VIERING: PREDIKER EN HALIK (OVER WIJSHEID 3)

Dominicus Gent
Viering van 25 juni 2023
PREDIKER EN HALIK (Over wijsheid, 3)

Welkom aan u hier allen en aan allen die thuis of waar ook met ons meevieren. We zijn aan de derde viering rond wijsheidsliteratuur gekomen. Vandaag staan we stil bij Tomas Halik en het boek Prediker, niet te verwarren met Predikheer, zoeen gaat er vandaag samen met mij voor. Zijn boeken zijn vooralsnog niet in de Bijbel opgenomen.
In onze zoektocht naar wijsheid doen we vooral afstand van alle vormen van zelfverzekerdheid. We worden heen en weer geslingerd tussen geloof en ongeloof, tussen God en niet-God. We bidden om openheid van geest en bereidheid te luisteren naar de stem van ons geweten. Zo zingen we zo dadelijk de viering open. Maar eerst ontsteken we de paaskaars.

Lied “Ik sta voor u in leegte en gemis”

Ik sta voor u in leegte en gemis
vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen.
Gij zijt mijn God, sinds mensenheugenis,
dood is mijn lot hebt Gij een and’re zegen?
Zijt Gij de God bij wie mijn toekomst is?
Heer, ik geloof, waarom staat Gij mij tegen.

Mijn dagen zijn door twijfel overmand,
ik ben gevangen in mijn onvermogen.
Hebt Gij mijn naam geschreven in uw hand,
zult Gij mij bergen in uw mededogen?
Mag ik nog levend wonen in uw land,
mag ik nog eenmaal zien met nieuwe ogen?

Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft,
dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.
Open die wereld die geen einde heeft,
wil alle liefde aan uw Zoon besteden.
Wees Gij vandaag mijn brood zowaar Gij leeft.
Gij zijt toch zelf de ziel van mijn gebeden

(T. Huub Oosterhuis)

In de voorbije twee vieringen maakten we kennis met verschillende vormen van wijsheid, van spiritualiteit. Het boeddhisme en de Bijbel. Vandaag staat Prediker op de preekstoel. Een Bijbelse figuur, zij het met een vraagteken bij. Zijn tekst gaat terug tot ongeveer de 3e eeuw BC en dat is een periode die beheerst wordt door de Griekse cultuur. Het Grieks is dé wereldtaal en filosofen met verschillende visies laten hun stem horen. Dat is zeker het geval in de joodse gemeenschap. Geloof en ongeloof lijken elkaar hand te reiken.

Het is het thema dat ook te vinden is bij de Tsjechische theoloog Thomas Halik die de laatste jaren furore maakt. In de communistische samenleving waarin hij geboren en getogen is, staat ook hij in een spanning. Het atheïsme is het officieel opgelegde wereldbeeld. Halik zoekt of samengaan met geloven mogelijk is. Een spanningsveld dat bij Prediker scherp aan het licht komt. We luisteren naar een fragment.

Prediker 1, 12-18
Ik, Prediker, was koning van Israël in Jeruzalem. Ik heb met heel mijn hart elke vorm van wijsheid onderzocht, want ik wilde alles wat onder de hemel gebeurt doorgronden. Het is een trieste bezigheid. Een kwelling is het, die de mens door God wordt opgelegd. Ik heb alles gezien wat onder de zon gebeurt, en vastgesteld dat het niet meer is dan lucht en najagen van wind. Wat krom is kan niet recht worden gemaakt, en wat ontbreekt kan niet worden meegeteld. Ik zei tegen mezelf: Ik heb meer en groter wijsheid verworven dan iedereen die voor mij in Jeruzalem heeft geregeerd. Ik heb veel wijsheid en kennis opgedaan. Ik heb me er met hart en ziel voor ingespannen te ontdekken wat wijs is, en wat dwaas en onverstandig is. Maar ook dat, zo heb ik ingezien, is enkel najagen van wind. Want wie veel wijsheid heeft, heeft veel verdriet. En wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart.

Met Prediker komen we terecht in een aparte wereld. De impact van de Griekse cultuur is onmiskenbaar. Veel zaken uit de joodse traditie staan onder druk. Maar trouw aan de traditie kan ook een deugd zijn. We merken misschien parallellen met de situatie waarin wij ons vandaag bevinden. We noemen onszelf wellicht gelovig, maar of we ons ook kerkelijk noemen is al een andere zaak, en Rooms katholiek is al helemaal uitgesloten. Zoals Prediker erkennen we het belang van de Bijbelse tradities, maar we voegen daar meteen een hele resem reserves aan toe. Belangrijk is dat we voeling krijgen met het hart van de zaak.

Het is vergelijkbaar met de houding van Thomas Halik. Hij noemt zichzelf onverbloemd een gelovige maar neemt ook afstand van veel kerkelijke begrippen die zo versleten zijn dat niemand er nog iets van verstaat. Hij is zich ook bewust van de cultuuromslag die we aan het maken zijn. Er is een nieuwe geloofstaal nodig. Bovendien is zijn situatie extra ingewikkeld omdat hij geboren en getogen is in een samenleving die met geloof en kerk niets wil te maken hebben. Een regime waarin de opbouw van de staat alles te danken heeft aan de wetenschap. Daar is geen god bij nodig. Integendeel. God betekent een terugkeer naar de duistere Middeleeuwen. Godsgeloof staat hun wetenschappelijke inzichten in de weg. Ook ons ethisch handelen kunnen we niet ontlenen aan geboden die uit de hemel komen, zoals de tien van Mozes. Zo’n god betekent een vervreemding van onze menselijke verantwoordelijkheid. En ook een god die op het einde van het leven mensen met de hemel compenseert voor geleden ellende en miserie in hun aardse leven wordt als surrogaat ervaren.

Halik erkent de waarheid van deze visie. Maar daarmee is het laatste woord nog niet gezegd. Want God of geen God, geloof of ongeloof: mensen stoten zich aan dezelfde levensvragen. Niemand heeft een sluitend antwoord. Waarom we er zijn, en wat we moeten doen, en wat we mogen hopen. Waarom leven en dood, liefde en haat, waarom gevoelens die ons overvallen en die we niet kunnen bedwingen.

En van waar toch dat menselijk verlangen dat niet te stellen is. Verlangen naar gerechtigheid, naar vrede, niet alleen voor onszelf maar ook voor onze medemensen, voor onze wereld. Mensen blijven verlangen ondanks alles, en tegen alle mislukkingen in. Verlangen is geen vervreemding, juist het tegendeel.

En er is het geloof dat onze inzet de moeite loont ook als daar geen tastbare resultaten uit voortkomen. Bisschop Romero zegt het zoveel later op zijn manier: dat we enkel medearbeiders zijn in het koninkrijk van God. Maar het Koninkrijk overstijgt niet alleen onze krachten maar ook onze blik. En het verzet tegen onrecht dat niet klein te krijgen is, al lijkt het telkens weer het onderspit te moeten delven.

Prediker gaat daar op zijn manier op in. In termen van zijn wereldbeeld. Dat God bestaat als scheppende kracht en als sturende presentie in de geschiedenis is vanzelfsprekend. Maar, zoekend naar een antwoord op de grote levensvragen doet hij beroep op menselijke ervaringen. Niet op een openbaring van boven. Ervaringen spelen zich hier beneden af. Prediker observeert de wereld en ziet dat deze vol tegenspraak zit. Hij lost de contradicties niet op, wil ze ook niet opheffen, maar hij benoemt ze, beschrijft ze en zit er wat treurig bij neer. Er is geen samenhang. De wereld zoals we haar ervaren is gebroken. Zij vertoont geen coherentie.

Het roept bij Prediker een zekere gelatenheid op. Geen onverschilligheid maar een besef van relativiteit. Zo ontdekt hij dat er meer waarheden naast elkaar kunnen bestaan. Of dat elkaar tegensprekende waarnemingen tegelijk waar kunnen zijn. Veel hangt af van de periode van je leven, en van de context waar en wanneer je leeft. Het maakt verschil of je iets beschouwt op het niveau van de enkeling dan wel op het niveau van de wereld. Het lastige is uiteraard dat we niet op verschillende niveaus tegelijk kunnen denken, en vooral niet kunnen ervaren. Het maakt kwetsbaar want algemene betekenissen blijken niet te bestaan. Er is geen kennis die geldig voor overal en altijd.

Wie zin heeft voor relativiteit zonder te vervallen in onverschilligheid of cynisme zal zich bij Prediker best thuis voelen. Alle kennis en alle inzichten zijn tijd- en cultuurgebonden. God of niet -God, gelovig of niet gelovig, wees dankbaar om waarvan je mag genieten en betoon mededogen aan je medemens in nood. Zo spreekt Prediker. Hij maant in elk geval aan tot bescheidenheid.

We kunnen God niet claimen. Wij kunnen enkel woorden ontmoeten.

Lied: “Ik kan alleen woorden ontmoeten”

Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer.
Maar hiermee houdt het groeten aan zozeer,
dat ik wel moet geloven, dat gij luistert;
zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor.
(T. Gerrit Achterberg)

“Vanitas vanitatum, omnia vanitas”. Zo begint Prediker zijn boek. “Ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid”. Het boek Prediker heeft me al van jongs af aan gefascineerd.

Ik kwam er het eerste mee in contact via, u raadt het nooit, de strips van Asterix en Obelix. Af en toe kwamen die in conflict met een zeeroverschip, altijd hetzelfde, en de zeerovers kregen steevast een forse pandoering. De scène werd iedere keer afgesloten met een oude zeerover die half over de reling hangend, alleen nog “vanitas vanitatum” kon prevelen. Daar wellicht in de betekenis van iets als “hoogmoed, overmoed komt voor de val”. En hoewel dit ook wel een zinvolle vertaling zou kunnen zijn, gaat het boek niet echt over de menselijke ijdelheid, maar over vergankelijkheid en zinloosheid, het najagen van lucht. Een duidelijker vertaling zou dus zijn: “Ijler dan ijl, alles is ijlheid, of alles is leegheid”.

U hoorde het daarnet al: Prediker stelt vast dat alles zinloos lijkt, of je nu goed doet of kwaad, rijkdom vergaart of rijkdom uitdeelt, of je probeert te leven in wijsheid, we gaan allemaal dood en na een paar generaties zijn we vergeten. Die zinloosheid treft ons als lezer midscheeps: wat doen we hier eigenlijk nog? Een ontboezeming van een oude cynicus die geen spaander hoop heel laat. De poëzie van Prediker lijkt op ’t eerste zicht wel per ongeluk in de Bijbel gesukkeld.

Het is pas veel later dat ik een ander zicht gekregen heb op deze tekst. Prediker lijkt wel het prototype van de hedendaagse, twijfelende gelovige die in een maatschappij leeft waarin alle voorgehouden en opgelegde waarden dat geloof lijken tegen te staan. De parallel met wat Halik beschrijft, is tekenend. Prediker is niet bang om de lastige vragen en een ontnuchterende boodschap te zien. Heeft het wel nog zin om te geloven, om het goede na te streven, om wijsheid te betrachten? Het antwoord van Prediker luidt uiteindelijk: “Geniet van het schone en goede dat God je geeft en onderhoud zijn geboden.” Al de rest heb je niet in de hand, al de rest is leeg en najagen van wind. Deze boude stelling kan ons helpen om tot een zuiverder inzicht in ons eigen geloofsleven te komen. Wat is voor mij het verschil tussen geloven en niet geloven? Doet geloven er voor mij nog iets toe? En in wat of wie geloof ik dan?

Prediker toont ons daarbij een mogelijke weg, hij predikt de spiritualiteit van het alledaagse: zoek het niet te ver, in allerlei vormen van transcendente meditatie, in het nastreven van hoog verheven spirituele ervaringen; zoek het niet in allerlei ideeën over leven na de dood en de beloning die daarmee samenhangt, dat is allemaal illusie. Kijk naar wat hier en nu is, geniet van het goede en schone, besef dat niet alles altijd rozenschijn en manegeur is, dat het leven onvoorspelbaar is en dat, welke inspanningen je ook levert, het resultaat ervan nooit alleen in jouw hand ligt. Het is allemaal zeer relatief. Doe het goede omdat het goed is, niet om het resultaat dat je ermee bereikt. Een beetje als de tegeltjeswijsheid: “Doe wel en zie niet om.”

Zeer pragmatisch allemaal, maar we kunnen in deze poëtische proza nog een tweede laag, een diepere bodem vinden. Dat is misschien wel de vertrekbasis van Prediker. Ik geef drie overwegingen.

Een eerste: dat inzicht van relativiteit zou je inderdaad kunnen lezen als een louter en puur objectieve vaststelling, en die heeft waarde op zich, maar ik verkies het eerder als de uiting van een geloofsweg, van een vertaling van de diepere ervaring dat alles ingebed ligt in een veel groter “iets”. Als dat ene zo groot, zo absoluut ervaren wordt, wordt al het andere relatief. Over die ervaring die mensen soms overkomt, die mensen soms gegeven wordt, zijn vele getuigenissen opgetekend. Ik zou ze zelf omschrijven als overweldigend en alomvattend. Of met een beeld: het is alsof je door de dichte mist loopt en de zon plots die mist openscheurt en je het volledige landschap laat zien en het pad dat voor je ligt. Inzicht en uitzicht op wat is, en dat dat goed is, dat je je daarin geborgen kan weten. Het brengt mensen ertoe hun leven om te gooien. Het besef van relativiteit is compleet.

Een grote ervaring, maar evengoed kan ze voorkomen als kleine momenten van diepe innerlijke rust, van stil intuïtief weten, waaraan je je kan toevertrouwen.

Tegelijkertijd zegt Prediker ons ook dat er ondanks die sterke ervaringen ook weer momenten van diepe twijfel en onrust zullen komen. Ook Tomas Halik verwijst naar mystici zoals Theresia van Lisieux en Johannes van het Kruis, die ondanks hun sterke ervaring toch gekweld werden door lange periodes van niets, van afwezigheid, gebrokenheid, van de donkere nacht, zoals Johannes hem noemt. Niets menselijks is de mens immers vreemd. Maar het is ook net die wetenschap die grond is voor hoop dat het anders kan worden.

Een tweede bedenking. Ik lees dat ook in de woorden “ijl en leeg”. Ik weet helemaal niet of het klopt en of de exegeten hier aanwezig mij straks met felle bewoordingen zullen kapittelen, maar ik lees “alles is ijl en leeg” ook als een mystieke ontboezeming: “alles ligt ingebed in de leegte, is eraan ontsproten, is eruit geschapen, alles is in zijn diepste kern leegte.”
Ik verdenk Prediker er niet van een fysicus of chemicus avant-la-lettre geweest te zijn, maar wetenschappelijk gezien had hij wel gelijk. Atomen, protonen en elektronen waaruit wij zijn opgebouwd, bewegen zich in het vacuüm, in de leegte. De mens, het geschapene is in essentie leegte waarin wat atomen rondzweven. Als op een keer iemand je dus zou verwijten een “leegaard” te zijn (voor de Hollanders in de zaal: dat is een woord voor nietsnut, luiaard), dan kan je hem antwoorden: “Je hebt helemaal gelijk”.

Alle gekheid op een stokje: ook spiritueel gezien is dit een beeld voor het goddelijke. Vraag het maar aan Meister Eckhart die het had over de innerlijke leegte, of Etty Hillesum die sprak over een diepe put in zichzelf waarin ze God vond. “Alles is leegte” kan ik dus ook lezen als: “Alles is ingebed in het goddelijke”. Ook dat lijkt een gelovige houding te zijn, gestoeld op persoonlijke ervaring tegenover de vaststelling dat alles leeg en zinloos lijkt.

Een derde bedenking: bij “Alles is maar een zuchtje wind”, kan je denken aan vluchtigheid en vergankelijkheid, maar even zo goed aan de grote Adem die ons doet leven, aan de levenskracht, aan de Geest van God die bij de schepping over de wateren voer, aan de zachte bries die Elia zijn gezicht deed bedekken, teken van aanwezigheid van JHWH, of aan de windvlaag die de leerlingen met Pinksteren naar buiten joeg, aan scheppingskracht.

Voor Prediker en ook voor Halik maken beide momenten, die van volle toevertrouwen en die van de diepste twijfel onlosmakelijk deel uit van ons geloofsleven. Ze wisselen elkaar af, blijven soms lang, te lang duren, twijfel slaat weer toe. Maar de herinnering aan de ervaring van geborgenheid en vertrouwen kan steeds opnieuw hoop wekken dat wanneer we gewoon het goede doen, Gods geboden onderhouden, de wereld ten goede kan keren. Hoop waarvan we blijven zingen, we kunnen het toch niet laten.

Lied “Psalm 146”

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Vertrouw de machthebbers niet, de groten die denken
dat zij alles kunnen, bij hen is geen heil.
Hun adem is kort, vult het leven van anderen niet;
wat zij willen, verstikt voor het avond is.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Anderen zijn er die verder uitzine, die ademen
aan de oorsprong van hemel en aarde, de geweldige zee.
Zij weten een hart daar dat altijd antwoordt, een stem
die verdrukking recht doet, honger verzadigt.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Gevangenen worden bevrijd, blinden dansen van licht,
die krom gingen van pijn lopen rechtop.
Die iedereen geven wat hem toekomtn worden gezegend;
de vreemdelingen onder ons vinden een thuis.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Het kind dat geen vader en moeder meer heeft,
kan weer lachen, er is een hart dat het opneemt.
De vrouw zonder man die haar alleen-zijn niet dragen
kan krijgt in haar stomme nachten antwoord.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

Die het zelf altijd beter weten, gaan op een weg die
in eigen gekronkel verloren loopt.
Maar die meer waarheid kennen dan van zichzelf, weten
beraad dat van ouder op ouder bijblijft,
geluk dat reikt van geslacht tot geslacht, en dat alle
leven volooit, de pijn van de tijd voorbij.

Zing zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.

(T. Gabriël Smit)

Laten we aan tafel gaan: brood breken en delen, wijn te drinken geven.
Dit simpele teken is een kleine daad van verzet in een wereld waar breken en delen steeds meer onder druk komt. Een klein gebaar dat, wanneer we het keer op keer herhalen, onomkeerbaar de onze worden, bron van waaruit te leven.
Zoals Jezus zei: “dit brood en deze wijn, dit ben ik helemaal, hierin zit mijn hele leven”. Laat het een teken zijn dat iets laat oplichten van het mysterie van leven voorbij alle vormen van dood.
Hier aan tafel herinneren we ons de mensen die dit jaren met ons samen gedaan hebben, onze lieve doden. Vandaag denken we speciaal aan Agnes De Ceuleners, moeder en schoonmoeder van Lieve Huysman en Martin Meganck, die deze week is overleden.
Hier aan tafel willen we ook solidair zijn met allen die waar ook ter wereld ditzelfde visioen willen vieren.

Tafelgebed “Niemand heeft u ooit gezien”

Niemand heeft U ooit gezien.
Liefde is uw naam.

Brood des levens heet die knecht
die uw kind genoemd wordt,
Jezus, kind uit Nazaret.
Liefde, zegt Gij, is te doen.
Werk in ons, dat wij U doen.
Licht ons op, dat wij U zien.

Dat wij leven wat geleefd moet.
Dat wij doen wat moet gedaan:
recht voor ieder mensenkind.
Brood voor ieder kind van mensen.
Vrede, en een nieuwe wereld.
En de dood zal niet meer zijn.

De avond voor zijn dood stelde Jezus een gebaar
waarmee hij zichzelf bewaarde in de harten
van wie hem nabij was geweest.
En in de harten ook van wie,
zovele eeuwen later, zijn spoor wilde volgen.
Hij nam brood, dankte ervoor, brak het en gaf het rond,
terwijl hij zei: blijf dit doen, dit ben ik,
gebroken voedsel voor zovelen.
Hij nam de beker met wijn, dankte en deelde hem rond,
terwijl hij zei: dit is mijn bloed, dit is het leven dat ik wil delen.
Deel het met mij.
Moge het delen van dit brood en deze beker
ons sterken in de hoop dat een nieuwe wereld komen zal,
waar brood en recht en liefde is genoeg voor allen.

Niemand heeft U ooit gezien.
Liefde is uw naam.

Brood des levens heet die knecht
die uw kind genoemd wordt,
Jezus, kind uit Nazaret.
Liefde, zegt Gij, is te doen.
Werk in ons, dat wij U doen.
Licht ons op, dat wij U zien.

Dat wij leven wat geleefd moet.
Dat wij doen wat moet gedaan:
recht voor ieder mensenkind.
Brood voor ieder kind van mensen.
Vrede, en een nieuwe wereld.
En de dood zal niet meer zijn.
(T. Huub Oosterhuis)

Onze Vader – Vredeswens – Communie

Slotlied “Zegening”

Bevelen wij elkaar in de hoede van de Eeuwige
Zegene ons de grote NAAM
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Met vrede gegroet en gezegend met licht

Voor wie zoeken in de stilte
Naar een vuur voor hart en handen
Met vrede gegroet en gezegend met licht

Voor wie zingen op Gods adem
Van de hoop die niet zal doven
Met vrede gegroet en gezegend met licht

Voor wie roepen om vrede,
van gerechtigheid dromen
Met vrede gegroet en gezegend met licht

Voor wie wachten in vertrouwen
Dat de liefde zal blijven
Met vrede gegroet en gezegend met licht

Het licht van Gods ogen gaat over u op!
De zon van zijn vrede als een nieuwe dag
Met vrede gegroet en gezegend met licht.
Met vrede gegroet en gezegend met licht.

(T. Sytze de Vries)