Dominicus Gent
Zondag 17 november 2013
Tweede viering over zonde en mislukking
UITGEDAAGD TOT LEVEN
Welkom
Het is altijd één van de aandachtspunten in deze vieringen geweest dat we op zoek gaan naar een eigentijdse betekenis van de sleutelbegrippen uit onze christelijke traditie. We staan inderdaad in een bedding waarin dure geloofswoorden werden gewrocht. Soms moeilijke woorden en ingewikkelde constructies die een ver verleden verraden. Afkomstig uit een andere cultuur dan de onze, maar waarin ze vaak zijn blijven steken. Het is zonde dat de kerkgemeenschap zo weinig werk maakt van een hertaling van wat ooit als diepe intuïtie ervaren is geweest. Dat willen we vandaag proberen. In aansluiting op de thematiek die vorige week werd aangesneden. Toen werd een eerste stap gezet in een nieuwe verkenning van zonde en schuld.
We hebben het in onze vieringen daar niet zoveel over. Het zijn ook zulke beladen begrippen. En het is zonder meer duidelijk: we kunnen ze niet zomaar overnemen uit de kaders waar ze vroeger in thuishoorden. Maar dat betekent niet dat we deze begrippen zonder meer terzijde kunnen schuiven.
Met deze begrippen als invalshoek willen we ook vandaag in deze viering zoeken naar de grond die ons draagt als gelovige of halfgelovige of opstandig gelovige. Daartoe beginnen we met een moment van inkeer. Met verstilling. Met openheid van hart en geest. Om toe te laten wat we elkaar te zeggen hebben. Wat we van elkaar mogen ontvangen. Wat we ontvangen vanuit onze traditie.
Laten we de eenvoud van hart opbrengen om open en onbevangen ontvankelijk te zijn voor het gebeuren dat zich ook vandaag weer aan ons kan voltrekken. Dat licht mag opgaan, dat we meegaan met het licht dat voor ons uitgaat. We ontsteken de Paaskaars.
Zonde als nieuwe kans…
Laat ik het maar onmiddellijk bekennen: ik heb moeite met het woord zonde, heb het altijd een beetje een onzinnig begrip gevonden. Toen ik mijn vader zag zoeken om op Pasen toch tijd te vinden om te biechten te gaan, dacht ik: wat moet die man gaan vertellen in de biechtstoel. Ik denk dat in de loop van mijn leven het hele zondebesef zo’n beetje verdwenen is in onze maatschappij. Maar gedwongen door de voorbereiding op deze viering heb ik me nu voor het eerst afgevraagd: is dat goed? Want als je er geen aanvoelen meer van hebt dat fouten ook in een grotere context spelen, klopt er natuurlijk ook iets niet: hoe kun je dan je leven veranderen, als je niet ziet dat dat nodig is voor jezelf en je medemens? Zonder een bepaald foutbesef geen verandering. Anderzijds: zo’n verschrikkelijk veroordelend begrip, zonde.
Vorige week hoorden we in de lezing Jezus zeggen tegen de vrouw die openlijk van overspel beschuldigd werd (waar was de overspelige man trouwens?): Ook ik veroordeel u niet, ga maar en zondig niet meer. In het spoor van die niet veroordelende Jezus dacht ik: als we zonde en mislukking nu eens loskoppelen van al die schuld en boete, en het begrip meer zien als een gemiste kans, zoals in de uitdrukking die u wel kent: “acht, wat zonde dat…, ach wat jammer dat…” Een oppervlakkig voorbeeld: je zou op reis gaan, die je als mens veel deugd zou doen, maar je werd ziek. Zonde, zonde, jammer, jammer. Een complexer voorbeeld: ik ken iemand, haar zoon is game-verslaafd, laat zijn studies schieten, terwijl dat diploma toch zo veel zou betekenen voor zijn eigenwaarde, hij die al zoveel mislukkingen heeft gekend. Maar nee, hij vlucht in die computerspelwereldjes. Zonde, zonde, van die gemiste kans…
Zonde zien als een gemiste kans om meer en beter mens te worden, om te groeien als mens, om iemand anders te laten groeien. En daar dus onmiddellijk aan gekoppeld het verlangen om het opnieuw te proberen, om een tweede kans te krijgen en te grijpen. Of in elk geval een tweede kans te leren zien en voor jezelf waar te maken. Zonde als uitdaging, om niet de dood te volgen, maar het leven. Zoals Jahweh het zegt in Deutoronomium: ik heb u de dood getoond, ik heb u het leven getoond, kies het leven. Of zoals de Vietnamese boeddhistische leraar Thich Nath Han het zei tegen een Amerikaanse Vietnamveteraan, die hem kwam spreken over zijn grote schuldgevoel: zie het als een kans om nu wel iets goed te doen voor dat land. Ga er naatoe en help mee…
En zo begrijp ik ook wat de traditie zegt: dat zonde ook een directe breuk is met God. Want God is voor mij de verzamelnaam voor steeds nieuwe kansen. Voor die niet te stuiten droom die in ons is gelegd en in ons blijft werken: levensvoltooiing voor elke mens.
Mislukking als kans, als oproep: vreemd misschien om een zo beladen begrip om te vormen tot bijna een soort geschenk. Zoals ik soms zei aan leerlingen die een slechte taak of examen hadden gemaakt: elke mislukking is een kans. Dan keken ze me niet begrijpend, of zelfs kwaad aan. Maar soms, vaak zelfs, werkte die mislukking in hen als zaad dat geplant was en begon te groeien. Foutbesef dat omringd en gesteund en gedragen wordt door niet-veroordeling maar geloof in verandering, zoals Jezus dat deed, zo’n positief omringd foutbesef werkt vaak als een kracht. Want dat geloof-ten-leven is in ons gelegd, als een goddelijke mogelijkheid. Dat willen we geloven, dat moeten we geloven. Want, geef toe, de werkelijkheid van mislukken is vaak veel verschrikkelijker, veel complexer dan mijn positief beeld laat uitschijnen. Wat zeg je aan een gameverslaafde zoon die zichzelf achtervolgd weet door mislukking? Wat zeg je aan mensen die héél hun leven zien als mislukking? Het is makkelijk gezegd: kies voor het leven. Iemand moet het zo zeggen dat je het weer gaat geloven, weer kunt geloven. Zoals Jezus tegenover die vrouw: niet alleen zonder veroordeling, maar met alle liefde en respect voor die mens voor je, en met zelf een onverwoestbaar geloof dat verandering mogelijk is, ja zelfs al begonnen is.
Uit Deuteronomium
Het boek Deut. is als geheel een voorbeeld van een zeer bepaalde stijlfiguur. De stijlfiguur van het “doen alsof”. Het is een bewust “doen alsof”. En een belangrijk “doen alsof”. Het is alsof Mozes een lange toespraak houdt vlak voor de joodse gemeenschap het beloofde land binnentrekt. Het is inderdaad doen alsof want feitelijk is Deut helemaal niet in Mozes’ dagen geschreven, maar enkel e eeuwen later, toen Israel in een politieke crisis verkeerde. Een toespraak van 34 hoofdstukken lang : zelfs Fidel Castro kon daar in zijn beste dagen niet aan tikken. De toespraak doet zich voor als een soort flash back: het is alsof het volk aan de Jordaan staat om de oversteek te maken naar het beloofde maar onbekende land. Mozes’ einde is nabij. Men heeft behoefte aan een nieuwe leider om door deze crisis heen te geraken en aan nieuwe leefregels om als volk van God te leven. Het historisch keerpunt was er zowel ten tijde van Mozes als ten tijde van koning Josia in de 7e eeuw BC (historische situatie van het boek Deut). Het is maw een symboolgestalte voor elk keerpunt in de geschiedenis of in het menselijk leven.
Deuteronomium betekent letterlijk: tweede wet. De eerste wet had Mozes ontvangen op de berg Sinaï. Deze tweede wet is daar een actualisering van en een aanvulling. Zo gaat het 30 hoofdstukken lang in allerlei voorschriften en spelregels tot we aan het slot komen. Dat is een plechtig slot en het klinkt als een orakel. We luisteren naar een fragment uit Deut. 30.
Deuteronomium 30
11 De geboden die ik u vandaag geef, zijn niet te zwaar voor u en zij liggen niet buiten uw bereik. 12 Ze zijn niet in de hemel en u hoeft niet te zeggen: “Wie zal naar de hemel gaan om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?” 13 Ze zijn niet overzee en u hoeft niet te zeggen: “Wie zal de zee oversteken om ze voor ons te halen en ze ons te laten horen, zodat wij ze kunnen volbrengen?” 14 Nee, het woord is dicht bij u, in uw mond en in uw hart. U kunt het dus volbrengen.
15 Ik houd u vandaag leven en geluk voor, maar ook dood en ongeluk. 16 Als u luistert naar de geboden van de HEER uw God, die ik u vandaag geef, als u de HEER uw God bemint, zijn wegen gaat en zijn geboden, voorschriften en bepalingen nakomt, dan zult u leven en talrijk worden en zal de HEER uw God u zegenen in het land dat u in bezit gaat nemen. 17 Maar als uw hart afdwaalt, als u niet luistert en u laat verleiden, zodat u zich voor andere goden neerbuigt en die vereert, 18 dan kondig ik vandaag aan dat u zult omkomen en dat u niet lang zult leven op de grond die u na de overtocht over de Jordaan in bezit gaat nemen. 19 Ik neem vandaag de hemel en de aarde tot getuigen tegen u. Leven en dood houd ik u voor, zegen en vloek. Kies het leven, dan zult u met uw nakomelingen het leven bezitten, 20 door de HEER uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven. Want dat betekent voor u leven en lengte van dagen, op de grond die de HEER uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, onder ede heeft toegezegd.’
Uitgedaagd tot leven
Op het punt het beloofde land binnen te trekken, spreekt Mozes het volk een laatste keer toe. Hij heeft het volk bevrijd uit Egypte en door de woestijn geleid, veertig jaar lang. Zijn taak is volbracht. In een samengebald tafereel wordt nog eens gefocust op het wezenlijke. En wel met een plechtige toespraak als een soort testament, gesigneerd Mozes. Dat testament heeft betrekking op een keuze. Een levenskeuze. “Leven en dood houd ik u voor. Kies dan het leven”. Het is klaarblijkelijk niet voor de hand liggend dat mensen die keuze maken. Zelfs niet na een tocht van veertig jaar door de woestijn. Na de ontbering, de verwarring, de ontreddering. Dan nog kunnen mensen kiezen voor de dood. We staan voor een uitdaging. Iedere generatie, ieder mens.
Leven en dood zijn zware woorden. Ze zijn vooral symbolisch bedoeld. Het gaat niet over het fysiek levend of dood zijn. Het gaat veeleer om een tweeluik dat een doorslaggevende betekenis heeft voor de kwaliteit van leven. Zo hebben wij vroeger over zonde niet horen spreken. Ik althans niet in mijn jeugd. Zonde had te maken met allerlei taboes. Met ongeoorloofde handelingen of houdingen die waren vastgelegd in regels en voorschriften. Zonde was het niet naleven van deze voorschriften. Zonden waren er in overvloed. In alle maten en gewichten. We kenden heel goed het verschil tussen gewone, dagelijkse zonde en zware zonde. Doodzonde. Zonde die ten dode was. Die leidde naar eeuwige straf. Eeuwige hellepijnen met de hevigste pijnen aan die lichaamsdelen waarmee we het meest gezondigd hadden.
Wat een opluchting was in die tijd de predikant tijdens een retraite op school die toch enige zin voor relativering bleek te hebben. Een doodzonde die een eeuwige straf tot gevolg kon hebben, dat moest toch wel iets verschrikkelijk ergs zijn. Overtreding van een verbod of een voorschrift kon daar onmogelijk voor in aanmerking komen. Hij stootte door tot de diepere betekenis van “zonde”. De eigenlijke zonde bestond in de opstandigheid tegen god. Godsopstand. Oef! Wie zou daar aan toe zijn? Dat iemand daartoe in staat zou zijn klonk zo onwaarschijnlijk dat we weer enige rust voelden.
Binnen de streng gereglementeerde levensordening van die dagen klonk die predikant als een vrijbuiter. Maar eigenlijk stond hij veel dichter bij de keuze waar Mozes het over had in de woestijn. Waar kies je voor? is de eigenlijke vraag. Mozes staat hier voor de hele geschiedenis van de joodse gemeenschap in haar zoektocht naar leven. En dat is een tocht geweest van ontmaskering van alles wat mensen van het leven weg houdt. Alles wat het leven kapot maakt. Alle valse goden die de mensen van alles en nog wat voorspiegelen. Die mensen in illusies laten leven. Al die zaken die even in een roes brengen, maar die niet ten diepste gelukkig maken.
De Bijbelse geschiedenis vertelt het verhaal waarin mensen gaandeweg iets anders hebben ontdekt. Het verhaal van een stem. De stem die de keuze inscherpt partij te kiezen voor wees en weduwe, voor de melaatse die uitgestoten wordt, voor de blinde wiens blindheid als erfzonde werd gezien omwille van de schuld van zijn ouders. Het is de wereld waarin we staan die ons aanspreekt en waarin die stem weerklinkt. Er zijn geen bovenaardse wezens die kunnen aanroepen worden om onze bankrekening te spijzigen, de voetbalploeg van de tegenpartij te verslaan, te zorgen voor mooi weer op de barbecue.
God bestaat niet op de wijze dat de afgoden bestaan. Afgoden doen mensen geloven dat ze iets kunnen. Wonderbaarlijke genezingen. Rampen vermijden. De stem die in de Bijbel ter sprake komt, bestaat niet op die wijze. Hij laat zich enkel kennen als stem die mensen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid. Je krijgt hem nooit te zien of te horen, hij wordt nooit tastbaar, brengt geen voordeel, doet geen wonderen. Maar hij wordt ontdekt, hij wordt gevonden waar mensen bij beslissende keuzes gebracht worden. In die keuzes herkennen we (gewoonlijk pas achteraf) een presentie, een aanwezigheid die ons op een zeer bepaalde wijze in het leven doet staan. Wat in de joodse traditie “god” genoemd wordt is geen werkelijkheid als een ding, als “iets”.
Geen enkel beeld past bij die stem. Het is veeleer een grensbegrip. Het roept iets op dat we niet meer onder woorden kunnen brengen maar wat ons onvoorwaardelijk aangaat, opvordert, aanspreekt. God heeft het nodig op verhaal te komen. Omdat hij te maken heeft met het bewustzijn van mensen die zich in een werkelijkheid weten staan die hen uitnodigt tot dankbaarheid en verantwoordelijkheid. Dit lijken me de primordiale ervaringen te zijn die mensen op het spoor brengen van een werkelijkheid die hen omvat en draagt en uitdaagt.
Zonde als godsopstand krijgt op die manier wat meer inhoud. Het gaat niet om iets wat zich ergens apart voordoet, in onze geheime binnenkamer. Het gaat om de keuzes die we voortdurend bewust of onbewust maken in het dagelijkse leven. Het leven zelf is onze leerschool. Wat het leven van ons vraagt, is niet het resultaat van een rationeel proces. Het is veeleer hetgeen we vinden. Het komt op onze weg. Het is hetgeen we ontdekken. Niet hetgeen we zelf bedenken. Maar we ontdekken de goedheid en de schoonheid in mensen en in dingen, die ons uitnodigen tot respect en dankbaarheid. We treffen evenzeer het leven aan als kwetsbaar en broos; als vraag om zorg en aandacht en om zoveel mogelijk herstel ten leven. Het zijn dergelijke ervaringen die ons uitnodigen tot keuzes ten leven.
Het lijkt alsof ons iets is ingeschapen. Een richting, een vermoeden, een aanhoudend en gericht vermoeden. Waar we ons aan wagen.
Tafelgebed
Omdat we weten dat mislukking niet zomaar weggaat door er iets over te zeggen, laten we dan, op het einde van deze woorddienst, het op een andere manier proberen zeggen:
Genadige God, Belofte aan ons gedaan,
Geef ons, zoals Jezus deed, de warmte van een mens die ons ziet, niet veroordeelt maar ons helpt weer te leren lopen
Geef ons aanmoediging, dat we weer durven geloven in onszelf
Laat ons het goede zien, het leven dat sterker is dan de dood, dat we geen mislukte wereld zien, maar blijven geloven in een wereld die bedoeld is voor dat goede leven voor iedereen
Draag ons door deze oude gebaren van brood en van wijn, dat we tenminste ons daarin al geborgen en beschermd weten.
We breken dit brood en delen deze wijn in verbondenheid met de mensen van onze gemeenschap die hier vandaag niet zijn, die ziek zijn, of moeten werken, of gebukt gaan onder zorgen, of te oud zijn om nog te kunnen komen.
We breken en delen in verbondenheid met de mensen van de buurt, van het ziekenhuis, met de mensen aan wie niemand denkt.
We steken de kaarsjes aan in verbondenheid met onze geliefde doden, en met iedereen die zich in Jezus’ spoor inzet, waarvoor dit kaarsje uit Afrika van Jan en Maddy symbool staat.