Wie zegt gij dat ik ben…

Dominicus Gent

Viering van zondag 13 september 2015

Wie zegt gij dat ik ben

(Marcus 8, 27 – 35)

Welkom op deze zondagochtend. De zomer lijkt voorbij, de herfst zoekt zijn weg, maar wij gaan tegen beter weten in nog even door op het vakantieregime in onze viering. Geen uitgezocht thema, we laten ons aanspreken door de Bijbeltekst die voor vandaag aangeduid staat in het officieel leesrooster van Onze Moeder de Heilige Katholieke Kerk. Marcus, de evangelist, levert ons een beetje een weerbarstige tekst die bij ons verschillende vragen oproept.

Maar laten we eerst licht binnen en adem, zodat dit vieren ruimer kan worden dan dit hier en nu, groter dan de woorden en gebaren, laten we licht aansteken als baken in de duisternis, een kleine vlampit die de kilte van deze dagen verdrijft.

En laten we vragen dat adem en stroming ons vervullen, dat de Eeuwige zich moge ontfermen over ons samenzijn.

Lezing Marcus 8, 27 – 35
[27] Jezus en zijn leerlingen trokken naar de dorpen bij Caesarea van Filippus. En onderweg vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ [28] Ze zeiden Hem: ‘Johannes de Doper, volgens anderen Elia, en weer anderen zeggen: “Een van de profeten.” ’ [29] Hij vroeg hun: ‘En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben?’ Petrus antwoordde Hem: ‘U bent de Messias.’ [30] Hij verbood hun met iemand over Hem te spreken. [31] Hij begon hun uit te leggen: de Mensenzoon moet veel lijden, Hij moet verworpen worden door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden, ter dood gebracht worden, en na drie dagen opstaan. [32] Hij sprak hierover ronduit. Petrus nam Hem apart en begon Hem de les te lezen. [33] Maar Hij keerde zich naar zijn leerlingen, keek hen aan en berispte Petrus: ‘Weg daar, achter Mij, satan, want jouw gedachten zijn niet Gods gedachten, maar die van mensen.’ [34] Hij riep de menigte met de leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen. [35] Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Wie zijn leven verliest vanwege Mij en de goede boodschap, zal het redden.

Wie zegt gij dat ik ben?
Als je vandaag “Jezus“ googelt krijg je meer dan 11 miljoen mogelijke antwoorden. Uitspraken, verklaringen, kenmerken en ook meningen over Jezus. En dat alleen in de Nederlandse taal. Vandaag is ons inzicht veel uitgebreider dan tijdens zijn leven. 2000 jaar christendom hebben hun sporen nagelaten op de vraag: “ wie zeggen de mensen dat ik ben?”. Vandaag zouden die leerlingen misschien antwoorden: een wijze filosoof, die antwoorden heeft gevonden op existentiële vragen. Anderen zien misschien een maatschappijcriticus die zijn boodschap uiteindelijk de mist in ziet gaan. Nog anderen zien in hem misschien een “drop out“ die omdat hij te lastig werd voor het systeem, werd opgeruimd. Voor nog anderen is hij een revolutionair en socialist, of illusionist en een charlatan.
En dan wordt vandaag van ons verwacht dat wij het weten! Ik vrees dat ik jullie in de kou zal laten staan.

Marcus, vermoedelijk de oudste evangelist, wiens teksten berusten op mondelinge overlevering stelt samen wat hij heeft gehoord. Hij is een schakel in de vele overleveringen voor en na hem. En dit tekstfragment komt dan net op een scharniermoment in Jezus’ leven. Hij kondigt aan “dat het niet goed gaat aflopen”. Een heel ander beeld dan tot dan toe. Jezus was de weldoener, genezer. Denken wij maar aan de broodvermenigvuldiging, de vele wonderen, de bruiloft van Kanaän. Succesverhalen die op die leerlingen niet alleen indruk hebben gemaakt, maar die hem de status van een machtig koning konden bezorgen. En dan plots de wending. Niet verwonderlijk dat Petrus, met zijn opborrelend karakter in verzet gaat. “Gij laat u leiden door menselijke overwegingen, en niet door wat God wil”. Jezus heeft die vraag natuurlijk in volle ernst gesteld aan zijn vrienden. Gewone mensen die zo ongeveer alles hadden achtergelaten om hem te volgen, omdat ze gefascineerd waren door zijn boodschap. En die dachten vermoedelijk allemaal zoals Petrus. Jezus was hun hoop op een betere wereld, een beter toekomst, zeker met de Romeinse bezetting van dat moment.
Ik kan Jezus’ standpunt, van zijn terughoudendheid om het aan anderen te vertellen, alleen maar begrijpen omdat hij een vermoeden heeft van alles wat hem nog te wachten staat. Welke zware weg hij nog zal af te leggen hebben. Want hij ziet zichzelf niet als een Messias die met trommels en trompetgeschal een machtig rijk sticht. Hij wil zeker niet de politieke revolutionair zijn die de Romeinen het land uitdrijft. Hij wil absoluut niet de rol van Koning op zich nemen. Begrijpelijk dat noch Petrus, noch de andere leerlingen zich iets kunnen voorstellen met zijn opmerkingen.
Jezus begrijpt dat de weg naar de redding van de mensheid niet kan gaan over de triomfstraat van winnaars en helden. Maar alleen langs de onvoorwaardelijke solidariteit met zwakken, noodlijdenden, met slachtoffers en verliezers. Op deze manier kan ik beter begrijpen dat een Messias die het lijden doorstaat iets kan betekenen voor mijn concrete leven. Beter dan een Messias die alleen maar gaat zonnen in de glans van het succes.

Diegenen die al meegegaan zijn op Dominicus-reis kennen vast Raf de Keyzer en zijn legendarische “druivelaar “, de scheurkalender. En vandaag vertelt die iets over een heilige: Johannes Chrysostomus, die leefde van 344 tot 407.
Ik vertel er u graag iets over, omdat het natuurlijk verband houdt met de viering van vandaag. Zijn leven kent drie hoofdlijnen:
– Zijn bijzonder talent om het goede nieuws van Christus vol vuur te verkondigen, en dat in een taal van en voor zijn tijd.
– Hij legde de sterke nadruk op de sociale implicaties van het evangelie.
– hij was ook een meester in het vergroten van de schoonheid van het gemeenschappelijk gebed, en theologische waarheden te vertalen naar poëzie.
Chrysostomus werd geboren in Antiochië in een familie van aristocraten. En geïnspireerd door het geloof van zijn moeder, bestudeert hij de schrift, die hij probeert te vertalen naar het Griekse denken van die tijd. Hij trekt zich los van zijn moeder, gaat de bergen in, om een leven van gebed en eenzaamheid, afgescheiden van de wereld, te beleven. Maar hij blijft zoeken, en komt in een gewetenscrisis: moet hij de wereldse plichten ontvluchten, om zuiver te blijven, en in verbondenheid met het evangelie? Of moet hij juist de wereld in om de liefde van Christus, een mensenvriend voor hem, te verspreiden? Hij keert terug naar Antiochië, wordt priester gewijd. Als antwoord op de luxe en het achteroverleunen van de rijken, onderstreept hij juist het belang van het delen van goederen, om samen te delen en hij lanceert een plan om armoede uit te bannen. Voor hem is dat het teken van de daadwerkelijke aanwezigheid van Christus in de wereld. Hij wordt tegen wil en dank aartsbisschop benoemd. Dat hebben wij nog niet zoveel meegemaakt. Hij probeert ook de geestelijkheid meer nederigheid bij te brengen. Dat valt niet in de smaak van de heersende orde en daardoor wordt hij verbannen naar Armenië.
Deze korte biografie geeft ons niet alleen meer inzicht in wie die man was. Maar vooral de grote parallellen die er zijn tussen Jezus‘ leven en dat van Chrysostomus. Hij be- en doorleefde zijn Christen-zijn vanuit een radicale beleving van het evangelie. Welke betekenis dat vandaag kan hebben voor ons, daar willen straks nog even bij stilstaan… Laten we eerst nog wat zingen: alleen het brood dat we delen, zal ons verzadigen…
Hoe radicaal moet ik zijn?
Bij zowel de evangelietekst van Marcus als de geschiedenis van Johannes Chrysostomos valt de radicaliteit op van waaruit beide heren handelden. Zij geloofden rotsvast in iets en gingen daarvoor tot het uiterste, consequent tot het bittere einde. Jezus’ lot is ons bekend. Johannes Chrysostomos stierf in ballingschap, eenzaam en ver van zijn mensen. Is het die radicaliteit die onze navolging verdient?
Je kan natuurlijk opwerpen: ach, je moet dat allemaal niet zo nauw nemen, de verhalen zijn wat aangedikt doorheen de eeuwen en ze zijn geschreven met een bepaalde bedoeling, dus wat forser uitgedrukt, van alle nuance ontdaan, zoals goede propaganda hoort te zijn: je duidelijk onderscheiden van de rest in een vijandige omgeving….. Maar die uitleg lijkt me ook weer te makkelijk. In hun voetspoor zijn honderden, duizenden anderen gestapt. Ze heetten Jozef De Veuster, Maximiliaan Kolbe, Dietrich Bonhoeffer, en zovele andere bekenden en onbekenden. Dat waren toch allemaal geen dolgedraaide idioten.

Hoe je het ook draait of keert, je kan de vraag “Hoe radicaal moet ik zijn?” niet echt uit de weg gaan. Ligt dat gewoon niet in de lijn der verwachting als je goed christen wil zijn of is het toch iets van vervlogen tijden, waar nog de zekerheid bestond dat er rijstpap met gouden lepeltjes zou volgen.
De vraag heeft me fel bezig gehouden toen ik voor het eerst naar de vieringen kwam in de Kortrijksepoortstraat. Het gebeurde toen nogal eens dat na weer eens een verschroeiende maatschappijanalyse en dito remedie, me het gevoel overviel dat iemand me met een zware hamer op de kop getikt had. Ik keerde dan steevast diep bezwaard terug naar huis in de stellige overtuiging dat ik toch maar een slechte christen, en bij uitbreiding, slechte mens, was die er toch niet zoveel van bakte. Ik reed met een stinkende auto in plaats van met de fiets, ik schonk niet drievierden van mijn loon aan de arme mensen en ik had zelfs gotbetert op een mooie zomerdag sap van apartheidsappelsienen uit Zuid-Afrika gedronken. Verdiende ik het wel mezelf nog christen te noemen? Het scheelde niet veel of het oude katholieke schuldgevoel werd verruild voor nog een veel uitgebreider… dat noemt men wellicht vooruitgang.

“Hoe radicaal moet je zijn” werd voor mij een nog veel moeilijker te beantwoorden vraag wanneer ik een job vond in de zogenaamd harde economische sector waar geheel andere regels gelden dan wat het evangelie ons op ’t eerste zicht voorhoudt. “Heb je vijand lief” is niet direct een slogan waar je in managementcursussen fantastisch zal mee scoren. In die wereld heb ik nog geen wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging gezien, maar wel eten of gegeten worden, het recht van de slimste en van de sterkste. In zo’n context is het minste christelijk concept waar hier over gereflecteerd wordt, al radicaal te noemen. Hoe is het mogelijk om in zo’n omgeving je christelijke identiteit te bewaren? Kan dat wel en is het niet het één of het ander?
Mag je je er van af maken met wijzen op het maatschappelijk nut van de economie en dat een concreet bedrijf werk en een inkomen en bestaanszekerheid aan een heel pak gezinnen verschaft? Meewerken aan dit doel zou je in dien zin bouwen aan een betere wereld kunnen noemen. Zolang je maar niet kiest voor een bedrijf dat in wapens, zware vervuiling of uitbuiting van mensen doet, zit het misschien wel goed. Maar toch blijf je binnen een systeem zitten dat niet strookt met veel christelijke principes.

Je kan binnen de weinige bewegingsruimte die je hebt, een aantal waarden hoog houden: evenveel respect en aandacht hebben voor iedereen, of het nu een directeur, de vervelende zelf verheerlijkende verkoper of een man aan een productielijn is. Steeds de mens blijven zien. Of consequente eerlijkheid, het belang van de groep boven het eigenbelang, verantwoordelijkheid opnemen. En toch ook de zaken die tegen al deze dingen ingaan aanklagen. Maar ook dat zijn geen louter christelijke principes, wellicht zijn ze zelfs niet meer dan een goede werkethiek, ook al zijn ze niet altijd zo evident. Ik noem het zelf een verdienstelijke poging, maar het neemt niet weg dat de vraag of het dat dan wel is, blijft steken als een keitje in de schoen, zeker wanneer juist handelen zelfs helemaal niet mogelijk lijkt.
Zo zochten we jaren geleden een oplossing om de zware fysieke arbeid in de fabriek te verlichten. Teveel mensen bleven thuis met ernstige rugklachten. De oplossing werd gevonden in mechanisering en automatisering. Het werk werd daardoor veel draaglijker, maar gebeurde vanaf dan ook met veel minder mensen.

Christen proberen zijn in zo’n context, of in tal van vergelijkbare situaties in ons dagelijks leven, lijkt dus heel ver te staan van de radicale voorbeelden uit het begin. Is het dan toch iets voor na de uren, christen zijn als een beetje bijklussen in het zwart? Lukt het dan wel om zo te leven zonder een beetje schizofreen te worden? Ik hoop dat u dat nog niet aan ons gemerkt hebt, maar we denken persoonlijk dat dat nogal meevalt.
Dat probeer ik zo te houden door een andere focus te nemen, deze van kwaliteit en intensiteit waarmee je dingen doet. Dat kan door een aantal dingen in acht te nemen. Eerst en vooral denk ik dat je christen geroepen bent je te laten confronteren met de situatie waarin je nu eenmaal zit en daarvoor alle aandacht te hebben, te zien wat zich aandient en te proberen onderscheiden wat kan en moet gedaan worden. Soms lukt dat, heel veel ook niet, maar de andere blik op de zaken, de alertheid voor het andere houdt je wakker, maakt dat je anders in het leven staat.
Een tweede haalde ik bij Ignatius van Loyola die zijn volgelingen opdroeg om, zo klinkt het in het Spaans, “en todo amar y servir”, om in alles te dienen en lief te hebben. Dat is een keuze die iedere dag opnieuw, ieder moment opnieuw moet geoefend worden, maar waarvan ik overtuigd ben geraakt dat het een goede levenshouding is en best een radicale gedachte op zich, wanneer je erover nadenkt.
Het helpt me in alle geval de juiste richting te houden.
En als derde probeer ik steeds de blik ruim te houden, steeds het grotere plaatje te ontdekken en de mechanismen en systemen die mensen bepaalde dingen laat doen te verstaan en in vraag te stellen, zodat ik niet indommel en bepaalde dingen als vanzelfsprekend en onveranderbaar ga zien en cynisch word. Anderen, een gemeenschap als deze helpen me die alertheid te behouden.
Dat is niet de grote radicaliteit, maar zo kom je af en toe tot kleine daden van verzet, van micro-radicaliteit, lukt het af en toe een steen te verleggen, bij iemand lijden te verlichten. Nooit dingen die mijn mensenhanden niet kunnen, maar toch ook niet minder dan dat.

Inleiding tafelgebed
Wat hier gezegd werd, maar ook wat niet verwoord werd, willen we vol vertrouwen leggen in de handen van de gemeenschap en van God. Jezus zei dikwijls, nadat hij iemand genezen had, “je geloof, je vertrouwen heeft je gered”. Je vertrouwen, je overgave aan wat meer is dan jezelf, heeft het mogelijk gemaakt dat er een opening kwam, dat er iets anders kon gebeuren dat voorheen niet kon omdat je vastzat. Het leven kan weer stromen.
In die voetsporen willen we gemeenschap vormen rond deze tafel. Als een paar mensen brood, wijn, en het gedachtenisboek willen naar voor brengen, dan brengen we Jezus in herinnering, samen met hen die er vandaag niet bij kunnen zijn, met hen die ons voorgingen en waarvoor we als teken van verbondenheid de kaarsjes aansteken, en met allen die waar ook ter wereld vol vertrouwen en overgave het brood breken en delen in Zijn naam.

Ondenkbaar lang geleden – Pasen toen
Nam hij, die sterven moest
Een klein stukje brood, deelde ervan met zijn vrienden.
Zo ook de beker wijn
En heel zijn hart verschrompelde,
Om de strijd die nog niet gestreden
Om de stem die niet mag klinken
Om de mond, beroofd van brood
Om het volk, nog steeds geknecht.
Dit is geen goed bestaan.
Zo mag het eigenlijk niet zijn.

Er vielen tranen op het brood,
De wijn werd bitter.
De man zei: neem en eet
Eet en protesteer tegen de inbreuken op alle orde,
Dit is mijn lichaam

Hij nam de beker en zei:
Neem en drink
Heb elkander lief, dwars door de dood
Dit is mijn bloed

Zo zoeken wij onze weg,
Wij drinken verbond en eten toekomst uit het verleden.
Tegen de machten,
Tegen de haat
Tegen de dood
Tegen het kwaad,
Sluiten wij een verbond voor nieuw en oneindig leven.

Onze Vader

Vredeswens (naar een Afrikaanse zegewens)
Moge de Eeuwige met u zijn
Moge u met de Eeuwige zijn
Moge uw pad vrij zijn van gevaar
Moge u bewaard blijven voor tegenslag
Moge u goedheid op uw weg vinden
Moge de Eeuwige met u wandelen
Moge de Eeuwige zijn met hen die achterblijven
Moge de Eeuwige u door de nacht leiden
En u vrede schenken.

Communie

Slotlied: lied om mee te gaan