Waardigheid in de zorg…

Dominicus Gent
Zondag 24 december 2017
Waardigheid in de zorg

 

Welkom op deze zondagsviering net voor Kerstmis. Het zal de derde viering zijn over zorg, en we zullen het vandaag vooral hebben over waardigheid: hoe behouden we, in deze opgejaagde, overgecontroleerde maatschappij, in de zorg de waardigheid, het respect dat ieder mens verdient? Hilde zal het daarover hebben. Mieke zal daarna over zorg nadenken vanuit een evangelieverhaal, het overbekende verhaal van de lamme.
Maar laten we het eerst stil maken in ons hoofd en hart. Laten we beseffen dat ook wij zorg nodig hebben in ons kwetsbare leven, en dat we hier komen om met elkaar ons de Grote Belofte te herinneren: Ik zal er zijn. Heerst in je leven verlies, of verdriet, of chaos, of verlamming, Ik zal er zijn, klinkt de Grote Belofte. Die Belofte is zo groot, dat we elkaar nodig hebben om erin te kunnen geloven: elkaars blik en verwelkoming, elkaars woorden en zingen, elkaars kleine belofte…
En laten we ook de velen meenemen in ons gebed die zich vandaag helemaal alleen, verloren, zonder zorg voelen: in deze stad, in dit ziekenhuis vlakbij, op de vlucht, of waar dan ook.
Steken we, klein als wij zijn, toch de Paaskaars aan, teken dat we al zo lang dit geloof gaande houden.

Gij die geroepen hebt ‘Licht’ en het licht werd geboren,
en het was goed, het werd avond en morgen, tot op vandaag –
Gij die geroepen hebt ‘o mens’ en wij werden geboren,
Gij die mijn leven zo geleid hebt tot hiertoe, dat ik nog leef.
Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.
Gij die liefde zijt, diep als de zee, flitsend als weerlicht, sterker dan de dood,
laat niet verloren gaan één mensenkind.
Gij die geen naam vergeet, geen mens veracht –
laat niet de dood die alles scheidt en leeg maakt,
laat niet de tweede dood over ons komen.
Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.
Voor allen die gekruisigd worden, wees niet niemand,
wees hun toekomst ongezien.
Voor mensen die van U verlaten zijn, voor allen die hun lot niet kunnen dragen,
voor hen die weerloos zijn in de handen van de mensen.
Voor uw naamgenoten in ons midden : vluchtelingen, vreemden, wees niet niemand –
voor hen die kracht uitstralen, liefde geven, recht doen :
dat zij staande blijven in ons midden.
Omdat Gij het zijt, groter dan ons hart, die mij hebt gezien eer ik werd geboren.

 

Waardigheid in de zorg

Hoe wordt waardigheid gecreëerd als we geconfronteerd worden met de schamelheid van het lichaam of de fragiliteit van de geest? Waar zit waardigheid als we zelf ziek zijn of oud worden of plots door een ongeluk in het ziekenhuis terecht komen?
Waar is die waardigheid als we als verzorger of arts tegenover een zieke mens staan? En hoe ervaren we waardigheid als we op bezoek gaan of mantelzorger zijn voor iemand?
De vraag roept bij mij heel wat gedachten en emoties op. Ik wil er twee van uitwerken.
De eerste gedachte wil ik illustreren met een stukje van een tekst die soms opduikt in sociale media en die ik hier wat inkort. Het is een verhaal over een brief die men vindt in het nachtkastje van een oude vrouw. Door de brief te lezen krijgen de verzorgers een andere kijk op wie ze is. De brief gaat als volgt:

“Liefste verplegers en verpleegsters: wat zien jullie als jullie mij aankijken?
Want wat jullie zien, ben ik niet.
Ik zal jullie vertellen wie ik ben. Ook al zit ik hier, zoals me opgedragen werd, rustig op de bank.
Ik ben een 10-jarig meisje met een moeder en een vader, met broers en zussen, die oneindig veel van elkaar houden. Ik ben een 16-jarig meisje met paardenstaartjes dat ervan droomt om de ware liefde te vinden. Ik ben een bruid van 20 en mijn hart slaat op hol want ik zal een belofte doen die mijn hele leven zal standhouden. Nu ben ik 30 en heb ik zelf kinderen die mij nodig hebben. Ik heb een veilige en gelukkige thuis. Ik ben een 40-jarige vrouw. De kinderen worden zo snel groot, maar wat ons bindt, houdt voor altijd stand. Als ik 50 ben, leven mijn kinderen niet meer in huis, maar met mijn echtgenoot ben ik gelukkig. Met 60 zitten er terug baby’s op mijn knieën. Opnieuw zit ik hier omgeven door kinderen en mijn geliefden. Maar ondanks alles leeft het meisje nog. Ook in deze ruïnes. Mijn vermoeide hart wordt nog steeds gevuld met krachtige gevoelens. Ook vandaag nog. Ik denk aan de gelukkige en de droevige dagen. In mijn hoofd reis ik voortdurend terug naar het verleden. Ik denk aan al die jaren die zo kort leken. Die veel te snel voorbijgingen. En ik aanvaard dat niets voor eeuwig is. Dus open de ogen en bekijk me goed! Voor jullie ligt geen gebrekkige en giftige vrouw. IK ben het!”

Tot hier de brief. Elke mens die zorg nodig heeft is vooral een mens met een eigen geschiedenis, met ervaringen, gedachten en gevoelens, met familie of alleen. Op een bepaald moment in de levensloop kom ik haar of hem tegen, zelf ook met mijn eigen geschiedenis, ervaringen, gedachten en gevoelens, mèt familie of alleen. We zijn allebei mensen en we kunnen elkaar ontmoeten. In de bereidheid van de ander te ontmoeten zit voor mij veel waardigheid. Die ontmoeting gebeurt in woorden, in een blik, in gebaren. Die ontmoeting kan bijdragen tot genezingsprocessen, tot troost, tot aanvaarden wat niet veranderd kan worden. Die ontmoeting kan groter zijn dan ons hart….

Waardigheid roept ook een tweede gedachte op. Een collega met wie ik bevriend geworden was in de loop van jaren samen werken, werd geconfronteerd met kanker. Doorheen de jaren dat hij ernstig ziek werd zijn we mekaar blijven zien. Hij was zelf heel zoekend naar de betekenis van de ziekte in zijn leven en dat van zijn gezin. Eén van de manieren waarop we met enkele mensen hem konden en mochten steunen was door eenmaal per maand samen te komen rond een boek dat we lazen. Hij koos het boek, wij lazen telkens op voorhand en één van ons bereidde het voor door een samenvatting te maken van de inhoud. Het waren telkens boeken die heel wat stof tot vragen en denken en delen met elkaar gaven. De avonden waren belangrijk voor hem en ons, want we ontmoeten elkaar ook op een existentieel en spiritueel niveau, niet ‘enkel’ in de vriendschap, de bezorgdheid en de ondersteuning die er ook natuurlijk waren. Er was een wederkerigheid van geven en ontvangen. Verschillende keren hebben we gedacht dat het de laatste keer was en hij voelde dat ook. De jaren dat we samen kwamen hebben niet enkel voor hem maar ook voor mij een grote betekenis gehad. Ik had echt het gevoel dat dit onze relatie niet maakte tot een bezoek aan een zieke, maar een rijke uitwisseling van zoekende mensen die elkaar waarderen en vertrouwen en uitdagen.

Waardigheid betekent voor mij dat met de zieke of oudere mens ook gesprekken aangegaan worden over thema’s die diep kunnen beroeren. Waarom zij of hij getrokken werd uit de schoot, mens genoemd werd en geëigend. Of zij gekomen is waar Gij zijt? En nu ik neerzit aan de kant, voel ik mij overschaduwd met Uw naam? En vooral: word ik niet overgelaten aan mijzelf?
Zingen wij dit in het boek: bladzijde 178

Die mij getrokken uit de schoot,
Mij mens genoemd hebt en geëigend,
Mijn ogen wende aan het licht,

Mijn voeten zette dat ik stond,
Mij hebt doen weten dat ik gaan kon,
Dat ik zou komen waar Gij zijt.

Die als ik neerzit aan de kant
Van weg en omweg, moe en dorstig,
Mij overschaduwt met uw Naam.

Die toen ik neerlag in het stof
Mij hebt omgeven met uw duister
Dat geen gedierte mij verslond.

Die ongezien mij trekt tot U,
U zal ik ongezien vertrouwen
Laat mij niet over aan mijzelf.

(H. Oosterhuis)

 

Evangelie Marcus 2, 1-12

Toen hij enige dagen later in Kafarnaüm was teruggekeerd, en men hoorde dat Hij thuis was, 2stroomden de mensen in zulk een aantal samen, dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer verkondigde. 3Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd. 4Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken. 5Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: “Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.” 6Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen zeiden bij zichzelf: 7“Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen? 8Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden, en Hij zei hun: “Wat redeneert gij toch bij uzelf? 9Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop?10Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme:11Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.” 12Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden: “Zoiets hebben wij nog nooit gezien.”

Die ongezien mij trekt tot U, U zal ik ongezien vertrouwen… Dit moet de lamme in het evangelieverhaal van Marcus, veronderstel ik, ook gedacht hebben. Op de 2de zondag van de advent verwees Luc in zijn pakkende overweging over de vermaatschappelijking van de zorg ook naar dit genezingsverhaal. Vandaag wil ik er samen met jullie nog even verder over bezinnen. 

Ongeveer 15 jaar geleden had ik een mooi gesprek met Patrick, de man van een goede vriendin, die door een verkeersongeval volledig verlamd werd (op 1 arm na). Hij leerde mij het evangelieverhaal beter begrijpen, zonder dat hij het zelf ooit heeft beseft. Hij vertelde over de vele gelukte en mislukte pogingen die hij, samen met lotgenoten en met enthousiaste vrienden, had ondernomen om zich vrij en vlot te kunnen bewegen en te gaan en te komen waar hij graag wou. Als optimist en moppentapper vertelde hij er graag bij hoe dikwijls hij het voorrecht kreeg om ander delen van gebouwen te ontdekken. Zoals de goederenlift van de opera, de sacristie van verschillende kerken, de achterkeuken van hotels… Maar hij vertelde ook over het dubbele gevoel dat hem bekroop telkens als hij ergens op de trappen moest gedragen worden. Enerzijds een gevoel van dankbaarheid voor de behulpzame dragers en anderzijds een gevoel van mensonterende onmacht en daarbij horende boosheid. Want Mieke, zei hij, we worden nog veel als lamme bekeken en worden ook nog dikwijls lam gehouden. We hebben met zijn allen nog veel werk aan de winkel. Maar samen zijn we sterk! Ik heb heel veel steun aan mijn lieve echtgenote, alle verzorgers, mantelzorgers en vrienden. Zo kan ik van het leven genieten, al is het af en toe met grote frustraties. Maar die heb jij toch ook soms ,niet?
Tot zover de ontmoeting en het gesprek.

Terug naar het evangelieverhaal. Ook daarin vond een ontmoeting plaats, een beweging, een tegemoetkoming. De menigte kwam naar Jezus toe om naar hem te luisteren. Vier vrienden zorgden ervoor dat ook hun vijfde vriend Jezus kon ontmoeten. Zij lieten zich niet afschepen door nog eens een ontoegankelijke ingang. Hun vaste wil om te helpen, hun geloof maakte de tegemoetkoming van Jezus waar. Hij zei’ uw zonden zijn u vergeven’. Jezus wil iedereen gelijkwaardig opnemen in de kring van zijn barmhartige liefde. Wij allen, elk met onze beperkingen, zoeken samen de weg om toegang te vinden en te krijgen tot die levengevende kring.

In het evangelieverhaal is nog een ander niveau van ontoegankelijkheid te ontdekken. Typisch is de houding van de schriftgeleerden die Jezus’ macht om zonden te vergeven betwisten en intussen geen acht slaan op de man die niet kan lopen. Zij merken niet dat er een explosie van nieuw leven plaats vindt onder hun ogen. Heel vaak is de frustratie die mensen met een beperking ondervinden niet te wijten aan hun fysieke conditie dan wel aan de reacties van mensen die hen op een allesbehalve waardige wijze bejegenen of die hen totaal ignoreren. Gemarginaliseerd worden is een vorm van frustratie die vaak pijnlijker en meer ontmenselijkend is dan de beperking zelf. Uitsluiting impliceert dat iemand niet in staat of waardig bevonden wordt deel te nemen in het gewone leven.
De genezingsverhalen zetten wegwijzers uit voor ons allen. De religieuze leiders in die verhalen zijn deel van het probleem, eerder dan van de oplossing. In plaats van toegang te begunstigen, verhinderen zij die. De kerk van Jezus, De Genezer, moet een toegankelijke kerk zijn. Dat vergt meer dan het aanleggen van hellingen of het installeren van liften.

Onze houding tegenover mensen met beperkingen en ander gemarginaliseerde groepen in de geloofsgemeenschap is een barometer van ons christen-zijn. Als degenen voor wie Jezus een speciale voorkeur had, geen toegang hebben tot onze kerk, dan dienen we ons af te vragen hoe ‘gezond’ onze gemeenschap is. De volgelingen van een gekruisigde Jezus moeten een kerk vormen niet voor ‘mooie’ lichamen maar voor’ mooie’ mensen.. die met vallen en opstaan elkaar helpen om te kunnen vliegen op eigen kracht.

Laten we bidden voor alle mensen die ons droegen.
Als het geen adelaarsvleugels waren, het waren toch vleugels,
en ze hebben ons leren leven, en ondervangen als het moeilijk was,
en ons geleerd het leven te vertrouwen.

We bidden u, Eeuwige, Gij die de Liefde verder draagt over de geslachten.
Gij die in mensen de zorg scherp houdt, en waardig, en trouw.
Gij die ons in die liefde roept, en zegenen wil: wij willen U zegenen, Gij reddende God.

Aan deze tafel zullen wij ons herinneren wat Jezus deed de avond voor zijn dood.
Mogen deze eenvoudige gebaren ons sterken, ons hier verbinden met elkaar.
We nemen in die verbondenheid ook de mensen mee van onze gemeenschap die nu ziek zijn,
de jongeren die aan het studeren zijn.
We steken het kleine kaarsje aan dat ons verbindt met allen op deze wereld
die in Jezus’ spoor ook eucharistie vieren.
En we steken de kaarsjes aan die ons verbinden met onze lieve doden.

 

We delen brood en wijn –
zo gaat dat aan alle tafels: breken en delen

En we bidden
in onzekerheid en onmacht – hoe te gaan in deze wereld
In hoop – gevestigd op een stem die richting geeft en verenigt
en in herinnering – van wat ons al eens is aangezegd en voorgedaan
Zo roepen wij tot jou, Levende,
en stemmen ons op jou af
Wees gezegend
jij die licht en leven bent
voorbij de schaduw van dood
Levenslicht, Naam boven ons uit
Gezegend jij om mensen die jouw weg durven gaan
om zovelen die moed putten uit wat hen is aangezegd
woorden van goedheid en geluk: jij mag er zijn
jij – ook al aarzel je zelf – jij bent op de goede weg
Gezegend jij om die lange rij van mensen tot op vandaag
Zo zegenen wij dit brood en deze beker,
zoals ons is voorgedaan door Jezus van Nazareth.
die uitdeelde tot het laatst van zijn leven.
Doe als ik, zou hij hebben gezegd,
om voor altijd verbonden te zijn.
Zo bidden wij hem achterna
om hoop en richting,
om vrede en gemeenschap
tussen alle mensen

(Tafelgebed van Juut Meijer)

 

Slotgebed: Een klein kerstverhaal

“Een vriendin van mij geeft Nederlandse les aan vluchtelingen. Vier jonge mannen komen voor de eerste keer bij haar bijeen, twee twintigers en twee jongens. Een stevige jongen van 16 en een tengere van 17. Mijn vriendin laat hen woorden zoeken, met vraagjes, als in het spelletje.
Dan mogen ze zelf een woord opgeven om te zoeken. De tengere steekt onmiddellijk zijn vinger op en geeft als voorzet: “Ik heb mijn vader en moeder verloren.”
Dat is moeilijk. Zij weet welk woord hij bedoelt, wees, maar voor de andere drie is dat te moeilijk. Maar dan blijkt dat de jongen zelf ook het woord niet kent, en eigenlijk via zijn vraag zelf wil weten wie hij nu is, in die vreemde taal. Hoe hij zichzelf moet noemen, na die lange weg en geschiedenis uit een land ver van hier. Wees, zegt mijn vriendin. Wees, zegt hij. Wees, schrijft hij op, om het niet meer te vergeten. Hij is een wees, het woord vat voor hem samen hoe het leven hem in de steek heeft gelaten. Maar met dat woord, in die vreemde taal, kan hij nu ook een nieuw leven confronteren, bijna opeisen. Hij neemt, in dat woord, zijn verleden met zich mee, en ook zijn toekomst…”

foto: Guido Vanhercke, beeld uit kerk Nijvel