Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid

Dominicus Gent

Viering van zondag 14 juli 2019

Welkom op 14 juli, le quatorze juillet, de Franse feestdag. Omdat we ons afvragen hoe het is te leven als God in Frankrijk, richten we vandaag onze blik naar daar. En dan komen we als vanzelf bij de 3 kernwoorden van de Franse Revolutie en ook de Verlichting: Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid. Zijn het utopieën? Hebben ze connectie met de boodschap die Jezus ons kwam brengen?

We ontsteken de Paaskaars om deze viering te stellen in het Licht van de Levende.

Ondoorgrondelijk mysterie,
Wij zijn hier vandaag om ons te laten inspireren,
om oude woorden te onderzoeken op hun actualiteit:
hoe is het met vrijheid gesteld,
hoe broederlijk gaan we om met elkaar,
waar zijn we gelijk?
We leggen deze utopische woorden naast de nog oudere woorden uit de Bijbel
en laten ze in ons hart en verstand klinken.
We zoeken immers het land waar het goed is om leven voor iedereen.

LIED

Hier wordt het land gezocht waar wij gelijken zijn,
niemand apart en geen kleuren die minder zijn.

Hier wordt de tijd verhaast dat wij elkaar verstaan,
handen die wenken en ogen die open gaan.

Hier wordt de Stem gehoord die nog klinken mag,
mensen die hopen op ooit hun bevrijdingsdag.

Hier is het woord van Hem die ons geschapen heeft:
“Waar is je zuster, je broer die hier met jou leeft?”

Hier staat een tafel waaraan ons wordt voorgedaan,
hoe wij genezen van heersen en misverstaan.

(T. Jan van Opbergen)

 

 

Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid 

Zoals Hilde al aangaf, valt deze viering pal op de Franse nationale feestdag. Gelukkig, want de julimaand herbergt ook de Amerikaanse nationale feestdag en dan zaten we nu met “E pluribus unum” of zoiets als “Eenheid uit veelheid”, maar tegenwoordig eerder “America first”. Eigen volk eerst. En volgende week hebben we de Belgische nationale feestdag, met “Eendracht maakt macht”. Dat is al iets meer mee te doen, alhoewel het lijkt dat sommigen de regeringsvorming lang laten aanslepen omdat ze de spreuk begrepen hebben als “een dracht maakt macht”. Dan gaat mijn voorkeur toch uit naar de Franse nationale leuze. Die herbergt in zich een heel programma en tegelijkertijd ook wel een utopisch beeld, omdat het in praktijk brengen ervan blijkbaar niet zo evident is.

De geschiedenis van deze leuze wijst er al op. Bij de Franse revolutie, waar ze wordt aan toegeschreven, was het nog niet zo duidelijk wat het zou worden. “Eenheid, Kracht, Deugd” of “Vriendschap, liefdadigheid en eenheid” waren even grote kanshebbers. En in het begin werd de fraternité, de broederlijkheid, zelfs niet vermeld. Het was dus eerst slechts “vrijheid en gelijkheid”. Maar ook die keuze moest steeds opnieuw bevochten worden.

Napoleon Bonaparte schafte ze af en veranderde de leuze naar “vrijheid en openbare orde”. Nadien werd ze terug opgevist om opnieuw te verdwijnen tijdens de tweede wereldoorlog. De collaborerende maarschalk Pétain maakte er “Werk, familie en vaderland” van. Het zegt op zich veel dat autocratische leiders er niet zoveel van moesten hebben.

Maar niet alleen dan is het aanvaarden van deze drie kernwaarden een moeilijke oefening gebleken. De problematiek blijkt actueel. Waar is de gelijkheid of minstens de gelijkwaardigheid in een maatschappij waar de financiële verschillen alleen maar toenemen, waar een mens meer recht en voordeel lijkt te halen wanneer hij meer bezit? De voorbeelden waren zo te rapen in het nieuws van de voorbije dagen. Waar is de vrijheid wanneer grote bedrijven uit winstbejag ons met slimme truken beïnvloeden omdat ze exact onze zwakke plekken kennen en uitbuiten? Waar is de universele broederlijkheid wanneer een kapitein achter slot en grendel wordt gestoken omdat ze ocharme 40 doodzieke migranten aan land brengt? Waar is de universele broederlijkheid wanneer wij in het westen rustig doen alsof er niets aan de hand is met het klimaat en de mensen in het Zuiden daar nu al de rekening voor betalen?

En het cynische toppunt hierbij lijkt wel dat zij die het hardst roepen dat de waarden die de Verlichting ons gebracht heeft, vrijheid en gelijkheid, over broederlijkheid wordt meestal hard gezwegen, die het hardste roepen dat deze waarden moeten beschermd worden tegen het grote gevaar, dat juist zij deze waarden het minste consequent toepassen en ongelijkheid in stand houden, broederlijkheid inperken en de vrijheid van haar universeel karakter ontdoen. Tussen droom en daad, enzovoort.

Dat dit alles niet zo eenvoudig en voor de hand liggend is, is wellicht te zoeken bij de veelal vrije interpretatie die aan deze drie waarden gegeven wordt.
Want ze kunnen op zich ook wel conflicterend zijn. Zo kan bijvoorbeeld het principe van gelijkheid en dus verbod op discrimineren in botsing komen met het principe van de vrijheid van godsdienst of meningsuiting. De katholieke kerk geeft daar zelf een mooi voorbeeld van met het reserveren van het priesterschap voor celibataire mannen of het huwelijk voor twee mensen van verschillend geslacht.
En een liberaal denker zal je vertellen dat het politiek sociaal streven naar gelijkheid ervoor zorgt dat de individuele vrijheid veel te veel ingeperkt wordt. We raken er niet uit zonder die derde waarde: de broederlijkheid of noem ze solidariteit. Zij houdt de andere twee in evenwicht, geeft ze het juiste perspectief, moet de vrijheid en gelijkheid leefbaar houden.

Verschillende denkers houden zich al heel lang bezig met dit vraagstuk, hoe deze drie waarden tot een goede maatschappij orde kunnen leiden. Hilde wees me op Rudolf Steiner, die stelde dat de drie idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap door elkaar gehaald worden, op verkeerde domeinen worden toegepast en daardoor tegenover elkaar komen te staan. Hij deed een niet onverdienstelijke poging om hieraan een antwoord te bieden. Hij stelde dat vrijheid zich moet richten op het denken en het gevoelsleven. Ieder mens is een individu dat in volle vrijheid moet kunnen denken en zich vormen.
De gelijkheid moet volgens Steiner gerealiseerd worden in het domein van het recht. Daar moet het gelijkheidsprincipe gelden. Daar moet iedere stem even zwaar kunnen wegen. In dat domein nemen we beslissingen over dingen die ons allemaal in gelijke mate aangaan. Daar zijn we gelijken.
De broederschap reserveert hij tenslotte voor het economische leven, waar mensen voor elkaars behoeften zorgen, waar we dingen maken en consumeren.

Het lijkt me een interessante denkpiste, maar mogen wij christenen niet verder dromen en denken? Durven dromen van een wereld waar gelijkheid, vrijheid en broederlijkheid op vele domeinen realiteit kan worden? Is dat niet de droom van het Rijk Gods dat ons is aangezegd? Want alhoewel deze drie waarden worden toegeschreven aan de Verlichting, het inzicht daarin is toen niet in het luchtledige ontstaan en wellicht ook niet door één of andere goddelijke ingeving ingeblazen. Ze zijn ingebed in een al veel oudere traditie. De referenties naar de Bijbel en hoe het eraan toeging bij de eerste christengemeenschappen zijn makkelijk te leggen.
De God van de Bijbel is een bevrijdende God. God en vrijheid horen onlosmakelijk bij elkaar. Hij leidt zijn volk weg uit de verknechting. In het scheppingsverhaal lezen we dat de mens als vrij en verantwoordelijk wezen wordt geschapen. Die vrijheid is dus niet alleen een cadeau, maar ook een opgave. Ze gaat verder dan “mijn vrijheid houdt op waar de vrijheid van een ander begint”, maar moet mogelijk maken dat bevrijding gebeurt en vrijheid voor eenieder mogelijk wordt. Ook Jezus stond helemaal in die traditie.

En voor gelijkheid moeten we maar denken aan de eerste christengemeenschappen. In de Handelingen lezen we dat de eerste christenen in grote verbondenheid leven, ze breken en delen met elkaar het brood en bezitten alles gemeenschappelijk. Er bestaat wel een grote verscheidenheid aan functies en diensten, maar die verlopen in het besef van een onderlinge gelijkheid of gelijkwaardigheid, man en vrouw, apostel of leek. Paulus onderstreept dat nog met de beroemde uitspraak: er is geen Jood en Griek, geen slaaf of vrije mens, allen zijn één in Jezus Christus. Alle mensen zijn gelijk geschapen naar Gods beeld.

En juist die idee van gelijk geschapen te zijn versterkt het onderlinge broeder- en zusterschap. Ook die vraag en de bijbehorende problemen komen al heel vroeg aan bod in de Bijbel. Wanneer JHWH vraagt aan Kain waar zijn broer is, antwoordt die verontwaardigd: ben ik dan de hoeder van mijn broeder? Een ook in het verhaal van de barmhartige Samaritaan, het evangelie dat deze zondag in alle kerken wordt gelezen, in dat verhaal wordt de vraag naar broederschap gesteld. Die broederschap beperkt zich niet tot de eigen joodse gemeenschap, maar is universeel.
We zijn geroepen om bevrijd te leven, als we die vrijheid durven aanvaarden en ervaren, dan worden gelijkheid en broederlijkheid een evidentie en geen bedreiging.

 

LIED
De vrijheid is voor de mensen
de vrijheid bestaat in taal
de vrijheid is voor de mensen
wij spreken elkander toe

met vogels valt niet te praten
de maan is koud als een vis
met vogels valt niet te praten
zon is een zwijgzaamheid

maar mensen worden geroepen
elk aan zijn eigen naam
maar mensen worden geroepen
ter zake van ja en nee

er zijn er niet veel die zeggen
wij delen dezelfde tijd
er zijn er niet veel die zeggen
wij breken hetzelfde brood

de meesten willen alleen maar
een uurlang hetzelfde bed
de meesten willen alleen maar
een uurlang elkaar te lijf

ze zeggen mijn brood en mijn adem
ze slikken de woorden in
ze zeggen mijn brood en mijn adem
zij eten en slapen alleen

ik heb in mijzelf gesproken
ik ademde enkelvoud
ik heb in mijzelf gesproken
en nu zijn de anderen dood

want vrijheid is voor de mensen
wat lucht voor de vogels is
en vrijheid is voor de mensen
wat water is voor een vis

en vrijheid bestaat in woorden
die brood geworden zijn
stemmen die zijn gebroken
en bloed dat is vergoten
de vrijheid smaakt naar pijn

(T. W. Barnard)

 

Uit het evangelie –Lc 10:25-37

Daar kwam een wet-geleerde naar Hem toe om Hem op de proef te stellen.
‘Rabbi,’ zei hij, ‘wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?’ Hij zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Hoe leest u dat?’ Hij gaf ten antwoord: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’ Hij zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’
Maar hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn naaste?’ Jezus nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen. Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.” Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen?’ Hij zei: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen.’ Jezus zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’

 

Bij het Evangelie 

Barmhartigheid is een begrip dat zeker connectie heeft met broederlijkheid – ‘wie is mijn naaste?’, maar ook met gelijkheid en vrijheid. Ik vond inspiratie voor het thema barmhartigheid in een boek met bijdragen van Roger Burggrave en Ilse Van Halst. Voor de herdenking van 175 jaar bestaan van de Zusters van de Barmhartigheid Jesu werd een boek uitgebracht met o.a. hun bijdragen. Het boek is getiteld: De onverschilligheid voorbij. Zeven eigentijdse wegen van barmhartigheid.

Ik pluk hier enkele stukken uit die ons thema van vandaag kunnen inspireren:

Wie is mijn naaste? ….Wij vinden dat niet zo’n moeilijke vraag. Wij verstaan ‘naaste’ als ‘medemens’. In zijn oorspronkelijke betekenis echter wil ‘naaste’ zeggen: de meest nabije mens, de volksgenoot, de geloofsgenoot, … diegene die tot onze eigen kring behoort, kortom: ‘ons eigen volk’. Omdat dit te exclusief gehanteerd kan worden, voegde Israël daaraan als tegenwicht het gebod ‘bemin de vreemdeling’ toe. Dat gebod betreft de vreemdelingen in de eigenlijke zin van het woord: zij die in politieke, economische of sociale nood verkeren, zoals oorlogsslachtoffers op de vlucht, verwant met ‘armen, weduwen en wezen’. Maar vreemdelingen zijn er in meerdere soorten: de toevallige voorbijgangers, handelaars of reizigers op doortocht, maar ook de vijanden die het volk Israël bedreigen zoals de Ninevieten of de Egyptenaren. De vraag ‘wie is mijn naaste?’ is de vraag naar wie eerst komt in dit lijstje: het eigen volk? De voorbijganger? De mens in nood? Of ook de vijand? Het is eigenlijk een vraag naar de voorkeursliefde . Op die ietwat tricky vraag antwoordt Jezus met het verhaal van de barmhartige Samaritaan. ….

… Maar wat als er niet één slachtoffer op de weg ligt maar meerdere? Wat als de Samaritaan een slachtoffer op zijn rijdier heeft geladen en twee km verderop een ander slachtoffer op zijn weg aantreft? Moet hij dan het ene slachtoffer dumpen om het andere te helpen? Moet hij dan kiezen wie van beiden hij zal helpen en wie hij zal laten creperen? Dat probleem komt niet aan bod in het verhaal maar duikt wel op in de praktijk van de barmhartigheid. Hoe kun je barmhartigheid zodanig waarmaken dat je al wie lijdt, hier en nu, maar ook morgen en overmorgen, zoveel mogelijk op een billijke en eerlijke manier kunt opnemen en verzorgen? Want als je enkel kiest voor die ene, sluit je anderen uit. Dan wordt de eerste goedheid het eerste geweld. Dat wijst erop dat zo’n parabel niet gelezen kan worden als een doctrine over barmhartigheid, maar dat je steeds meerdere verhalen moet samenleggen, en dat je zelf moet nadenken, oordelen, vergelijken, inschatten en een evenwicht zoeken, waarbij je niemand uitsluit en iedereen gelijkwaardig kunt behandelen. Ook dat behoort tot de wijsheid van de barmhartigheid.

Pietro Bartolo, dertig jaar arts in Lampedusa, waar hij steeds de eerste was om op een schip te gaan met vluchtelingen die de oversteek vanuit Afrika hadden gewaagd, maakte ook deze afweging. Twee weken geleden sloeg hij op de leeftijd van 63 jaar een nieuw pad in, dat van politiek en wel in het Europese Parlement. Hij wil mee wegen op de politieke beslissingen die nu genomen worden tegenover vluchtelingen, zoals de verordening die bepaalt welke EU-lidstaat de procedure van de asielzoeker afhandelt. Dat is een regel die alle druk legt op Italië, Spanje en Griekenland omwille van hun geografische positie. Daarnaast wil hij voorkomen dat lidstaten afzonderlijk maatregelen treffen tegen wie levens redt en mensen helpt. Hij heeft 30 jaar de mensen opgevangen en heeft ook getuigd in scholen over de miserabele toestanden die hij aantrof op deze schepen. Hij heeft jaren gedacht: morgen is het voorbij. Maar het gaat niet voorbij en hij voelt de noodzaak om iets te doen aan deze situatie en wil het op politiek niveau proberen mee in gang te zetten. Als de journalist aanhaalt dat hij, net als kapitein Carola Rackete, een held is dan antwoordt hij: ik ben een normale man die zijn plicht doet, als arts en als mens. Als dat als een heldendaad wordt beschouwd, dan zegt dat iets over de richting die onze maatschappij uitgaat.

Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid zijn prachtige utopieën uit de verlichting, met opzet anders genoemd dan de Bijbelse waarden. Toch gaan ze wellicht over eenzelfde verlangen naar een wereld waar het voor iedereen goed is om te leven. Die utopie verwoordt Emanuel Levinas ook in zijn tekst over de ‘kleine goedheid’:
‘Tussen alle verwording van menselijke verhoudingen houdt de goedheid stand. In de relatie van de ene tot de andere mens blijft ze mogelijk, ook al kan ze nooit een systeem of regime worden. Elke poging om het menselijke helemaal te organiseren is tot mislukken gedoemd. Het enige wat levendig overeind blijft, is de goedheid van het dagelijks leven. We noemen ze ‘kleine goedheid’, want ze is een goedheid zonder getuigen, in stilte voltrokken, bescheiden, zonder triomf. Ze ontsnapt aan elke ideologie. Je kunt ze zelfs karakteriseren als een ‘gedachteloze goedheid’, precies omdat ze elk systeem, elke religie, elke sociale organisatie overschrijdt. Ze is gratuit, en juist daardoor eeuwig. Het zijn gewone mensen, ‘simpele zielen’, die haar verdedigen en ervoor zorgen dat ze zich telkens weer hervat, ook al is ze volstrekt weerloos tegenover de machten van het kwaad. Ondanks alle verschrikkingen die mensen hebben teweeggebracht houdt deze arme goedheid stand. Ze is misschien wel ‘gek‘- een ‘dwaze goedheid’ – maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens. Ondanks haar onmacht bepaalt ze het wezen van de mens. Ze is mooi en onmachtig, als de morgendauw. Wat een frisheid in al die wanhoop. Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen!’

Bij die kleine goedheid zien we even de hemel opengaan… Laten we zingen…

Ik zie de hemel opengaan
Ik zie de hemel opengaan
de aarde in het licht
van mensen die elkaar zien staan
Gods eigen aangezicht.

Ik zie de wereld omgekeerd
het laagste bovenaan
het ongeziene in het licht
uit niets groeit Gods bestaan.

Ik zie het lang beloofde land
waar alles wordt gedeeld
van grond en licht
van steen tot brood
wij zijn Gods evenbeeld.

Ik zie de aarde vol van vrede
de on- geest weg geleefd.
ontmaskerd staan wij voor elkaar
en zie:
de vrede leeft.
(T. Jan van Opbergen)

 

UITTOCHTLIED

Alsof de richting ons werd ingeschapen
gaan wij, de
onbegonnen lange weg.
Een harde dienst is van ons afgenomen.
Vrijheid van spreken is ons aangezegd.

Sprekend alleen zullen wij op Hem lijken
die sprak: Het worde licht, Ik zal er zijn.
Nog eeuwen en wij zullen woorden vinden,
nieuwe zonsopgang boven de woestijn.

Er zal een land zijn, uit de zee gespaard.
Er zullen mensen zijn, uit ons geboren.
De grond zal nog de grond zijn, het gezaaide
zal sterven en ontbloeien. Het wordt zomer.
En het wordt winter. En de afgrond daalt
over de aarde, diepe zee van eeuwen
waarin wij weg zijn.

En weer zullen slaven,
uit ons geboren, om bevrijding schreeuwen.
En weer zullen slaven, uit ons geboren,
om bevrijding schreeuwen.

(T. H. Oosterhuis)