen de lucht te zien, dreigende wolken of een heldere hemel, een schitterende sterrenhemel of de zwarte lucht … Ik vermoed dat het iets doet met mensen. Spontaan denk ik aan mensen op zee, in schamele bootjes en mensonterende omstandigheden. Zij zien ook de lucht, de hemel – misschien een heldere hemel, of onweerswolken – maar daar is angst en onvermogen de reisgezel. Of de wetenschapper die de lucht, het firmament afspeurt. Geïmponeerd door de grootsheid en schoonheid maar ook bezorgd om het voortbestaan van deze aarde.

Of gewoon, een zomerse vakantiedag, liggend in het gras, een heldere hemel en alleen maar genieten van het moment, dromen en toekomst toelaten.

De beelden van wolken en lucht hier geprojecteerd benaderen bijlange na niet het licht en het opzet van de kunstenaar  James Turell. En ze concurreren met geen enkel uitzicht van welke toren dan ook – zelfs geen Babelse. Maar de foto’s van lucht en wolken en hemel, roepen wel iets op van nieuw leven, van variatie … Laten ze onze gedachten meevoeren en onze hemel dichterbij brengen. Dat ze mogen spreken van licht dat draagt en overwint.

LIED
Licht dat ons aanstoot in de morgen,

voortijdig licht waarin wij staan

koud, een voor een, en ongeborgen,

licht overdek mij, vuur mij aan.

Dat ik niet uitval, dat wij allen

zo zwaar en droevig als wij zijn

niet uit elkaars genade vallen

en doelloos en onvindbaar zijn.

Licht, van mijn stad de stedehouder,

aanhoudend licht dat overwint.

Vaderlijk licht, steevaste schouder,

draag mij, ik ben jouw kijkend kind.

Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of

ergens al de wereld daagt

waar mensen waardig leven mogen

en elk zijn naam in vrede draagt.

Alles zal zwichten en verwaaien

wat op het licht niet is geijkt.

Taal zal alleen verwoesting zaaien

en van ons doen geen daad beklijft.

Veelstemmig licht, om aan te horen

zolang ons hart nog slagen geeft.

Liefste der mensen, eerstgeboren,

licht, laatste woord van Hem die leeft

(H. Oosterhuis)

 

TAFELDIENST

Gezegend Gij die ons uitnodigt aan uw tafel

Gezegend Onzienlijke, Verborgene die zich toont in ons zoeken en spreken.

Gezegend Gij die leeft in mensen die al wat ziek en dood maakt durven te weerstaan.

Gezegend Gij die ons zegent met hemel liefde en licht.

 

Tijdens de maaltijd nam Jezus een brood, sprak de zegenbede uit, brak het, gaf het aan zijn leerlingen en zei: ‘Neem en eet, dit is mijn lichaam.’

Ook nam Hij een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun die met de woorden: ‘Drink er allen uit, want dit is mijn bloed van het verbond, voor velen uitgeschonken tot vergeving van zonden.’

 

Vredeswens                                                                                                    

Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen

Of ergens al de wereld daagt

Waar mensen waardig leven mogen

En elk zijn naam in vrede draagt.

Laten we met elkaar, blijven zoeken naar een nieuwe taal

Waarin een toekomst van vrede mogelijk wordt.

Wensen we elkaar die vrede.

 

Hemel

Hiermee had ik moeten beginnen: de hemel. 
Een raam zonder vensterbank, kozijn of ruiten. 
Een opening en niets daarbuiten, 
maar wijd open.

Ik hoef niet te wachten op een heldere nacht, 
noch mijn hoofd achterover te buigen, 
om de hemel te bezien. 
Hij is achter de rug, bij de hand en op de oogleden. 
De hemel omwindt me strak 
en tilt me van onderen op.

Zelfs de hoogste bergen 
zijn niet dichter bij de hemel 
dan de diepste dalen. 
Op geen enkele plaats is meer hemel 
dan op enige andere. 
De hemel drukt even absoluut 
op een wolk als op een graf. 
De mol kan zich even hemels voelen 
als de uil die zijn vleugels wiegt, 
Een ding dat in de afgrond valt 
valt van hemel in hemel.

Korrelige en rotsachtige, 
vloeibare, vlammende en vluchtige 
lappen hemel, kruimels hemel, 
vlagen hemel, stapels. 
De hemel is alomtegenwoordig 
zelfs in het onderhuidse duister. 
Ik neem de hemel op, scheid hemel af. 
Ik ben een val in een val, 
een bewoonde bewoner, 
een omhelsde omhelzing, 
een vraag in een antwoord op een vraag.

De verdeling in aarde en hemel 
is geen geschikte manier 
om aan dit geheel te denken. 
Ik kan er alleen mee overleven 
op een preciezer adres 
dat sneller is te vinden, 
mocht ik worden gezocht. 
Mijn bijzondere kenmerken zijn 
geestdrift en vertwijfeling.

(Wislawa Szymborska)

 

 

LIED

Ik zie de hemel opengaan
de aarde in het licht
van mensen die elkaar zien staan
Gods eigen aangezicht.

Ik zie de wereld omgekeerd
het laagste bovenaan
het ongeziene in het licht
uit niets groeit Gods bestaan.

Ik zie het lang beloofde land
waar alles wordt gedeeld
van grond en licht
van steen tot brood
wij zijn Gods evenbeeld.

Ik zie de aarde vol van vrede
de on- geest weg geleefd.
Ontmaskerd staan wij voor elkaar
en zie:
de vrede leeft.

(Jan van Opbergen)

 

http://rodencrater.com

http://jamesturrell.com

We hebben over J. Turrell gelezen in

‘De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw.’

Uitg. Meinema/Pelckmans. M.Bernard e.a.