Kerstviering 2017

Dominicus Gent

Kerstviering 25 december 2017

 

Lezing: Jesaja 9, 1-6
Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet dan een helder licht, over hen die wonen in een land vol duisternis gaat dan een stralend licht op.
Uitbundig laat Gij hen juichen en overstelpt hen met vreugde; zij verheugen zich voor uw aanschijn zoals er vreugde is bij de oogst en gejuich bij het verdelen van de buit.
Want het drukkende juk, de stang op hun schouders, de stok van de drijver, Gij breekt ze stuk als op de dag van Midjan.
Want alle dreunend stampende laarzen en met bloed doordrenkte mantels worden verbrand en verteerd door het vuur.
Want een kind wordt ons geboren, een zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt hem: Wonder van beleid, Sterke God, Vader voor eeuwig, Vredevorst.
Groot is de macht en eindeloos de vrede voor de troon van David, voor zijn koninkrijk; hij zal het stichten en stutten door recht en gerechtigheid van nu af en voor altijd. De ijverzuchtige liefde van Jahwe der legerscharen zal dit bewerken.

 

Lied

De mensen die gaan in het duister
De mensen die gaan in het duister.
die wonen in ’t land van de dood,
zij zullen een licht zien stralen;
het hemelse morgenrood.

Zij zullen weer zingen van vreugde,
de angst en de nood zijn voorbij,
geen vijand marcheert door de straten,
de kinderen spelen weer vrij.

De stok die hen sloeg is gebroken,
geen mens wordt vertrapt of verdrukt.
Zij krijgen weer tijd van leven,
er is een begin van geluk!

Want er is een prins geboren,
met prachtige namen gekroond.
En hij is de vorst van de vrede,
de God die bij de mensen woont.

Hij brengt het leven op aarde
terecht in zijn koninkrijk.
De mensen die gaan in het duister,
die worden de koning te rijk.

(Tekst: Hanna Lam)

Goedemorgen en van harte welkom aan u allen en speciaal aan de kinderen.
Een zalige Kerst aan elk van jullie, hier gekomen om samen met elkaar hier dit feest te vieren.
Want de geboorte van een kind is een feestelijke gebeurtenis. Het toont de kracht van het leven, het wekt hoop en verwachting op iets nieuws, het doet voelen dat de schepping niet iets is van ooit eens en lang geleden, maar dat het van ieder moment kan zijn. Dat uitzicht doet mensen wegtrekken uit oorlogs- of hongergebied, doet mensen hun leven wagen in gammele bootjes, uitzicht op nieuw leven doet mensen de zwaarste medische behandelingen ondergaan, uitzicht op nieuw leven brengt het beste in mensen naar boven wanneer ze zich solidair tonen met degene die dat uitzicht verloren is.
Het is wellicht niet toevallig dat we dit in de donkerste periode van het jaar willen voor ogen houden. De dagen zijn donker en koud en het licht komt van ver. De nacht is langer dan de dag. Een volk gaat in duisternis, hoorden we daarnet bij Jesaja. Letterlijk en figuurlijk.
Maar juist die diepste donkerte maakt mogelijk dat licht erin kan doorbreken en zo fel gaat stralen dat het duister erin oplost. Veel is niet nodig: een kleine vlam kan een hele kamer verlichten, het liefdevol licht in iemands ogen kan een ander doen herleven. Nieuw leven wordt mogelijk wanneer licht levenskracht mag zijn. En dat is niet te stoppen.
Om die overtuiging kracht bij te zetten, staken we in de voorbije weken telkens een kaarsje meer aan op de adventskrans, en steken we nu ook de paaskaars en de lichtjes in onze kerstboom aan.
Van nu af aan zal het licht onze leidraad zijn en ons ijkpunt.
Van nu af aan zullen we op weg gaan met lichtheid in ons hart.
Het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. Want een kind is ons geboren, een zoon ter wereld gekomen.
Dat horen we in het Kerstverhaal bij de evangelist Lucas.
We hebben aan Bernard gevraagd om het voor ons te zingen.

 

Evangelie Lucas 2, 1-21, gezongen

In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk. Deze volkstelling had voor het eerst plaats toen Quirinius landvoogd van Syrië was. Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad om zich te laten inschrijven. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David, ging hij van Galilea uit de stad Nazaret naar Judea, naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die zwanger was. Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten. Plotseling stond een engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen. Maar de engel sprak tot hen: ‘Vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.’ Opeens voegde zich bij de engel een hemelse heerschare; zij verheerlijkten God met de woorden: ‘Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft.’ Zodra de engelen weer van hen waren heengegaan naar de hemel, zeiden de herders tot elkaar: ‘Komt, laten we naar Betlehem gaan om te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons heeft bekend gemaakt.’ Ze haastten zich er heen en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag. Toen ze dit gezien hadden, maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was. Allen die het hoorden, stonden verwonderd over hetgeen de herders hun verhaalden. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was. Nadat de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen.

 

Lied

Vanwaar zijt Gij gekomen
Vanwaar zijt Gij gekomen,
wij wisten niets van U.
In onze stoutste dromen
was God nooit hier en nu.
Een nieuwe God zijt Gij,
die onder ons wil wonen,
zo ver weg, zo dichtbij.

Gij zijt ons doorgegeven,
een naam, een oud verhaal,
uw woorden uitgeschreven
in ied’re mensentaal.
Ons eigen levenslot
met uw geluk verweven,
zo zijt Gij onze God.

Gij zijt in ons verloren,
wij durven U niet aan,
uw stem in onze oren,
uw komst in ons bestaan.
Een mens van vlees en bloed,
een kind voor ons geboren,
een naam die sterven moet.

(Tekst: Huub Oosterhuis)


Kindermoment

Keizer Augustus wil weten wie er allemaal in zijn land woont. En dus maakt hij een wet waarin staat dat iedereen zich moet laten opschrijven in de stad vanwaar hun ouders en voorouders komen. Zo is meteen duidelijk vanwaar iedereen precies komt. Dat is blijkbaar belangrijk. Als die papieren in orde zijn is alles in orde voor keizer Augustus. En zo vertrekken Jozef en Maria naar Bethlehem om de papieren voor de keizer in orde te laten brengen. Dat is niet simpel want Maria is zwanger, ze verwacht een kindje. Het is een lange reis. Gelukkig kan ze op een ezel zitten.
1. Maria en Jozef en de ezel worden op de tafel gezet
Wanneer ze in Bethlehem aankomen vinden ze geen plaats om te overnachten. Er is heel veel volk. Het is al donker. Waar moeten ze naar toe? Ze vinden een oplossing. Ze zien een stal waarin een os staat en ze kraken die stal. Er is daar plaats genoeg. Ook het ezeltje waarmee ze gekomen zijn mag in de stal. Zo hebben ze nu allemaal onderdak.
2. Stal, os
En het is daar is dat ze een kindje krijgen. Hun eerste kindje. Ze wikkelen het in doeken en leggen het neer in de voederbak van de os.
3. Kindje
Ze zijn ongelooflijk blij. Bijna tezelfdertijd gebeurt er verderop nog iets heel bijzonder. Er waren daar herders die bij hun kudde schapen blijven en daarom ‘s nachts buiten slapen. Ineens komt daar in die donkere nacht een engel bij de herders. En overal is er ineens ook heel veel licht. Ze schrikken op maar de engel zegt: ge moet niet bang zijn. Ik breng heel goed nieuws.
4. Engel en licht
De engel zegt: Vandaag is in de stad uw redder geboren. Het teken is een kindje in doeken gewikkeld dat in een voerbak ligt.
De herders zeggen, kom dat willen we zien. En zo komen ze bij Maria en Jozef en hun kindje in de stal.
5. Herders en lam
Ondertussen zijn er ook wijzen uit het Oosten, gekomen naar de stad Bethlehem. Zij komen van heel ver. Zij hadden een ster gezien, een heel speciale ster en die hebben ze gevolgd. Zij wisten echt niet waar ze aan zouden komen en wat ze zouden vinden. Maar ze zijn de ster de hele tijd blijven volgen. Dan blijft de ster stilstaan boven die stal waar Maria en Jozef en hun kindje zijn. En de wijzen weten: hier moeten we zijn.
6. Ster
Alle kadootjes die de wijzen op hun lange tocht hebben meegedragen, geven ze nu aan het kindje en aan Maria en Jozef.
7. De wijzen uit het Oosten
Dat alles gebeurt in Bethlehem.
En vanuit Bethlehem is er vandaag ook een kadootje tot hier bij ons in Dominicus gekomen. Het Vredeslicht. Dit vlammetje is in Bethlehem aangestoken en het is via Oostenrijk en Duitsland ook in ons land aangekomen. Nele heeft het voor ons meegebracht. Het Vredeslicht drukt het verlangen van héél véle mensen naar vrede uit, maar ook de wil om er persoonlijk aan te werken.
Dit Vredeslicht is universeel, en wordt door mensen van verschillende spiritualiteit, levensvisie en geloof gedragen. Nele, wil je dit vredeslicht tussen de sterren op de vlag van Europa plaatsen want daar is dringend licht uit Bethlehem nodig om klaar te zien wat in het leven en samenleven en voor vrede, echt belangrijk is.
We zingen nu voor de geboorte van het licht in Bethlehem en voor alle dragers van Vredeslicht:

 

Lied: Eer zij God in onze dagen….
Lied: Eer zij God in onze dagen
Eer zij God in deze dagen
Eer zij God in deze tijd
Mensen van het welbehagen
Roept de aarde vrede uit
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo

Eer zij God die onze vader
En die onze koning is
Eer zij God die op de aarde
Naar ons toegekomen is
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo

Lam van God Gij hebt gedragen
Alle schuld tot elke prijs
Geef in onze levensdagen
Peis en vree kyrieeleis
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo
Gloria in excelcis Deo

Overweging

De herderkens lagen bij nachte, zij lagen bij nacht in het veld. Al sinds jaar en dag en in je verste herinneringen kan je beelden opdiepen van een kerststal, een schoon landelijk, romantisch tafereel met Jozef, Maria, het pasgeboren kind, soms een os en een ezel sinds de heilige Franciscus die geadopteerd heeft, maar zeker ook altijd liefst zeer devoot afgebeelde herders, om het verhaal van de evangelist Lucas recht te doen.
Deze zoete verbeelding, tezamen met het feit dat iedereen dit verhaal al bijna van buiten kent, verhult echter iets te gemakkelijk het merkwaardige van een aantal details. En alhoewel Lucas de evangelist is van de geschiedschrijving – hij beschrijft het levensverhaal van Jezus helemaal – blijkt uit die aspecten dat we dat vooral niet heel letterlijk moeten nemen. De levensgeschiedenis is in de eerste plaats een geloofsverhaal en gebruikt daarvoor een aantal verwijzingen en beelden die, zoals zovele Bijbelse beelden, een heel andere betekenis gekregen hebben of voor ons zelfs betekenisloos zijn geworden. De betekenis ervan opdiepen brengt nieuwe nuances en kleuren aan en zelfs betekenissen.

Onmiddellijk na het tafereel waar Maria haar kind ter wereld brengt, verschuift de focus van de verteller, bijna als in een film naar een andere plek. Er staat “In de omgeving bevonden zich herders die hun kudde bewaakten”. Voor ons een toevallig landelijk tafereel, voor toehoorders van die tijd wellicht de verwachting dat er nu minstens iets ergs zou gebeuren. Herders waren immers niet al te graag gezien, het was uitschot, ze bengelden helemaal onderaan de sociale ladder en waren bovendien onrein. Ermee in aanraking komen maakte je ook onrein. De nachtmerrie van iedere vrome jood.
In die tijd werden er in Palestina zelfs geen herders meer toegelaten. Ze waren te grote economische concurrenten geworden voor de landbouwers omdat hun kuddes van de kostbare oogsten aten. Een soort competitie die je nu nog kan zien in Kenia, in Mauretanië en centraal Afrika. Ze werden dus verjaagd als krakers en profiteurs avant-la-lettre.

Er was slechts één uitzondering op de regel: in een afgebakende plek in de buurt van Betlehem werden de offerdieren voor de tempel in Jeruzalem gekweekt en gehoed. Heel wellicht zijn de herders waarvan sprake in het verhaal dus loonslaven van de tempel. De dieren zijn niet van hen, ze moeten ze weiden, ervoor zorgen dat er geen verloren raken en dat ze niet geroofd worden door dier of mens. Herdershonden waren nog niet uitgevonden, ze hadden alleen een kleine slinger met keitjes als wapen om schapen bij de troep te houden en indringers te verdrijven. Als het toch gebeurde dat ze een schaap of lam verloren, moesten ze dat uit eigen zak vergoeden.
Dag in dag uit, nacht in nacht uit in shiften van een paar uur. Ze konden dus geen sabbat houden en zaten ver van waar het sociale leven zich afspeelde en waar de politieke beslissingen werden genomen. Dat soort volk kon dus niets goed voorhebben.

Nochtans moet het woord “herder” voor de toehoorder ook zeker verwezen hebben naar de geschiedenis van het joodse volk en zijn grote figuren. Abel, Jakob, Jozef, Mozes en David -herinner u de slinger waarmee hij Goliath uitschakelde- waren allemaal herders, maar toen was het volk Israël vooral nog een herdersvolk en was landbouw nog geen grote economische activiteit.
Terug naar het verhaal. De toehoorder ziet een bende herders en denkt dus meteen iets ergs. Lucas zet hen echter bewust op het verkeerde been, want wat volgt is choquerend. De engel van God richt zich uitgerekend tot dat groepje outcasts om een blijde boodschap te verkondingen. Zij zijn de uitverkorenen, uitgerekend zij zijn gekozen om die boodschap verder te verspreiden. Dus niet de hogepriesters of de wetgeleerden, niet de theologen of de leiders van het volk, maar juist zij die onderaan de sociale ladder staan, die niets te zeggen hebben, zonder macht zijn, die machteloos hun lot moeten ondergaan, zij die gedoemd zijn te zwerven, zij, zonder vaste grond onder de voeten, op de vlucht, steeds verjaagd. Het zijn zij die geroepen zijn om te getuigen van wat zij weten.
Veel zegt de engel niet, maar in wat hij of zij zegt, ik wil hier nu niet discussiëren over het geslacht der engelen, in wat gezegd wordt is ieder woord belangrijk.

De eerste woorden die de engel spreekt zijn “Vreest niet”, want ze hebben een ferme schrik te pakken. Ze zijn immers groot gebracht met het beeld van een vergeldende, een straffende God aan wie offers moeten gebracht worden om hem gunstig te stemmen. Het verschijnen van een bode van God kan dan ook niet meer of niet min geweest zijn dan dat ze ware doodsangsten moesten uitstaan, hun uur had zeker geslagen. Ze vreesden een grote vrees staat er. De engel veegt hun schrik meteen weg: “Vreest niet”. Woorden die Jezus later ook zal spreken bij de storm op het meer wanneer zijn vrienden daar doodsangsten uitstonden. De blijde boodschap is dat er geen God is om bang voor te zijn, dat dat verzinsels zijn van zijn grondpersoneel dat de maatschappij opdeelt in rein en onrein, in erbij horen of niet, tenzij je je wil integreren. Verzinsels van een elite die het niet goed voorheeft en die ideeën alleen gebruikt om de eigen macht te bestendigen. Er is geen god die je kan omkopen om dingen ten goede of ten kwade te keren, er is alleen een god die omziet naar mensen, die hen nabij is, die de incarnatie is van die oude belofte, van de Naam “Ik zal er zijn – wees er”. Dit ene beeld van herders en engel beschrijft wat mystici door de eeuwen heen hebben willen uitdrukken. God is alleen liefde. Vreest niet. Vreest de liefde niet. Maak ze tot jullie weg. Dan alleen is er nu redding voor jou. De redder die geboren is, is dat, zal dat helemaal incarneren.

En weer doet Lucas de toehoorders nadenken: die redder is geen superheld, geen legeraanvoerder of generaal, geen groot politicus of staatsman, de redder is een kind, een pasgeborene, het gans andere van wat we spontaan zouden denken.
En het wordt nog straffer: plots is de hemel vol met engelen, letterlijk staat er een legerschaar, een legioen, dat is een militaire term. Het is duidelijk: vanaf nu geldt een andere logica. Niet die van macht en geweld, van legers met gesofisticeerd wapentuig, van grote kleuters die elkaar bedreigen met atoombommen, die worden met dit beeld juist belachelijk gemaakt. Geweld zal nooit het leven stoppen, het leven is altijd sterker. De duisternis zal nooit het licht kunnen verdrijven. Vanaf nu geldt de logica van de vrede en de geweldloosheid. Die geweldige geweldloze vrede zal het halen mettertijd, ook al wordt ze belaagd.

Dat is herders en ons toegezegd en toegezongen. Dat weten we vanaf nu. We mogen vertrouwen op die belofte, we kunnen ervan leven en ze zet hen en ons letterlijk in beweging, op zoek naar het kind, op zoek naar vrede.
Een pasgeboren kind en toegewenste vrede, kan het nog machtelozer, zou je denken. Een pasgeboren kind dat niet kan overleven zonder de zorg van andere mensen, vrede die maar ontstaat omdat mensen in concrete situaties voor een andere logica kiezen en daarbij klappen durven incasseren. Vrees niet. Zo is het: “God wordt maar mens door andere mensen.”
Het klinkt misschien wat naïef in deze tijden, maar dat wij hier nu samen komen bewijst dat het bij ons allen een intuïtie is die niet klein te krijgen is, dat we geloven dat ooit die stad van vrede komt, dat we leven van de hoop dat een nieuwe wereld komen zal.

Lied

Dat een nieuwe wereld komen zal
Dat een nieuwe wereld komen zal
waar brood genoeg –
en water stroomt voor allen.
Daar bouwen wij veilige buurten
wonen dooreen in wijken van vrede
in schaduw van bomen.
Geen kinderen zullen daar sterven
oude mensen maken hun dagen vol
en jonge mensen zullen daar pas
op hun honderdste sterven.

Wij zullen niet voor de leegte zwoegen
geen kinderen baren voor de verschrikking.
De wolf en het lam
zullen weiden tezamen:
wij leren de oorlog af.
Dat een nieuwe wereld komen zal
waar brood genoeg –
en water stroomt voor allen.

(tekst: Huub Oosterhuis)

 

Tafeldienst

Jij die voor geen nacht of duister wijkt
en volhoudt dat er licht zal zijn
voor allen
warmte, ruimte en tijd van leven
voor iedereen om mens te zijn,
doe ons vandaag opnieuw geloven dat het goed is
om een mens uit God te zijn
en dat het zeer goed is om daarom mens te zijn voor anderen

Jij onuitsprekelijke,
wees hier aanwezig,
in deze kring van mensen
waar met woorden gebaren
de hoop wordt uitgebeeld dat al wat leeft
gezien, geteld, bevestigd
en geliefd zal zijn,
geherbergd in onverbreekbaar samenzijn.

Herinner ons de namen
van zovele mensen
in de wereld dichtbij en veraf die
zich inschakelen in
de beweging van levenskansen voor eenieder
van toekomst voor deze planeet

Herinner ons de namen
van zovele geliefde mensen
die ons ontvallen zijn maar niet kwijtgespeeld
met wie we verbonden blijven over
de dood heen

Herinner ons de naam
van hem, Jezus, uw geliefde

Tafelgebed: Die naar menselijke gewoonte
Die naar menselijke gewoonte
met een eigen naam genoemd werd
toen hij in een ver verleden
werd geboren, ver van hier

die genoemd werd: Jesjoe, Jezus
zoon van Jozef, zoon van David
zoon van Jesse, zoon van Juda
zoon van Jacob, zoon van Abram
zoon van Adam, zoon van mensen

die ook Zoon van God genoemd wordt,
heiland, visioen van vrede,
licht der wereld, weg ten leven,
levend brood en ware wijnstok

die, geliefd en onbegrepen,
werd bewaard in taal en teken
als een eeuwenoud geheim
als een wachtwoord doorgegeven
als een vreemd vertrouwd verhaal

die een naam in mijn geheugen
die de stem van mijn geweten
die mijn waarheid is geworden:
hem gedenk ik hier en noem ik,
als een dode die niet dood is,
als een levende geliefde

die gekozen heeft te leven
voor de armsten van de armen
help man, reisgenoot en broeder
van de allerminste mensen

die, ten dage dat hij rondging
door de dorpen van zijn landstreek,
mensen aantrok en bezielde,
hen verzoende met elkaar
die niet steil en ongenaakbaar,
niet hooghartig, als een heerser,
maar in knechtsgestalte leefde

die zijn leven voor zijn vrienden
prijsgaf, door een vriend verraden,
die, getergd tot op het kruis,
voor zijn vijand heeft gebeden,
die, van God en mens verlaten,
is gestorven als een slaaf

Maar niet als een slaaf vergeten is,
Jezus van Nazaret
die zolang hij leefde en zover hij reiken kon
met eigen hand
de aarde heeft ingericht op samenzijn
En die gekomen tot
zijn uur van nu of nooit,
het brood begon te breken
om van zichzelf en ieder mens
te spreken: gebroken en gedeeld
zo zul je deel van leven zijn!

En die daarna de beker hief
op een toekomst die toch niet
eeuwig uit kan blijven
op een leven dat het meest kwetsbare
in mensen en de meest gekwetste mensen
toe-komt
Mijn bloed, als wijn vergoten,
om ooit te komen tot
een wereld met zijn allen.

die gestrooid is in de akker
als het kleinste van de zaden,
die daar wacht een lange winter
in de stilte van de dood,
die als graan geoogst zal worden
die als brood gedeeld wil worden
om in mensen mens te worden

die, verborgen in zijn God,
onze vrede is geworden,
onze ziel tot rust gekomen,
die ons groet van uit zijn verte
die ons aankijkt van dichtbij
als een kind, een vriend, een ander

hem gedenk ik hier, hem noem ik
en beveel hem bij je aan
als je levende geliefde
als de mens die naast je is.

(Tekst: Huub Oosterhuis)

Onze Vader

Vredeswens

Plotseling geschiedt het:
bij de aankondig-engel is de veelheid van een
hemelse strijdschaar;
zij loven God en zeggen:
glorie aan God in den hoge,
en op aarde vrede
in mensen van welbehagen!
Laat ons mensen van welbehagen worden en wensen we aan elkaar de vrede die daarvan het onuitwisbare teken is.

Communie

Slotlied

Midden in de winternacht

Midden in de winternacht, ging de hemel open.
Die ons heil der wereld bracht, antwoord op ons hopen

Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!

Vrede was er overal, wilde dieren kwamen
Bij de schapen in de stal, en zij speelden samen.

Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!

Ondanks winter sneeuw en ijs, bloeien alle bomen,
want het aardse paradijs is vannacht gekomen.

Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!

Zie daar staat de morgenster, stralend in het duister
Want de dag is niet meer ver, bode van de luister

Die ons weldra op zal gaan, herders blaast uw fluiten aan
Laat de bel bim-bam, laat de trom rom-bom
Kere om, kere om, laat de bel-trom horen
Christus is geboren!