ARTIKEL: Tijd voor liefde

 

 

Dit artikel van Bernard de Cock verscheen in het jongste (en laatste) nummer van Dominicaans Leven. Klik op de titel om het lied in muziekschrift te lezen.

Lied: Tijd voor liefde 

 

Wij waren jong, we werden oud,

maar voor de liefde niet te oud.

lange liefde is een touw,

zevenmaal getwijnd.

Neem de tijd voor liefde,

ogenblik voor eeuwigheid.

Liefde geef ons nog wat tijd,

deze dag, voor liefde.

Een eenvoudig-ontroerend gedichtje van Huub Oosterhuis met een frisse
melodie van Thom Jansen. Het geeft zo juist de ervaring weer van wat mensen
op hun oude dag aan liefde kunnen ervaren. Het is goed om daar in dit nummer
even bij stil te staan.

Gelukkig komt in onze vergrijzende samenleving steeds meer aandacht
voor de intimiteit en seksualiteit van senioren. Ook al ondervinden zij een
fysiologische veroudering, toch blijft een hoog percentage onder hen seksueel
actief, genieten ze van hun seks en verlangen ernaar. Zij hebben doorgaans
geleerd de ‘liefde met elkaar te bedrijven’ als een echte kunst waar ze de tijd
voor nemen en hopen nog te kunnen nemen. Daar gaat het over in dit lied, over
het heerlijke samengaan van je intense genot en je diepste liefde – ook al werd je
oud. En dat het nog wat mag blijven duren.

Er is geen enkel woord in onze taal dat zoveel tegenstellingen in zich
draagt als liefde. Het verwijst naar egoïsme én altruïsme, heiligheid én
overtreding, vlees én geest. Liefde duidt op iets dat je overkomt én op een
gebod. Ze staat voor begeerte én hechting, onrustige verliefdheid én geduldige
trouw, zotternij én wijsheid, passie én deugd. Blijkbaar heeft liefde als term
geen enkel passend synoniem. Uiteraard ligt de rijke menselijke ervaring aan de
oorsprong van haar vele betekenissen: affectie, begeerte, vriendschap, genade…
Die verschillende betekenissen lopen in de liefdesbeleving door elkaar. Je kan
wel een dubbel onderscheid maken. Enerzijds tussen de liefde uit begeerte
(concupiscentia), dat is de liefde die ik voor een ander heb omwille van mezelf,
dus omwille van datgene wat die ander mij kan geven, en de vriendschap
(amicitia), dat is de liefde voor een ander omwille van hem/haarzelf. Anderzijds
tussen de voorkeursliefde (dilectio), dat is de liefde voor de mens(en) waar ik
iets voor voel en voor mijn naaste familie, en de naastenliefde (caritas), dat is de
ruimste liefde voor gelijk welke ander, wie hij of zij ook is. Een leven lang
proberen mensen hun seksuele gebaren – die steeds meerzinnig zijn en zullen
blijven – en hun liefdevolle gevoelens voor hun beminde op elkaar af te
stemmen. Hun eigen genot en het genot van de ander in overeenstemming te
brengen. Ze leren geven en ze leren ontvangen. Kortom, het ideaal van een
harmonie tussen seksuele begeerte en geestelijke vriendschap, tussen liefde voor
wie je het liefst is en naastenliefde is nooit volledig verworven, maar mensen
blijven ernaar streven. Senioren bij uitstek weten van het menselijke tekort op
dat gebied en kunnen ons leren tegelijk mild te zijn voor onszelf en voor elkaar
en toch te blijven strijden tegen de voortdurende verleiding om de ander te
herleiden tot het zelf en de eigen noden.

Als het goed is, hebben ouder wordende koppels en alleenstaanden
gaandeweg met vallen en opstaan de liefde als tedere ontferming ontdekt en in
praktijk gebracht. Ze plukken er nu de vruchten van. Die tedere ontferming is
geen neerbuigende compassie, wel vanuit de eigen kwetsbaarheid de ander in
zijn kwetsbaarheid beminnen. Alleen een zwakke mens, namelijk degene die
zich doorheen de zwakheid van de ander bewust wordt van zijn eigen zwakheid,
kan zijn naaste beminnen. Of zoals Levinas het zo juist formuleert: “Aimer,
c’est craindre pour autrui, porter secours à sa faiblesse”.

Keren we terug naar het lied. Een oud geworden koppel is aan het woord,
en door hun mijmeringen heen herkennen wij ons. Wij waren jong en nu zijn we
oud geworden. Het dartele is weg, maar we kunnen nog liefhebben, lichamelijk
en geestelijk. Onze liefde is in goede en kwade dagen gerijpt. Soms waren we
heel dicht samen, dan weer van elkaar weggegroeid, maar we bleven ‘vechten
voor onze liefde’. Een lang proces als een touw dat zevenmaal getwijnd is.
Twijnen is draden van een touw ineendraaien. De draden blijven zichzelf, maar
het feit dat ze zoveel keren ineengedraaid worden, maakt het touw sterker.
Zeven is in de Schrift een heilig getal, dat volheid en totaliteit symboliseert.

M.a.w. liefde is allersterkst, ze blijft duren, ze is “sterk als de dood” zegt
dezelfde Schrift. Is het daarom dat de mi op het woord getwijnd zo lang wordt
aangehouden? Een lange liefde, een sterk touw.

Voor liefde moet je tijd nemen, zegt het lied. Ogenblik voor eeuwigheid.
Niet toevallig vinden we de hoogste noot (hoge re) op het woordje blik. Je blikt
in elkaars ogen, je ziet jouw ander en wordt zelf de ander in ‘die’ ene ogenblik.
Oneindige oproep aan elkaar: zie mij, ga mij niet voorbij. Het nu-moment van
de liefde is de openbaring van de eeuwigheid. Alleen door de liefkozing op dit
moment, door de aandacht nu voor mijn kind, door de naastenliefde van deze
dag, kan de uitstromende liefde van God zelf zich nestelen in onze seksualiteit,
in onze zorg, in de humaniteit van mens tot mens. Daar staat geen leeftijd op.
Liefde, geef ons nog wat tijd. De aandrang van die verzuchting wordt door de
componist terecht geaccentueerd door een maatwissel. Dat het hele lied
bovendien in re-groot staat, verhoogt alleen maar de vreugde van het liefhebben.
Die toonaard is immers van oudsher een juichende expressie.

Ach Liefde, geef ons nog wat tijd…

 

Bernard de Cock o.p.