Voorgangers (m/v) gevraagd in de kerk…

 

Inleidende toespraak reflectiedag Bezield Verband
3 december 2017, Gent

Dani Leroy

Dames en Heren, Allereerst dank ik Bezield Verband Vlaanderen dat ze me de kans bieden hier de inleiding te houden. Met mijn bijdrage hoop ik jullie aan het denken te zetten.

We zijn hier omdat de toekomst van onze kerk ons zorgen baart. Ik ben zeker niet de enige bij wie liefde en ergernis voor de kerk samengaan. Van de kerk kreeg ik veel en ik heb nooit ‘foert’ gezegd. We beminnen ook ‘met heel ons verstand’ (Mt. 22, 37-40;). Sinds 1992 ben ik er vrijwilliger. Waarom? De vragen over God, Christus en kerk en hun betekenis voor ons leven en onze mensenwereld laten me niet los. Lectuur en studie, nadenken en schrijven, bidden en engagement hebben mij overtuigd van de universele betekenis van Jezus Christus voor de toekomst van mens en wereld.

Tegelijk overschat ik de betekenis van de kerk niet. Zij is een menselijk bouwsel, een breekbaar ‘lemen vat’ (2 Kor. 4, 7;), een middel. Haar doel ligt niet in, maar buiten haarzelf; dat is: de scheppingsdynamiek naar gerechtigheid en vrede op gang houden, het ‘Rijk Gods’. Jezus nodigt ons uit zout en gist, licht op de berg te zijn: ‘Licht voor alle volkeren’. Zijn wij dat? Willen wij dat zijn?

Mijn zorg voor de kerk, mijn kritiek op haar beleid en de ergernis over de vijftig jaar stagnatie na het Tweede Vaticaans concilie zijn dus een liefdesverklaring. Bezield Verband Vlaanderen wil juist: ‘voorbij aan de ergernissen, frustraties en discussies uit het verleden, de krachten bundelen om een perspectiefwissel te creëren . . . Ook onze mogelijke verontwaardiging over kerksluitingen en parochiestructuren moeten niet tot schampere bitterheid maar tot beproefde inzet leiden.

Laat ik eerst zeggen waarover ik het niet zal hebben. De crisis van onze kerk heeft ongetwijfeld te maken met de orkaan van de secularisatie die het traditionele geloof heeft weggeblazen. Onze lege kerken zijn – óók – het gevolg van de ‘onttovering’ van de wereld en van een overbodige God. De koepel die onze religieuze cultuur overspande, is ingestort. Het beeld van God-in-den-hoge is verdampt. Hoe dringend het ook is voor onszelf en onze tijdgenoten een aanvaardbaar godsbeeld ter sprake te brengen, dat is vandaag niet onze bedoeling. Voorts is er vandaag geen tijd om stil te staan bij de geschiedenis van het ambt, noch bij de bijbelse en theologische argumenten. Beide staan in mijn boekje.

Ik leg u vier vragen voor en mijn antwoorden erop.

1. Wie of wat houdt een andere praktijk van voorgangerschap tegen?

2. Welke factoren stuurden de evolutie van het priesterambt?

3. Biedt het Nieuwe Testament een basis voor een nieuwe praktijk?

4. Wat zijn de voorwaarden voor een nieuwe praktijk?


1. Wie of wat houdt een andere praktijk van voorgangerschap tegen?

Omdat mijn ergernis en liefde voor de kerk een oud verhaal is, mag ik misschien ook wat oude koeien uit de sloot halen. Eind oktober 1958 was ik samen met medeseminaristen ontgoocheld over het oude, knollige mannetje dat paus werd en de naam Johannes XXIII koos. In onze ogen kon hij de vergelijking met zijn vorstelijke, ascetische voorganger Pius XII niet doorstaan. Al snel bleek het tegendeel. Deuren en ramen open, ‘aggiornamento’, concilie! Het ontketende bij jonge mensen een niet eerder gezien enthousiasme: wij zouden een eigentijdse, op het evangelie gestoelde kerk bouwen. Maar meteen werd duidelijk dat het Vaticaan aan jongeren, gehuwden, vrouwen, priesters, theologen en zelfs aan kardinaal Suenens geen vertrouwen wilde schenken. Duizenden priesters traden uit het ambt, bevrijdingstheologie of kritiek op de gang van zaken werd als ongeloof bestempeld, de pastorale raden, zoals het Interdiocesaan Pastoraal Beraad, waren machteloos en jonge mensen zochten andere wegen. Hoe komt het dat de ‘organisatie kerk’ al die kritische creativiteit heeft laten verloren gaan? En dat de personeelscrisis alsmaar erger werd?

Natuurlijk lagen onze bisschoppen er wakker van dat ze hun schapen in de steek moesten laten bij gebrek aan priesters en dat ‘bidden voor roepingen’ niets uithaalde. Sommigen dachten gehuwde mannen tot priester en vrouwen tot diaken te wijden. Maar het bleef bij een intellectueel inzicht. Dat veranderde niets aan hun angst dat afwijken van de Romeinse voorschriften hun identiteit en die van de kerk zou aantasten. Alleen zullen zij het geen angst noemen, maar ‘trouw aan de kerk’. In mijn boekje heb ik dat bedrijfsblindheid genoemd; ik vind geen betere verklaring.

Is er hoop dat er toch iets verandert? Momenteel leidt een charismatische man de kerk: de bisschop van Rome, Franciscus. Hij organiseerde vóór de synode over het gezinsleven een enquête onder katholieken en zette collega’s bisschoppen en de aanwezige leken aan vrijuit hun mening te zeggen. Zoiets was ongezien in het Vaticaan. Bij het gouden jubileum van de bisschoppensynodes (17.10.2015) noemde hij de kerk-in-synode een piramide op haar kop. Hij pleitte voor synodaliteit op alle niveaus en vond de synode ‘de kerk op haar best’. En hij wees op de regel uit het eerste millennium (vóór Rome alle macht centraliseerde): Wat allen aanbelangt, moet door allen behandeld worden. Franciscus stuit op weerstand omdat hij zijn identiteit als paus en die van de kerk op het spel zet. Toch denk ik: als we in Vlaanderen nu eens een synode hielden over voorgangerschap: volgend jaar, goed voorbereid met een grondige enquête bij katholieken, een synode, die in alle vrijheid kan denken, met alle geleerdheid en gezag die we kunnen mobiliseren, en die durft te beslissen en te handelen. Zouden we dan niet verder komen?

2. Welke factoren stuurden de evolutie van het priesterambt? 2.a. Ik begin met het voorlopig eindpunt van de theologie daarover in ‘Lumen Gentium’ (Dogmatische constitutie over de kerk, Tweede Vaticaans concilie, 21.11.1964). Die theologie is verrijkt met de bijbelstudie, de lekenbewegingen en de liturgische beweging van de eerste helft van de 20e eeuw. Beklemtoond wordt dat alle gedoopten Gods Geest dragen en als Lichaam van Christus met elkaar verbonden een ‘priesterlijke godsvolk’ vormen. Allen hebben deel aan het ‘algemene priesterschap van Christus’, maar, . . . elk ‘op hun eigen wijze’. Het ministeriële of hiërarchische priesterschap verschilt daardoor in ‘essentie en graad’ van het algemene. Bovendien stelt Lumen Gentium (III, 18;) dat (samenvattend) Jezus Christus zelf de kerk stichtte, verscheidene diensten instelde, de apostelen uitzond, en tot het einde der tijden de bisschoppen als hun opvolgers wilde. Om de eenheid te garanderen stelde Hij Petrus aan. Alle gelovigen moeten het primaatschap van de bisschop van Rome, de plaatsvervanger van Christus en het zichtbare hoofd van de kerk en zijn onfeilbaar leergezag, aanvaarden. De hiërarchie zegt dus van zichzelf dat haar huidige hiërarchische priesterschap door Jezus zelf is gewild en als zodanig een voorgegeven en eeuwige structuur van de kerk is. Dat noem ik een ‘a priori ambt’ van bovenuit.

2.b. Voor dat ‘a priori ambt’ bestaat in het Nieuwe Testament geen enkele grond. In tegenstelling met wat Lumen Gentium beweert, heeft niet Jezus de kerk gesticht, noch een ambt ingesteld. Jezus’ leerlingen, dissidente joden, stichtten de ‘Jezus-is-de-Messias-beweging’ en de eerste huiskerken, ‘ekklesiai’. De ‘apostolische traditie’ betekent iets anders dan een rechtstreekse schakel tussen ‘de twaalf o.l.v. Petrus’ en de huidige bisschoppen.

Ik breng u de belangrijkste ontwikkelingen in herinnering. Tussen het jaar 33 (?) en ± 70 is er het charismatisch leiderschap van apostelen en profeten. Tussen ± 70 en ± 130 ontstaan diverse kerkvormen; daarin worden elkaar overlappende functies als ‘oudsten’ (presbuteroi), ‘dienaars’ (diakonoi) en ‘toezichters’ (episkopoi) genoemd. Die zijn duidelijk niet door Jezus in het leven geroepen. Van doorslaggevend belang voor het denken over voorgangerschap is echter dat het Nieuwe Testament geen priester en geen offercultus kent. Er is nergens een ‘hiereus’ of ‘sacerdos’ die als een cultisch middelaar optreedt tussen God en mens. De enige ‘Hogepriester’ is Jezus, de Christus, ‘die eens en voor altijd het offer van zijn leven heeft gebracht’ (Heb. 7, 27;).

In het Nieuwe Testament zijn wel enkele grondprincipes over leiding te vinden: niemand doet het in eigen naam; allen staan ónder de boodschap; niet als de andere heersers; niet als de farizeeën; altijd als dienst aan de anderen; met erkenning en waardering voor de verscheidenheid en zonder concurrentie; gericht op de eenheid en verbondenheid van allen; wie leidt, moet de Heer beminnen en zijn schapen; en nooit enkel in naam van, maar vooral zoals Jezus.

Van bij de aanvang is er iets paradoxaals in de kerk: de spanning om als groep te overleven staat tegenover de onorganiseerbaarheid van het evangelie. Bekering vraagt sterke innerlijke vrijheid. Die persoonlijke kern ontsnapt aan elke institutionalisering. Het is de spanning tussen de ‘Geest, die waait waar hij wil’ en de organisatie die nodig is om op koers te blijven. Dat is niet erg. Als we maar niet vergeten dat concrete functies tijd- en cultuurgebonden zijn, en, geen eeuwigheidswaarde hebben.

2.c. Episcopale stadskerk, synodale eenheid, imperialisering Vanaf ± 150 verkiezen de stadskerken hun ‘episkoop’. Daardoor vertegenwoordigt hij letterlijk zijn plaatselijke kerk. Om de eenheid van de apostolische traditie te bewaren komen episkopen uit dezelfde regio samen in synodes. Onder invloed van externe en binnenkerkelijke factoren neemt de kerk ook organisatiemodellen over van heidense godsdiensten; eind vierde eeuw wordt het christendom staatsgodsdienst. ‘De christianisering van het Romeinse imperium betekende de imperialisering van het christendom.’

Van die ‘verkeizerlijking’ draagt de Rooms-Katholieke kerk (en de orthodoxe kerken) nog altijd de gevolgen.

Ambt en sacrament hebben zich vanaf de eerste eeuwen parallel ontwikkeld en mekaar wederzijds versterkt. De drieledige diaken-, priester- en bisschopfunctie ontwikkelde tot een hiërarchisch en cultisch priesterschap. Symbolische gebaren werden (ontologisch) gesacraliseerd; de dankmaaltijd werd een cultisch ‘onbloedig offer van Christus opgedragen door de bisschop’. Enkel de priesterlijke, gewijde ambtenaar mocht – op straffe van nietigheid – de rituelen uitvoeren die noodzakelijk waren voor Gods genade. Ambt en sacramenten werden met theologische, juridische en maatschappelijke betekenissen opgeladen. Rome heeft zich in de loop van de geschiedenis de priesterlijke volmacht van Christus toegeëigend; het herderschap of koningschap werd theocratisch kerkrecht, de profetische leraar werd dogma en de herstellende heling (heiliging) door Gods genade werd de zeven sacramenten. Het zo ontstane machts- en standenverschil (in essentie en in graad) leidde tot een hiërarchisch monopolie voor de clerus en onmondige afhankelijkheid voor ‘leken’, zeker voor vrouwen. Die zelfoverschatting kwam tot uiting in het adagium: ‘Extra ecclesia nulla salus’: geen heil buiten de kerk. Met die laatste pretentie heeft Lumen Gentium definitief afgerekend.

3. Biedt het Nieuwe Testament een theologische basis voor een nieuwe praktijk? Ja.

3.a. Omdat Gods Geest er werkzaam is, noemt Paulus de kerk ‘Lichaam van Christus’; tegelijk is de kerk helemaal menselijk. Maar het menselijke en het goddelijke zijn geen twee aparte werkelijkheden (Lumen Gentium, I, 8). Ze zijn niet van mekaar te onderscheiden, ze vallen samen. Gods Geest is slechts te ervaren in het menselijk-historische, niet erachter of erboven. Het goddelijke is nooit ‘in zuivere vorm’ aan te wijzen, (het aanwijsbaar goddelijke is sacraliteit). God zit altijd, en altijd ongezien, op de rug van iets anders.

Gods onzichtbare, scheppende kracht in mensen noemt het N.T. en de eerste kerk mysterion of sacrament. We vinden dat in persoonlijk gebed, liturgische symbolen én in onze levenshouding. Gebed, symbolen én levenshouding, vestigen in ons Gods scheppende Liefde. Als we zeggen: ‘waar de kerk is, is de Geest’; geldt ook: ‘waar de Geest is, is de kerk’. Alleszins is sacramentaliteit veel ruimer dan de ‘zeven’.

Omdat de menselijke cultuur voortdurend evolueert, verandert ook wat mensen als symbool van goddelijkheid kùnnen ervaren. Dat geldt ook voor het soort leiderschap dat in een specifieke, culturele context wenselijk is.

In het NT is ‘kerk’ de plaatselijke huiskerk, de ekklesia van Korinthe, Ephese, enz. Ook vandaag is de ware kerk een tastbare groep van mensen, op een concrete plek, die door hun verbondenheid met Jezus Christus met elkaar verbonden zijn en daaraan hun christelijke identiteit ontlenen. De bevrijdende kracht van een christelijke levenshouding moeten mensen allereerst ter plekke, in eigen groep en omgeving kunnen ervaren. Anders is kerk een verre abstractie. En zij blijven kerk ook als er door omstandigheden geen priester meer is.

3.b. De kerk van onderuit opbouwen Waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, ben ik in hun midden (Mt. 18, 20;). De kerk is daar waar een groep overtuigde christenen in Jezus’ Geest bijeen is. De groep valt uiteen als hij geen functies in het leven roept om zijn doel te bereiken. Waar de kerk niet van onderuit wordt opgebouwd, verdwijnt ze. Sociaal-psychologisch én theologisch gesproken geeft een groep (het ‘priesterlijke Godsvolk’) geschikte mensen een mandaat om in naam van de groep een positie in te nemen tegenover de groep. Dat bedoel ik met a posteriori voorgangerschap. De voorganger, op welk niveau ook, krijgt zijn mandaat van onderuit.

Criteria om voorganger te worden:

Voor de grote diversiteit van pastorale situaties zijn verschillende soorten voorgangers noodzakelijk. Voor aanvaarding als kandidaat gelden transparante criteria en screening van kandidaten. Zij moeten de Nieuwtestamentische principes over leiderschap aanvaarden. Aanleg en opleiding (in service) zijn doorslaggevend. Vrouwen (50 % van de mensheid!) en gehuwden kunnen niet langer gediscrimineerd worden. Men wordt publiek ‘geroepen’ tot een mandaat en liturgisch bevestigd. Hoe ruimer de opdracht en hoe meer gemeenschappen betrokken zijn, hoe ruimer de groep mandaatgevers hoort te zijn. Mandaat is ‘wijding’. Elk mandaat geldt voor een bepaalde tijd, met mogelijke verlenging. Geen eeuwigheidsclaims; gedegen feedback van mandaatgever(s) is nodig.

Opdrachten van voorgangers: De instandhouding van de groep verzekeren. Dit is: voorzien in materiële middelen en ze beheren. Alert zijn voor de cultuur en de normen in de groep, voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen, weerstaan aan conformiteitsdruk, de interne communicatie en interacties regelen, processen en procedures opvolgen en corrigeren. Eventueel ook de interactie met andere groepen en de netwerking organiseren.

Zorg voor drie priesterlijke taken: Verkondigen (profeet zijn): elkaars leraar en leerling zijn; studie van de bijbelse traditie, Jezus’ profetische woord, leven, dood en opstanding steeds beter leren kennen, begrijpen, bestuderen en interpreteren om het aan het eigen leven te toetsen. Zorg dragen (herder zijn) voor elkaars welzijn; dichtbij en veraf individueel en in groep dienstbaar zijn aan gerechtigheid, vrede en behoud van de planeet; hieraan samenwerken met alle gelijkgezinde mensen. Het mysterie vieren (heiligen) van Gods bevrijdende aanwezigheid en toekomst; biddend danken en vreugdevol vieren wat Jezus ons heeft voorgedaan, brood en wijn delen als teken van wat ons geschonken is.

Omdat geen enkele plaatselijke kerk-(groep) een volledige kerk is, kan de Kat’hoolika, of algemene kerk, niet anders zijn dan een netwerk van relatief autonome groepen, een gemeenschap van gemeenschappen. Netwerken bestaan uit relatief zelfstandige individuen of groepen met doelstellingen die ze enkel door samenwerking met anderen kunnen bereiken. Autonoom omdat zij enkel door hun zelfstandige inzet kunnen voortbestaan. Maar altijd relatief omdat de christelijke traditie hun kritische toetssteen is. Hun verbondenheid met Christus verbindt hen met alle andere christenen. Ze concurreren niet onderling; ze vertrouwen erop dat men op vele manieren christelijk mens kan worden.

Een ‘episkoop’ Eenheid in verscheidenheid hoort hét kenmerk van christenen te zijn. Daarom is er een instantie of een persoon nodig met als opdracht ‘de boel bijeen te houden’(cfr. Bart Somers en Daniël Termont): een ‘toezichter’, ‘episkoop’, een bisschop. Verkozen door de gemeenschappen van een regio, is hij ook verbonden met de andere christelijke gemeenschappen en met de hele kerk. Zijn taak is het de spanningen die met diversiteit gepaard gaan, vruchtbaar te houden.

4. Voorwaarden voor een nieuwe praktijk?

Durven we tegen wind te fietsen ? Zullen door kerksluiting of priestergebrek verweesde groepen christenen zelfstandig doorgaan? Ik hoop het. Zullen groepen van Bezield Verband zich oecumenisch-kerkelijk inschakelen?

Ik hoop het. Zullen parochieteams, priesters en bisschoppen het christelijk gehalte herkennen van hen die de bakens verzetten? Ik hoop het. Bitterheid of angst, eigendunk en zelfoverschatting zijn slechte raadgevers. Alleen ons vertrouwen in de toekomst van de boodschap van Jezus Christus mag de doorslag geven. Ik hoop dat de bisschoppen hun nog aanwezige gezag willen mobiliseren om de spanningen die met deze evolutie gepaard gaan te trotseren, de vernieuwing te stimuleren en tegelijk ‘de boel bijeen te houden’.

Die nieuwe kerkpraktijk zal een nieuwe theologie opleveren.

Met Franciscus zeg ik: De piramide moet op haar kop: ‘Wat allen aanbelangt, moet door allen behandeld worden’. Subsidiaire organisatie en netwerking op alle niveaus moeten de regel worden. De communicatiecultuur in onze kerk moet veel beter. Nu wordt niet elke mening gehoord en beluisterd. Ik roep iedereen op veel meer van wat we denken en doen te delen met anderen: van onder naar boven, van boven naar onder en zijdelings. Gebrek aan informatie over de ander wordt altijd met fantasie ingevuld; feiten en meningen die geen officieel kanaal vinden, leiden tot fluister- en roddelcircuits. En laten we ons respect voor elkaar niet verwarren met conformistische harmonie of diplomatisch ontwijken van moeilijke boodschappen. Wij hebben allen baat bij open communicatiekanalen.

M. Luther: ‘Hoed u voor: dat kan niet.’ M. Luther moet ooit gezegd hebben: ‘Hoed u voor: ‘dat kan niet’.’ Veel van wat ik voorstel ‘kan niet’. Durven wij op ‘dat kan niet’, rustig te antwoorden: ‘we gaan het toch doen?

Daarom een slotbeschouwing over persoonlijke verantwoordelijkheid en (on)gehoorzaamheid. Toevallig haal ik ze bij twee joodse denkers. Er is een korte tekst van E. Levinas: “Een godsdienst van volwassenen” waarin hij beklemtoont dat niemand, ook God niet, de autonome vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens kan afnemen. Godsvertrouwen betekent nooit dat God onze problemen oplost. Geen mens, geen religie, beschikt over God, en, God beschikt niet over de mens. Wie vertrouwt op een ‘God-die-niet-helpt’, riskeert atheïsme. Juist dat is volwassen geloof.

Van Hannah Arendt onthoud ik: ‘De enkeling is ook verantwoordelijk voor zijn gehoorzaamheid.’ In ‘De banaliteit van het kwaad’ laat ze zien hoezeer wij, mensen, geneigd zijn ons gedachteloos te identificeren met een sociaal systeem.

In de mate dat we ons in de normen van een systeem invoegen, neemt onze vrijheid af om anders te denken dan de regels ervan dicteren. Ondoordacht en onbewust schrijven wij dan instituties de macht toe die ze over ons uitoefenen. Ongereflecteerde gehoorzaamheid helpt de kerk niet vooruit.

We moeten nadenken, discussieren, beslissen en handelen. Samenvattend: de kerk ligt in onze handen. Ik dank u om zo lang naar mij te hebben geluisterd. En . . . we zien elkaar terug op de synode!

*
ter discussie voorbereid (drl 03.12.’17)

Voornaamste bronnen: Brown, Raymond, E., Kerkvormen in het spoor van de apostelen, ’s Hertogenbosch, KBS, 1993. Levinas, Emmanuël, Essays van, Het menselijk gelaat, Ambo n.v. 1969, pp/ 35-49. Neys, Achiel, De banaliteit van het kwaad, in, T. Daems, P. De Witte, G. Zuidwegt (red.) De gekooide mens, pp. 194-224, Universitaire Pers Leuven, 2016. Schillebeeckx, Edward, Pleidooi voor mensen in de kerk, christelijke identiteit en ambten in de kerk, Baarn, Nelissen, 1985. Schmidt, Peter, Ambten in het Nieuwe Testament en de vroege kerk, pp. 55-116, in, Jan Kerkhofs (red.), Europa zonder priesters?, Averbode-Altiora, Baarn-Gooi en Sticht, 1995. Op www.vatican.va/ vindt men alle concilieteksten en toespraken van de paus in vele talen.