Hopend op een luisterende God…

Dominicus Gent

Viering van zondag 28 juli

Hopend op een luisterende God…

 

Mogen/kunnen we hopen dat God onze gebeden, vragen hoort en er een antwoord op geeft?

Elke mens komt in zijn leven wel momenten tegen dat hij/zij het helemaal niet meer ziet zitten, zich onmachtig voelt om ergens iets aan te veranderen ten goede. Voor zichzelf of voor anderen. Dan zitten we in de duisternis, hopend op licht. Tasten we tegen de wand waartegen we oplopen.

Een aantal mensen bidden, smeken dan tot God om bescherming, om bijstand. Dat de Ene dan op een of andere manier zijn aanwezigheid zou laten voelen, hen zou bevrijden  zodat ze weer vrij kunnen ademen. Anderen geloven helemaal niet dat het helpt om een kaarsje te branden, te bidden, eventueel zelfs geloftes af te leggen om iets in de plaats te stellen als er beterschap komt.

Op de vraag of bidden helpt, is er geen duidelijk en eenduidig antwoord te geven waar iedereen zich in kan vinden.

Maar we kunnen wel luisteren en ons laten inspireren door wat zoekende mensen in de loop der eeuwen ondervonden hebben, wat ze in hun verhalen duidelijk hebben willen doorgeven over hun ervaring, over hun hoop, over hun geloof. Onze Bijbelse verhalen laten duidelijk blijken welke overtuiging ze zijn toegedaan. Laten we luisteren naar twee gekende teksten uit twee verschillende periodes: een uit het oude testament, een uit het nieuwe.

 

De eerste tekst is een verhaal uit het boek Genesis, de tweede bevat woorden van Jezus uit het evangelie van Lucas:

‘Abraham.’

‘Ja, Heer.’

‘Ik vind dat jij moet weten, dat ik nu naar Sodom afdaal. De zonden van die stad schreeuwen ten hemel, het onrecht regeert. Ik wil die verdorven stad met eigen ogen zien, ik ben bang dat mij niets anders rest dan haar te vernietigen.’

Zachtjes legde Abraham zijn hand op Gods arm: ‘Heer, gij wilt toch niet de rechtvaardigen met de goddelozen ombrengen? Stel dat er ginds nog vijftig rechtvaardigen zijn. Zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen? Dit zij verre van u! U bent toch een rechtvaardige God? Het zij mij vergund u dat in herinnering te brengen.’

‘Abraham, indien ik in die stad vijftig rechtvaardigen vind, zal ik haar sparen om hunnentwil.’

‘Maar, met uw welnemen Heer, als er nu eens vijf aan ontbreken, één handjevol, maakt dat veel verschil voor u?’

‘Ook indien ik er vijfenveertig vind, zal ik Sodom niet verwoesten, Abraham.’

En zo gaat het maar door. Abraham blijft verder aandringen bij God op clementie voor de stad Sodom. Hij blijft afpingelen van vijftig tot tien rechtvaardigen, en telkens verontschuldigt hij zich. ‘Mag ik zo vrij zijn…’, ‘Laat mijn heer niet kwaad worden…’, Ik ben wel vrijpostig…’.

‘Ik zal de stad niet verwoesten omwille van die tien, zegt God’.

Zodra de Heer zijn gesprek met Abraham beëindigd had, ging Hij weg, en Abraham keerde naar zijn woonplaats terug.

*

Jezus zei: ‘Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnenuit dan antwoorden: Val me niet lastig, de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het je te geven? Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan.

 

Commentaar op de lezingen    

Abraham is in de drie tradities van het Boek het prototype van geloven. Een van de bekendste verhalen is het offer van zijn eniggeboren zoon Izaäk. Abraham wordt door God opgeroepen om zijn zoon van wie hij houdt, mee te nemen naar de berg Moria, om hem daar te offeren. Te doden dus. Dat hij dat wil doen, zou zijn onvoorwaardelijk geloof moeten aantonen. Ondanks alle uitleggingen van het verhaal, blijf ik worstelen met de kordate bereidheid van Abraham om dat bevel op te volgen. Het is een fundamentalistische invulling van godsdienst. Ik voel veel voor wat twee reuzen uit de filosofie over dat verhaal hebben gezegd. Kant zei dat Abraham na had moeten denken en tot de conclusie moeten komen dat wie zoiets van hem vroeg nooit God kon zijn. Kierkegaard van zijn kant zei dat wie bereid is zijn eigen kind te offeren, de moraal en het nadenken achter zich heeft gelaten.

Maar wat zien we hier? Een heel andere Abraham. Geen fundamentalistische ja-knikker die blind zijn geloof volgt. Wel iemand die godsdienst rationeel durft te benaderen. Laten we het verhaal nog eens goed bekijken. Het is God die het initiatief neemt. Hij spreekt Abraham het eerst aan. Hij maakt hem deelachtig aan zijn plan om Sodom te vernietigen omwille van het zware onrecht in de stad. Maar Abraham gaat niet akkoord. Hij protesteert met zijn hart en zijn verstand. Hij interpelleert God en verwijst daarbij naar diens typisch goddelijk-onbegrijpelijke combine van rechtvaardigheid en vergeving. Dat kan jij niet maken, God. Dan handel je niet vanuit jouw wezen. Zo ben jij toch niet! Het strookt niet met uw recht dat Gij de rechtvaardigen laat omkomen samen met de onrechtvaardigen. Dus, spaar de stad. Abraham vraagt niet: ‘O God, laat toch de goeden niet onder de kwaden lijden.’ Nee, hij vraagt of het zo mag zijn dat de onrechtvaardigen worden gespaard omwille van de rechtvaardigen. En Abraham begint te onderhandelen.

Abraham verstaat de kunst van het marchanderen. Toch valt mij op dat hij enerzijds geen schrik heeft dat God nee zal zeggen op zijn herhaalde vragen, maar dat anderzijds zijn initiatief toch een bange smeekbede is van een knecht aan zijn meester die hem met één blik kan vernietigen: ‘ik hoop dat u niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het waag door te gaan’. Ja, het is schokkend te lezen dat Abraham precies meer gevoel heeft voor recht en gerechtigheid dan God zelf. Maar die paradoks in Abrahams gemoed, namelijk tegelijk angst en zekerheid, wordt door God zelf opgelost. Je mag God hier zien als degene die hoopt op Abrahams vragen om het antwoord te kunnen geven dat Hij graag wil geven. God staat eigenlijk al klaar met zijn antwoorden. Je hebt de indruk dat Hij erop aangestuurd heeft en van zijn vriend Abraham verwacht dat die opkomt voor de verdrukten. Uiteraard is Abraham als vragensteller de initiatiefnemer. Maar God zelf is eigenlijk de initiatiefnemer. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat God zelf het gesprek begint, maar ook duidelijk uit het slot van het verhaal. Er staat: ‘Zodra Jahweh het gesprek met Abraham geëindigd had’.

Volgens Susan Neiman zijn er twee dingen in Abrahams gedrag die ons hart in vervoering kunnen brengen. Het eerste is zijn universalisme. Het tweede zijn vastberadenheid. Het zijn twee kenmerken van het smeekgebed. Universalisme betekent dat Abrahams bekommernis om de onschuldigen van Sodom niet te maken heeft met verwantschap of stamgevoel, zijn zorg gaat uit naar alle onschuldigen, overal. Natuurlijk weten we dat Abraham denkt aan de familie van zijn neef Lot die zich in Sodom heeft gevestigd. Maar je moet weten dat er tussen Abraham en Lot onenigheid was ontstaan over het gebruik van het land en zij besloten hadden uit elkaar te gaan. Abraham staat hier dus ook symbool voor Israël,  en Lot symboliseert de heidenvolken. Welnu, het is heel sterk dat in dit verhaal Abraham niet voor zichzelf smeekt bij God, maar zelfs voor de familie met wie hij in onenigheid leeft. Het zou niet slecht zijn mocht het huidige Israël dit eigen prachtige verhaal opnieuw au serieux zou nemen.

Het tweede kenmerk van Abraham bij zijn smeken is zijn vastberadenheid. En hier wil ik overstappen naar de tekst van Lucas. Daar lezen we dat de vriend toch zal opstaan en de vrager zal geven al wat hij nodig heeft, al was het maar om zijn onbescheiden aandringen. En Jezus voegt eraan toe: ‘Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan.’

Zo’n omgang met een opperwezen is voor ons, moderne mensen, niet vanzelfsprekend. Maar dat is precies altijd het probleem geweest: dat bidden onlosmakelijk is verbonden met een God die luistert. Bidden is niet hetzelfde als mediteren of een gesprek met jezelf voeren. Bidden is niet slechts ‘denken naar binnen’, maar ook ‘spreken naar buiten’. En dan kom je bij de vraag die velen zich stellen: Is er wel een tweede persoon enkelvoud die luistert? Hoort die ‘Gij’ ons wel? Bidden veronderstelt dat God niet zomaar een symbool is van onszelf of een loutere idee. Tot een idee bid je niet. En bovendien: hoe ziet die God eruit?

Zou het niet kunnen dat tot God je smeekbeden richten wil zeggen: je eigen onmacht erkennen? Belijden dat je zelf niet de volledige heer en meester over je leven en over de wereld kunt zijn? Dat moet de diepe zin zijn van die woorden van Jezus: ‘Vraag en je zal gegeven worden…’. Vragen, zoeken, kloppen… allemaal gebaren van de mens die zijn eigen macht, zijn zelfverzekerdheid heeft afgelegd en die in zijn nood zijn toevlucht neemt tot de Bron van het leven. Dan zeg je: ik kan niet leven zonder die Bron van mijn leven. Ik kan niet opkomen voor anderen zonder die oorsprong van alle vrede en geluk. Ik kan niet echt liefhebben zonder de impulsen van Hem die de Liefde is. Daarom wil ik afgestemd blijven op de innerlijke stem van God. Bidden wordt dan eigenlijk een levenshouding. Onze woorden worden dragers van een luisterend verlangen naar die innerlijke stem van God. Je mag God dan ervaren als degene die wel en wee met je deelt.