Wat zeggen we als we God zeggen…? (3)

Dominicus Gent

Viering van zondag 25 april 2021

Wat zeggen we als we God zeggen? (3)

 

Welkom u allen hier en thuis of waar u ook moge zijn. We zijn blij dat u met ons wil meevieren.

We zijn aangekomen bij de derde en laatste viering in onze reeks met de welluidende titel “Wat zeggen we als we God zeggen…”. Een nieuwe stap in onze zoektocht die ook nu, ik verwittig jullie op voorhand, wellicht geen definitief antwoord zal opleveren.

Herman Van Veen, de Nederlandse bard, vertelde vele jaren geleden tijdens een show het verhaal van God. Hoe hij in een dorpje langs een klein huisje wandelde waar hij op de brievenbus de naam G.Od las. Aha, zei hij, hier woont Hij. Dat is mijn kans om hem eens van man to man een paar vragen te stellen. Hij belt met knikkende knieën aan en een lief klein oud vrouwtje doet open. “Is God thuis?”, vraagt Herman. “Daar spreekt u mee” was het onverwachte antwoord.

Ik denk niet dat Herman van Veen hiermee het overwegend mannelijk beeld van God wilde inruilen voor een vrouwelijk. Neen, het verhaaltje is eerder een uitnodiging tot on-bevangenheid, in zich niet laten vangen in één beeld of één gedachte. Als God de Gans Andere is, zoals wel eens beweerd wordt, dan kan hij niet gevat worden in één beeld.

We willen in deze viering dan ook een kaleidoscoop van beelden en gedachten evoceren, onvolledig, steeds tijdelijk, gebonden aan taal, een oefening in on-bevangenheid. 

Laten we deze zoektocht plaatsen onder het licht van de paaskaars.

Bidden we
Bidden wij om aanwezigheid van de Ene in dit uur en in alle uren,
Bidden wij dat het licht ons op onze zoektocht mag leiden
Bidden wij om inzicht dat ons met nieuwe ogen doet kijken,
Bidden wij om de onbevangenheid van een kind
Bidden we om zachtheid en een open geest
Bidden we dat dit licht het vuur van de hoop in ons brandend mag houden

 

“Wek mijn zachtheid weer.
Geef mij terug de ogen van een kind.
Dat ik zie wat is.
En mij toevertrouw.
En het licht niet haat.”
(H. Oosterhuis)

 

1 De rijkdom aan Bijbelse Godsbeelden

 

We baden om zachtheid en on-bevangenheid.

Ik wil twee ervaringen met jullie delen.

Eén van onze neefjes drinkt op kleuterleeftijd voor het eerst spuitwater. Wanneer hij van de tintelende ervaring bekomen is zegt hij: “dat smaakt naar voeten die slapen”. Hoe treffend: “Spuitwater smaakt naar voeten die slapen”! Alleen een kind dat nog niet ‘gevangen’ zit in culturele herinneringen en taalkaders drukt die ervaring zo on-bevangen uit.

In de cursus ‘lateraal & creatief denken’ luidt de eerste opdracht: “teken een dier dat niet bestaat”. Wanneer we ons kunstwerk tonen blijkt dat we allen -zonder uitzondering- iets van een dier behouden hebben in ons creatief ontwerp: een slurf, een staart, een vleugel… Niemand heeft bv. gewoon een kookpot of bloem getekend. Het woord ‘dier’ is gevallen en houdt ons gevangen, zelfs wanneer we een dier tekenen dat niet bestaat. Onze on-bevangenheid is weg maar kan blijkbaar wel aangeleerd.

Het mag ons niet verbazen dat ook Godsvoorstellingen vasthaken aan de omgeving. Denk maar aan God op wolken bij Renaissancekunstenaars, God als gekroonde koning wanneer macht en geloof verstrengeld zijn, God als moraalridder in het café: God ziet u. Hier vloekt men niet, enz..

Stilletjes ben ik jaloers op moslimvrienden en hun beeldenverbod. Die hebben mogelijk minder smakeloos gruis in hun levensbeschouwing.

Wek mijn zachtheid weer, geef mij terug de ogen van een kind

De Frans-joodse filosoof Marc-Alain Ouaknin schreef een opmerkelijk boekje rondom de vraag ‘En dus, wie is God?’ Sofie Verscheure -van het Brugse woordenwinkeltje Symposion – vertaalde het. Ze doet dat in een mooi vorm gegeven boekje ‘God en de kunst van het vissen’. Op de kaft een vishaak. Of een omgekeerd vraagteken? Voor wie Spaans kent een vertrouwd leesteken waarmee een vraagzin opent en aangeeft dat je je intonatie moet aanpassen. In het Hebreeuws lijkt deze vishaak op de letter lamed die ‘studie’ betekent: studie en vraagstellen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, ook en vooral wanneer het om God gaat.

Binnenin het boekje vind je ezelsoren en veel witruimte. Want dit is een boek om te lezen met een potlood in de hand. 

“God in het Boek is als een prinses gevangen in de toren van een kasteel. De lezer is de ridder die haar komt bevrijden”.

Alleen een on-bevangen, on-verschrokken ridder kan God uit het boek bevrijden.

Dat geldt alvast voor dit boekje van Ouaknin zelf dat doet denken aan Joodse Talmoedische geschriften. Rondom een vraag of Bijbelpassage verzamelen Talmoed-geleerden commentaren uit oudere gezagvolle geschriften. Met respect voor de traditie en in besef van voorlopigheid komt een Talmoedist tot een hedendaagse mogelijke interpretatie.  God blijft een vraag, een ‘peut-être’, een kan-zijn. Het blijft cirkelen ‘rondom de leegte’ zoals Verhoeven het in de jaren 60 omschreef.

Ook in het bijbelboek lijkt God op die gevangen prinses. Maak de ridder in jezelf wakker en begin onbevangen te lezen. Je merkt onmiddellijk dat de Godsvoorstellingen over elkaar heen buitelen en elkaar zelfs tegenspreken. Je ontdekt ook hoe weinig Godsbeelden in ons cultureel geheugen zitten en hoe fout het is die enkele als onwrikbare definities te begrijpen: dat de oudtestamentische God een straffende God is en de nieuwtestamentische voor liefde staat, dat God een man is, dat God persoon is, enz..

De rijkdom aan Bijbelse Godsbeelden staat in schril contrast met onze schrale voorstellingen.

Bij aanvang is God de mensenmaker. De bijbelse auteur laat God in meervoud over zichzelf spreken: “Laat ons mensen maken naar ons beeld, die op ons gelijken (…). En God schiep de mens naar zijn beeld, beeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.”

Wat een vertrouwen heeft deze auteur in ons menszijn: jij, mens, bent niet toevallig, je bent gewild door een mysterie dat zich in jou -of je nu man of vrouw bent-herkent en openbaart.

Verder in Genesis is God een worstelaar die het niet kan winnen van Jakob, zelfs niet met een stoot onder de gordel… maar wel een verliezer die zegent vol vertrouwen dat het goed komt met Jacob.

God als unfaire strijdmakker, niet almachtig dus, maar menselijk zegenend nabij in de strijd die Jakob levert met zichzelf en zijn omgeving.

 

In Exodus spreekt een bewogen auteur die het onrecht niet langer verdraagt.

God hoort en ziet de ellende en roept Mozes als zijn bondgenoot. Mozes, god-beter-het, de stotteraar die uitvluchten zoekt om toch maar geen verantwoordelijkheid te moeten opnemen!? Aan hem vertrouwt God toe: ik ben die zal zijn. Roep me en ik ben er.

God wakkert vuur aan -ook bij mensen die hun beperkingen kennen of die handelingsverlegen zijn.

God is belofte van nabijheid in ellende. God heeft mensen nodig om onrecht te keren. God is nabij wanneer je verantwoordelijkheid neemt.

 

 Het boek Koningen schetst God eerst als legerleider die samen met Elia Baäl verslaat en later ontmoet de gevluchte profeet de Eeuwige. Niet in een grote stormwind die bergen losrukt en rotsen verbrijzelt, niet in de aardbeving of het vuur die erop volgen. Maar na het vuur in een stem van fijne stilte…- de stilte na de storm…. waarin ons verlangen terug haar puurheid krijgt.

De psalmist bezingt God als een herder die naar ons riekt, over ons waakt en voor ons zorgt.

En Jesaja laat God zeggen: ‘Zoals een moeder haar kind troost, zo zal Ik u troosten’ (Jes. 66,13)

Zo gaat het de hele bijbel door…

 

Het lijkt alsof de bijbelauteurs en -redacteurs voortdurend voor ogen houden: wat we ook denken te ervaren of te weten: God blijft de Gans Andere, un peut-être. Blijf zoeken.

Met de woorden van Augustinus:

Zoek de liefde. Om haar te vinden, zoek haar zelfs als je haar gevonden hebt. Om haar te vinden, moet je haar zoeken, want ze is verborgen! Zelfs nadat je haar gevonden hebt, moet je nog verder zoeken, want ze is immens…’

 

We zingen biddend en dankbaar met vele beelden van Uw peut-être met het lied

Uit uw hemel zonder grenzen
komt Gij tastend aan het licht,
met een naam en een gezicht
even weerloos als wij mensen.

Als een kind zijt Gij gekomen,
als een schaduw die verblindt
onnaspeurbaar als de wind
die voorbijgaat in de bomen.

Als een vuur zijt Gij verschenen,
als een ster gaat Gij ons voor,
in den vreemde wijst uw spoor,
in de dood zijt Gij verdwenen.

Als een bron zijt Gij begraven,
als een mens in de woestijn.
Zal er ooit een ander zijn,
ooit nog vrede hier op aarde?

Als een woord zijt Gij gegeven,
als een nacht van hoop en vrees,
als een pijn die ons geneest,
als een nieuw begin van leven.

(H. Oosterhuis)

2 Om liefde…

Daarnet sloot de inbreng af met een citaat van Augustinus, kerkvader uit de vierde eeuw die zich na een liederlijk leven bekeerde tot christen.
Luisteren we even naar een gedicht van Oosterhuis dat in ons liedboek terug te vinden is en gebaseerd is op teksten van diezelfde Augustinus.

Veel te laat heb ik jou lief gekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.
Binnen in mij was je, ik was buiten en ik zocht jou
als een ziende-blinde buiten mij,
en uitgestort als water liep ik van jou weg
en liep verloren tussen zoveel schoonheid die niet jij is.
Veel te laat heb ik jou lief gekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.
Toen heb jij geroepen en geschreeuwd,
door mijn doofheid ben jij heen gebroken.
Oogverblindend ben jij opgedaagd
om mijn blindheid op de vlucht te jagen.
Geuren deed jij en ik haalde adem,
nog snak ik naar adem en naar jou.
Proeven deed ik jou en sindsdien dorst ik,
honger ik naar jou.
Mij, lichtgeraakte heb jij doen ontbranden,
en nu brand ik lichterlaaie naar jou toe, om vrede.
Veel te laat heb ik jou lief gekregen
schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw.

Dit is een gebed tot en tegelijkertijd een liefdesverklaring aan God die wordt aangesproken als een “jij”, een “jou”, als “schoonheid”.
“Jij en jou”, dat is zoals we het wellicht allemaal wel eens doen of gedaan hebben. En we weten natuurlijk wel dat dat “maar” een beeld is en dat we ons eigenlijk geen beeld van God kunnen en mogen maken, want dan maak je je van hem meester. Geloven veronderstelt beeldenstormen, je niet laten vangen en gevangen laten houden in beelden, on-bevangen zijn. Het bracht mensen als Meister Eckhart er uiteindelijk toe om te zeggen: “Over God wil ik zwijgen”.
Maar we zijn mensen en als we spreken, bidden, roepen, dan hopen we dat er toch geluisterd wordt. En als we luisteren, hopen we dat we iets kunnen horen. Dat veronderstelt een luisteraar en een spreker en dan is een menselijk beeld daarvoor nu eenmaal niet te overtreffen. God als de Ander die ons altijd beluistert. Of die ons roept, zoals in het gedicht “Toen heb jij geroepen en geschreeuwd” … een stille schrei, het mooie beeld dat Guido gebruikte.
Hoeveel temeer is een menselijk beeld dan niet toepasselijk bij deze liefdesverklaring. Er zijn wel mensen die liefdesverklaringen uiten aan hun huisdier, hun auto of een boom willen knuffelen, maar dat heeft nooit dezelfde betekenis als een liefdesverklaring aan een andere mens. Het beeld van een andere mens is het beeld dat ons nu eenmaal het beste past, waarin we ons het beste kunnen verplaatsen, dat we ons het beste kunnen in-beelden.

Hoe intiem en vurig dit gedicht van Augustinus tot de gans andere Ander ook is, er klinkt ook veel door van een diepe mystieke ervaring, van een bijzondere ontmoeting, een grote aanraking, nog zo’n menselijke beelden om te proberen verwoorden wat niet onder woorden kan gebracht worden, in woord-beelden kan gevat worden.
Degene die het ook al ooit meemaakte, herkent het meteen. Augustinus beschrijft het als een totaalervaring: alle zintuigen worden aangesproken: je bent door mijn doofheid gebroken, je hebt mijn blindheid verjaagd, je hebt me doen ruiken en proeven, en mij lichtgeraakte, je hebt mij aangeraakt en nu sta ik in vuur en vlam, niet te doven, nooit meer te doven.
Die ervaring komt er plots, onverwachts, na een lange zoektocht, vol verkeerde paden: ik zocht jou als een ziende blinde buiten mij en zocht het in zoveel schoonheid die niet jij is. Misschien zijn die verkeerde paden wel nodig, misschien moet je gaan tot waar er geen pad meer is om te zien, om te zien dat jij, jij die ik schoonheid noem, jij van een andere orde bent.
Hoezeer we ook kunnen genieten van en ons laven aan esthetiek, aan de perfecte lijn in de architectuur, aan kleurenpracht in kunst en natuur, aan de hemelse zang van mens of nachtegaal, het gaat om andere schoonheid, die van het verstaan, van het weten, die van een mens die roept en antwoord krijgt diep in zichzelf, die van de mens die de roep diep in zichzelf hoort en antwoordt. Die schoonheid is relatie. Beeld van God is relatie, is geborgen zijn, is herbergen, is “ja” zeggen.
Het deed me denken aan een tekst van een andere mysticus, Dag Hammarskjöld, oud secretaris-generaal van de VN. Hij schreef op Pinksteren 1961, een paar maand voor zijn tragische dood:

“Ik weet niet wie – of wat – de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand – of iets. Het was een ja waarin ik me alleen kon laten vallen: alleen en zonder enig houvast. Het ja overkwam me, werd me geschonken en ontstond in me voorbij en dieper dan ieder woord dat ik zelf kon spreken. De weg heeft me gekozen op een ongrijpbaar en onnoembaar ogenblik. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven, in onderwerping, een doel heeft. Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, ‘niet om te zien’, ‘zich niet te bekommeren om de dag van morgen’.

De innerlijke vrijheid die Hammarskjöld hier beschrijft maakt je vrij om te handelen zonder angst en zonder zelfbelang. Het is wellicht wat Augustinus ook bedoelt met “nu brand ik lichterlaaie naar jou toe, om vrede.” In vrede: vrij van angst en van behoefte.
Die vrijheid leert te beminnen zonder waarom, te zien dat de ander en de Ander geen middel meer zijn om de eigen behoeften of verlangens in te vullen, maar louter heilig doel zijn. Een doel waar je wil voor leven, in vuur en vlam, onuitputtelijk.
Gaan leven, voorgoed ontwaakt uit de droom van onze eigenwaan, bewust geworden van het feit dat wij het belangrijkste nooit mogen vergeten: dat de Ander ons leven is. In onze adem ademt hij. In ons leven leeft hij.

 

TAFELDIENST

 

Er was eens een kleine jongen die God wilde ontmoeten.

Hij wist wel dat het een verre reis zou worden, dus pakte hij zijn kleine koffer en stopte die vol met koekjes en doosjes sap. Zo ging hij op weg.

Hij was nog maar drie huizenblokken verder, toen hij een oude vrouw zag. Ze zat op een bank in het park en staarde naar de duiven. De jongen ging naast haar zitten en deed zijn koffer open.

Hij wilde wat drinken, maar toen hij een slok wilde nemen, merkte hij dat de vrouw er erg hongerig uitzag. Daarom bood hij haar een koekje aan. Zij nam het dankbaar van hem aan en glimlachte naar hem.

Haar glimlach was zo intens mooi, dat hij het nog eens wilde zien en daarom gaf hij haar ook een doosje sap. Opnieuw schonk zij hem haar glimlach. De jongen was helemaal vertederd en verrukt!

Zo zaten ze daar de hele middag, aten en glimlachten, maar er werd geen woord gesproken.

Toen het begon te schemeren werd de jongen moe. Hij stond op om naar huis te gaan. Maar na een paar stappen draaide hij zich om, rende terug naar de oude vrouw en knuffelde haar innig.

En zij schonk hem een stralende glimlach. Toen de jongen even later thuiskwam, verbaasde zijn moeder zich over de vreugde die op zijn gezicht lag en zij vroeg:

“Wat heb je vandaag gedaan dat je zo blij bent?”

Hij antwoordde: “Ik heb met God gepicknickt.”

Nog voordat zijn moeder verder kon vragen zei hij: “En weet je, zij had de mooiste glimlach die ik ooit gezien heb!”

Intussen was ook de oude vrouw stralend van vreugde thuisgekomen. Haar zoon was verbluft toen hij die vredige uitdrukking op haar gezicht waarnam. Hij vroeg: “Moeder, wat heb je vandaag beleefd, wat heeft je zo gelukkig gemaakt?”

Zij antwoordde: “Ik heb in het park koekjes gegeten met God.” En voordat haar zoon nog iets kon zeggen, vervolgde ze: “En weet je, hij is veel jonger dan ik dacht!”

 

De jongen en de vrouw vierden als het ware eucharistie in het park.

We beamen dit verhaal met het lied

 

Lied

Keer u om naar ons toe,

keer ons toe naar elkaar.

(H. Oosterhuis)

 

Welkom aan tafel
in verbondenheid met allen die ons in de dood zijn voorgegaan.

Welkom aan tafel
in verbondenheid met allen waar ook ter wereld
die in Jezus iets van God herkennen
en naar zijn voorbeeld willen leven.

Wij bidden u God, kom aanwezig in dit samenzijn,
in de tekenen die Jezus ons gaf:
wijn en brood, gedeeld dagelijks voedsel.

Wij bidden zingend het tafelgebed met

 

Gij die weet wat in mensen omgaat

aan hoop en twijfel, domheid,

drift, plezier, onzekerheid.

Gij die ons denken peilt

en ieder woord naar waarheid schat,

en wat onzegbaar is onmiddellijk verstaat.

Gij toetst ons hart en Gij

zijt groter dan ons hart;

op elk van ons houdt Gij uw oog gericht;

en niemand of hij heeft een naam bij U,

en niemand valt of hij valt in uw handen,

en niemand leeft of hij leeft naar U toe.

Maar nooit heeft iemand U gezien.

In dit heelal zijt Gij onhoorbaar.

En diep in de aarde klinkt uw stem niet;

en ook uit de hoogte niet,

en niemand die de dood is ingegaan,

keerde ooit terug om ons van U te groeten.

Aan U zijn wij gehecht, naar U genoemd.

Gij alleen weet wat dat betekent. Wij niet.

Wij gaan de wereld door met dichte ogen.

Maar soms herinneren wij ons een naam,

een oud verhaal dat ons is doorverteld,

over een mens die vol was van uw kracht,

Jezus van Nazareth, een jodenman;

in hem zou uw genade zijn verschenen,

uw mildheid en uw trouw; in hem zou voorgoed,

aan het licht gekomen zijn hoe Gij bestaat:

weerloos en zelveloos, dienaar van mensen.

Hij was, zoals wij zouden willen zijn:

een mens van god, een vriend, een licht,

een herder, die niet ten eigen bate heeft geleefd,

en niet vergeefs, onvruchtbaar, is gestorven;

die in de laatste nacht dat hij nog leefde,

het brood gebroken heeft en uitgedeeld,

en heeft gezegd: “neemt, eet, dit is mijn lichaam,

zo zult gij doen tot mijn gedachtenis.”

Toen nam hij ook de beker, en hij zei:

“Dit is het nieuw verbond, dit is mijn bloed,

dat wordt vergoten tot vergeving van uw zonden.

Als je uit deze beker drinkt, denk dan aan mij.”

Tot zijn gedachtenis nemen wij daarom dit brood,

en breken het voor elkaar:

om goed te weten wat ons te wachten staat,

als wij léven, hem achterna.

“Hij was,zoals wij zouden willen zijn”

Als Gij hem hebt gered van de dood,

God, als hij dood en begraven, toch leeft bij U,

redt dan ook ons en houdt ons in leven,

haal ook ons door de dood heen, nu

en maak ons nieuw,

want waarom híj wél,

en waarom wij niet?

Wij zijn toch ook mensen.

(H. Oosterhuis)

 

Onze vader die in de hemel zijt

Uw naam worde geheiligd

Uw rijk kome

Uw wil geschiede

Op aarde en in de hemel

Geef ons heden ons dagelijks brood

En vergeef ons onze schulden

Zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren

En breng ons niet in beproeving

Maar verlos ons van het kwade

Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid amen.

Vredeswens

Mij, lichtgeraakte heb jij doen ontbranden,
en nu brand ik lichterlaaie naar jou toe, om vrede.
In vrede: vrij van angst en van behoefte.

Wensen wij dit elkander toe.

Communie

 

Slotlied

Nu nog met halve woorden hier en daar

kijkend in donkre spiegels, bijna waar,

blijven wij vreemden die zien en weer vergeten,

doen in den blinde wat moet, maar ongeweten.

Dan, eenmaal, wordt wat niet bestaat: wij zullen opengaan

en zien en horen, oog in oog, van mens tot mens verstaan.

Weten voorbij aan alle angst en schijn,

en liefde, liefde zal geen woord meer zijn.

Lichaam en zwijgen genoeg, en onze namen

rusten in licht als lam en leeuw tezamen.

Nu nog verslaafd, waar waar en vrij, ontketend, onverbloemd.

Nu nog in tranen, dan getroost en met mijzelf verzoend.

(Huub Oosterhuis)

 

 

Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons Youtube-kanaal ( https://www.youtube.com/channel/UCBCXMCRb0cNw8Dd3tMc9elQ)

Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.