Wandelend door Gods Seizoenen: de zomer in.

Dominicus Gent 
Zondag 19 juli 2020
10u verzamelen aan Portus Gandae
Een pelgrimswandeling naar BergenKruis – Destelbergen

 

“Ik wandel door Gods seizoenen,
het leven een nieuw begin,
een zegening, niet te noemen,
ik wandel, ik leef en ik zing”

Welkom allemaal,
deze zondag gaan we op een andere, zomerse manier samen op weg: pelgrimerend, wandelend door Gods seizoenen. Iedereen is welkom (ook zonder inschrijven vooraf) – wel met respect voor de coronaregels (handgel, mond-masker, breng eventueel een eigen lunch mee om te delen en breken bij aankomst). Wie graag nog eens naleest hoe apart een pelgrimswandeling is, kan terecht op https://www.kerknet.be/bisdom-hasselt/artikel/pelgrimeren-7-verschillen
We geven hier alvast kort onze overweging mee voor onderweg.

Een ‘pelgrimswandeling’

Al wandelend zijn er talloze afleidingen; we keren altijd terug naar ‘wandelen door Gods seizoenen’. We kiezen alleen wandelend zelf ons thema; als we daarna met twee of drie zijn, luisteren we naar de anderen, discussiëren hoeft niet.
Ook al lezen we straks drie parabels, we kunnen ook de Pauluslezing van deze zondag toepassen en ‘in Gods seizoen’ al wandelend bidden en biddend wandelen: ‘Wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen; maar de Geest zelf bidt in ons met woordloze zuchten’ (Rom, 8, 26;).

Teksten en vragen ter bezinning en uitwisseling

We kiezen als thema het evangelie van de zestiende zondag door het jaar (Mt 13, 24 – 43;): de gelijkenissen over het rijk Gods (bij Mattheus heet dat het ‘koninkrijk der hemelen’). De drie parabels die we lezen gaan over het dagelijks leven van gewone mensen in Jezus’ tijd: over iemand die tarwe zaait, over een mosterdzaadje dat een boom wordt en over een vrouw die zuurdesem in het deeg verwerkt om goed brood te bakken. We kiezen vervolgens elk één thema (van de drie) dat ons op de weg zal leiden.

De gelijkenissen van het koninkrijk

Nog een gelijkenis hield Hij hun voor: ‘Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met iemand die goed zaad op zijn akker had gezaaid. Toen iedereen sliep, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging weer weg. Toen het gewas opschoot en vrucht zette, kwam ook het onkruid tevoorschijn. De knechten van de eigenaar kwamen hem zeggen: “Heer, hebt u geen goed zaad op uw akker gezaaid? Waar komt dat onkruid dan vandaan?” Hij zei hun: “Een vijandig mens heeft dat gedaan.” De knechten vroegen hem: “Zullen we het er dan maar uit gaan halen?” Maar hij zei: “Nee, want als jullie het onkruid eruit halen, trek je tegelijk de tarwe eruit. Laat ze samen opgroeien tot de oogst, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Haal eerst het onkruid bijeen en bind het in bussels om het te verbranden, maar verzamel de tarwe in mijn schuur.”

Nog een gelijkenis hield Hij hun voor: ‘Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide. Dat is wel het kleinste van alle zaden, maar als het is opgeschoten, is het groter dan de struiken en wordt het een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken komen nestelen.’

Nog een gelijkenis vertelde Hij hun: ‘Met het koninkrijk der hemelen gaat het als met zuurdesem, die door een vrouw in drie maten meel werd verwerkt, totdat het er helemaal van doortrokken was.’

Bergen Kruis - Destelbergen

Overweging

De laatste twee gelijkenissen begrijpen we makkelijk als beelden voor iets dat in de juiste, goede zin groeit en ontwikkelt. Het Rijk Gods begint als iets kleins, een mosterdzaadje. Maar vergis je niet: het wordt iets groots, iets waar je niet naast kan kijken. Het wordt een plek waar het goed om leven is: vogels in de boom en smaak bij het eten!
Maar evengoed kan het Rijk Gods tegelijk onzichtbaar maar alom tegenwoordig zijn én sterk werkzaam: zuurdesem die het brood doet rijzen.

De eerste gelijkenis daarentegen spreekt minder voor zich. We moeten er wat op ‘sjieken’.
Met welk onkruid had een boer in Jezus’ tijd te maken?
In Palestina kent men een berucht en sterk onkruid dat vooral na een fikse regenbui fel opschiet: dolik, ook gekend als zizania. Aanvankelijk lijkt het op tarwe maar het brengt giftige zaden voort die een bedwelmende schimmel veroorzaken als de tarwe daarmee vermengd raakt. Omdat het bij de eerste groei nauwelijks van tarwe te onderscheiden valt, laat de boer het vaak doorgroeien. Het heeft sterkere wortels dan graan en als je het wil uitwieden is de kans groot dat ook tarweplanten uitgetrokken worden. Van bij aanvang is dat giftige goedje aanwezig, … maar het ontmaskert zichzelf bij verdere groei. Alleen een boer met ervaring weet onkruid van tarwe te onderscheiden.
De gelijkenis zou een beeld kunnen zijn voor ‘de leer naar zijn hand zetten’. Als ‘waarheid en onwaarheid’ met elkaar vermengd geraken kan enkel nog de meester de twee onderscheiden. Jezus’ boodschap kan door een ‘vijandig mens’ verdraaid worden: valse profeten zaaien verwarring, soms zelfs uit onbegrip of gebrek aan aandacht (‘terwijl iedereen slaapt’).

De gelijkenis over het ‘kwade onkruid’ is alleszins uit het concrete Palestijnse buitenleven gegrepen. Zelf verbindt Jezus ze (in zijn uitleg vv. Mt 13, 37 – 43;) met zijn opvatting over de Messiaanse eindtijd. Onder de joden waren er in die tijd veel opvattingen over wat een Messias te doen stond. Velen vonden dat die moest pogen om een afgezonderde gemeenschap van ‘zuiveren’ op te richten. En sommige Jezusvolgelingen verwachtten dat ongetwijfeld ook van Jezus zelf. Hij wees dit echter af en laat het onderscheid tussen ‘kinderen van het koninkrijk en kinderen van het kwaad’ over aan het eindoordeel van de ‘Mensenzoon bij de voltooiing van de wereld’. Tot het zover is, oefent Jezus geduld, ook voor wie hem volgen, naar zijn boodschap luisteren, maar zich toch niet bekeren. Het kwaad uitroeien is zijn taak blijkbaar niet.

Het is allicht ook niet onze taak een ‘zuivere wereld’ na te streven en ‘de vijand’ uit te schakelen. In onze wereld is goed en kwaad vermengd. Goed zaad groeit altijd naast en tussen onkruid; zaad wordt geen onkruid maar is werk van een vijand; ook van de ‘vijand’ in onszelf. Onze beste bedoelingen hebben soms kwalijke gevolgen. Wij zijn ook niet de meesters over het goede, we kunnen er ons niet mee vereenzelvigen. Niet ons komt het eindoordeel toe. De waarheid is altijd onzeker, daarom zijn christenen wakkere mensen onderweg, we geloven dat het beter moet, dat wij beter kunnen. Er is dus altijd kritisch denken nodig; onze wereld ondoordacht aanvaarden zoals hij is – ‘iedereen slaapt’ – is geen optie. We kunnen leren onze innerlijke houding op het goede te richten en niet op vernietigen van ‘het kwaad’. Anders worden we zelf destructor.

Vragen ter bezinning/reflectie:

Een tekst van de Boeddha (Dhammapada 119-120) raakt aan de inhoud van de gelijkenissen:

Zelfs de slechte mens gaat het goed
zolang het slechte niet rijp is,
maar is de slechte vrucht eens rijp,
dan gaat het de slechte mens slecht.

Zelfs een goed mens vergaat het slecht
zolang het goede niet rijp is,
maar is de goede vrucht eens rijp,
dan gaat het de goede mens goed.’

Laat de gelijkenissen van Mattheus en de tekst van de Boeddha met elkaar in gesprek gaan; welke betekenissen lichten dan op? Welke gelijkenis treft jou het meest? Heb je een idee hoe dat komt?

Over het onkruid tussen de tarwe
Heb je in je eigen leven al ervaren dat je ergens goed zaad gezaaid hebt?
Is daar toen ook onkruid méé opgeschoten? Waar kwam dat vandaan?
Hoe kon je graan en onkruid onderscheiden?
Ervaar je bij jezelf de neiging je onmiddellijk te verzetten tegen ‘het kwaad’ dat jou of anderen wordt aangedaan? Wat doe je met je verontwaardiging als je te klein of te machteloos bent?

Vind jij dat het soms noodzakelijk is tegen het kwaad te vechten?
Vind je dat we vooral het goede moeten doen?
Welke betekenis geef jij aan de volkswijsheid: ‘Geduld is een schone deugd’?
Herken je bij jezelf of in de samenleving de idee: ‘Het oordeel over wat al dan niet kwaad is, ligt niet bij ons’. Ben je het daarmee eens? Heb je het er moeilijk mee?
Kan je een voorbeeld geven uit eigen ervaring van iemand die volgens jou op de juiste manier met het kwaad omgaat, omging? Of kan je zelf een gelijkenis in de zin van Jezus’ parabel bedenken ?

Over het mosterdzaad
Waar zag/zie je het Rijk Gods groeien als een mosterdzaad?
Wat was er nodig aan context en zorg om de groei mogelijk te maken of te stimuleren?
Welke hindernissen doken op en hoe lukte het om die te overwinnen?
Ken je mensen/groepen wiens naam je zou kunnen invullen op de plaats in de tekst waar nu ‘iemand’ staat in de gelijkenis van het mosterdzaad?

Over de zuurdesem
Herinner jij je een ervaring die helemaal doordrongen was van “het ware, goede en schone”?
Hoe was dit tot stand kunnen komen: onder welke omstandigheden en door wiens toedoen werd alles zodanig doordrongen?
Waar denk je zelf mosterdzaad of zuurdesem te kunnen zijn?
Hoe kan je anderen aanmoedigen om die rol waar te maken?