VIERING: Niet toegeven aan wanhoop (3): Genesis en Karen Armstrong als tegenstemmen…

Dominicus Gent

Viering van zondag 23 oktober 2022

We geven niet toe aan wanhoop en bieden een tegenstem (3):

Genesis en Karen Armstrong

                                                           

Van harte welkom aan iedereen hier aanwezig en ook thuis, op deze laatste viering in de reeks ‘Geef niet toe aan wanhoop en biedt een tegenstem’. Het is vandaag zondag 23 oktober. Al enkele maanden wordt het aangekondigd en vandaag is het zover: de klimaatmars gaat door in Brussel deze  middag. Een breed gedragen actie om een tegenstem te bieden tegen de manier waarop de maatschappij omgaat met de aarde en de mensen, het onevenwicht in voetafdruk tussen continenten en landen, de gevoelens van wanhoop dat er nog iets gedaan kan worden om het tij te keren.            

We steken de Paaskaars aan om onze viering in het licht te stellen van de Eeuwige die ons verzekerd heeft: Ik zal er zijn.                              

We zijn aarde, we zijn van aarde, gemaakt van hetzelfde prachtige duurzame materiaal waarmee alles samengesteld is: aarde, water, lucht en vuur. Zingen we dit uit met het lied Metamorfosen:     

 

Ik woon in de huid van een boom,

mijn voeten staan in aarde.

Mijn armen zwaaien naar de zon,

wie weet waar ooit het vuur begon

dat alle leven baarde.

 

Ik droom dat ik als water stroom

door beken en rivieren.

De stenen gaan met mij in zee,

zo neem ik alle eeuwen mee,

mij drinken mens en dieren.

 

Ik waai als een wolk langs de baai van

de maan en de sterren.

Ik jaag geen god geen hemel na,

langs alle wegen waar ik ga

groet licht mij al van verre.

 

T: Hein Stufkens   M: Bernard Huijbers

 

De tegenstem van de Bijbel: En God zag dat het goed was…                                                                                     

Steeds meer groeit vandaag het besef dat alles met alles verbonden is op deze aarde, en dat we dus, als we enkel aan onszelf denken, zonder respect en zorg, deze aarde kunnen verliezen. Het lijkt of onze blik een groter perspectief zoekt, een waar de mens niet meer centraal staat, maar deel uitmaakt van een groter geheel. We hebben in de vorige eeuw God uit zijn almacht gehaald, nu moeten we de mens nog uit zijn almacht halen. Dat zal moeilijk zijn, maar de verschuiving in denken die we vandaag zien, is niet meer tegen te houden. We ontdekken dat bomen geen individuen zijn, maar onder de grond gemeenschap vormen. We beseffen dat insecten nodig zijn voor ons overleven. Ingrid had het een tijd geleden over jonge boeren die weer vanuit een totaalvisie willen werken.  Er wordt niet alleen nagedacht over dierenrechten, maar zelfs over mogelijke juridische rechten voor zee en rivieren. In Nieuw-Zeeland heeft een rivier rechtspersoonlijkheid gekregen onder druk van de inheemse bevolking daar. In IJsland is een monument onthuld voor een verdwenen gletsjer.

Alles hangt met alles samen: zo kijkt ook de bijbel, en is op die manier een geweldige tegenstem tegen de wanhoop. De Bijbel ziet de mens echt niet als de hoogste schepping: in Genesis 1 is de mens schepsel onder de schepselen, gemaakt samen met al het andere, gemaakt van dezelfde stof en van dezelfde ingeblazen adem. Mens en dier krijgen trouwens hetzelfde voedsel, de planten. En wat een prachtige creatieve en solidaire arbeid wordt er beschreven in Genesis 2: God boetseert en brengt wat hij boetseert bij de mens, die er dan een naam aan geeft. Zie die twee bezig: het zijn precies twee kunstenaars die samen een kunstwerk aan het maken zijn. En wat een solidariteit wordt hier beschreven met al het geschapene: want een naam geven is een diepe band creëren, een opdracht tot verantwoordelijkheid en zorg voor dat wat een naam kreeg. Denk aan ouders die een naam geven aan hun kinderen.

Heel het Oude Testament door blijft die verwondering klinken om die schepping in al zijn veelvoud. Straks lezen we een prachtfragment uit de literaire reus Jesaja, waar Jahweh zijn schepping precies opnieuw doet. En dat is een tweede rode draad: niet alleen die verbondenheid tussen God en mens en dier en plant en aarde, maar ook dat de schepping steeds weer gebeurt, nooit ophoudt.  Zeker in de psalmen zien we dat:  de psalmen zijn bij uitstek plekken waar niet alleen in angst en wanhoop geroepen wordt om hulp, maar ook de plek waar diezelfde roep weer verstilt in vertrouwen. Door heel de bijbel wordt dus de schepping voorgesteld, naar het voorbeeld van Genesis, als een familie die zorg moet dragen voor elkaar. Niet alleen voor al het levende, maar ook voor aarde en water en lucht. De sabbatwetten zijn er niet alleen voor de mensen, maar ook voor de dieren, en zelfs voor de grond. Jezus gebruikt dieren en vogels en planten om zijn parabels te illustreren. En zegt hoeveel we kunnen leren van bloemen en vogels.

En God hoort eveneens bij die familie, want zijn adem zit erin, zijn verbeelding, zijn boetserende bewegingen, zijn diepe verwondering die tot uiting komt als de prachtwoorden klinken: “en hij zag dat het goed was”. Zelfs de bergen loven die verbonden schepping, gewoon door te bestaan, door er te zijn, zonder geluid. Wonderlijk beeld toch. Psalm 19 zegt dat de dag en de nacht Gods majesteit roepen over heel de aarde, dat ook zij daarvoor geen woorden hebben, maar dat hun lofzang toch over heel de aarde klinkt. Als je straks weer buiten komt, moet je maar eens stilstaan bij een van de prachtige beelden in psalm 104: een mantel van licht. En denk dan een eventjes aan de diepe verbondenheid die uit zo’n beeld spreekt. Het licht is voor jou en mij een mantel…

Maar nog eens: die schepping waarin alles met elkaar verbonden is, gebeurt niet één keer, maar constant. Schepping en verlossing gaan samen. Telkens weer zegt er iemand: er moet licht zijn, en begint het scheiden, het ordenen, wordt weer een naam gegeven, zegt er weer iemand na een tijd dat het goed is… Er is altijd een ommekeer mogelijk, er is altijd een nieuw begin mogelijk, dat is scheppen. Schepping is continu bezig. En God is niet buiten de aarde, maar mee aanwezig in die geweldige schepping. Mee opstandig, mee revolterend, mee gelovend in ommekeer en een nieuw begin.  

           

Lezing: Jesaja 41; 13-20

Ik ben je God, die je neemt bij je rechterhand, die je zegt: `Wees niet bang, Ik zal je helpen.’ Wees niet bang, kleine Jakob, Israël, mijn kindje. Ik zal je helpen, zo zegt God, de Heilige van Israël is je bevrijder. Zie, Ik maak een dorsslee van je, scherp, nieuw, met dubbele sneden. Je zult bergen dorsen en pletten, heuvels worden als kaf. Een wind waait ze weg als je ze want, en een storm blaast ze uiteen. Maar je zult juichen om God, vol trots zingen en de Heilige van Israël eren. Armen en behoeftigen zoeken water. Het is er niet! Hun tong is droog van de dorst. Ik, God, zal hen verhoren. Ik, de God van Israël, laat hen niet in de steek. Op kale rotsen doe Ik rivieren ontspringen, en bronnen in de valleien. Van de woestijn maak Ik een vijver, uit het dorre land borrelt water op. Ik plant in de woestijn ceder en acacia, mirte en olijf. Ik zet in de wildernis cipressen, naast olmen en buksbomen. Zo zullen ze allemaal inzien en beseffen, begrijpen en erkennen, dat de hand van God dit heeft gedaan, dat de Heilige van Israël dit geschapen heeft.

 

Lied: Ik wandel door Gods seizoenen 

 

Ik wandel door Gods seizoenen,

het leven een nieuw begin,

een zegening, niet te noemen,

ik wandel, ik leef en ik zing

Om alles wat wordt geboren,

het lied en het mensenkind

en niemand weet van te voren:

hoe ver waait het zaad op de wind?

Om alles wat wordt geschonken,

het leven, de nacht, het licht.

Het water welt uit de bron en

ik open mijn handen en drink.

Wij wand’len door de seizoenen,

vervulling een leven lang, 

een zegening niet te noemen.

Wij zingen en zeggen dank.

T: Filip van de Wouwe   M: Vic Nees

 

Wat kunnen we doen om opnieuw te verbinden: raad van Karen Armstrong

Alles is met alles verbonden, hoorden we daarnet. Daarom slagen we er niet altijd in om ons los te maken van de boosheid of de wanhoop die ons bevangt bij nieuwsberichten. Er zijn dagen dat we meegesleurd worden in het verdriet, de kwaadheid, de angst, de bezorgdheid die er heerst in de wereld rondom ons. En dan mogen we wel weten dat de mens uitgenodigd en geroepen is om mee te scheppen, te zorgen voor die mooie schepping, dat weten is soms niet voldoende om ons staande te houden. Er zijn toch mogelijkheden om op zo’n moment weerwerk te bieden tegen een negatieve gedachtestroom:

In haar boek ‘De heilige natuur’ schrijft Karen Armstrong dat we moeten leren de natuur opnieuw lief te hebben en dat doen we door ons opnieuw met haar te verbinden. We zijn erg vervreemd van een natuurlijke omgeving en we zien, zeker in de stad, niet zo veel natuur om ons heen, zijn ons vaak amper bewust van de veranderende seizoenen. Karen Armstrong raadt aan om elke dag zeker 10 minuten door te brengen buiten in de natuur. Als je dat doet, zegt ze, moet je niet lezen, geen muziek beluisteren en zeker je mobiel wegsteken. Luisteren naar de geluiden om je heen, kijken naar de stam, de takken, de bladeren en bloemen van een boom, de wolken en vogels en het landschap zien. De geur ruiken die er hangt, de wind voelen, je voeten die op de aarde staan: je zintuigen aanspreken, de natuur op je laten inwerken.

‘Op dezelfde manier kunnen we oefenen in wat de Chinezen ‘stil zitten’ noemden, en leren het gewone leven op te merken dat door alle dingen stroomt en ze met elkaar verbindt in een harmonieuze eenheid. Als we naar onze natuurlijke omgeving zitten te kijken, kunnen we ons bewust worden van de manier waarop vogels en bladeren, de wolken en de wind in harmonie samengaan, zodat we niet kijken naar een reeks verschillende objecten, maar naar een geheel waarin elk ding zijn perfecte plaats heeft. Zo kunnen we een mentaliteit ontwikkelen die ‘gadeslaat en zo wordt onderricht’. ‘

Dit is voor Karen Armstrong een eerste stap. In onze Westerse cultuur en religie hebben we het goddelijke en de natuur uit elkaar gehaald. ‘Door de natuur te rationaliseren en God tot de hemel te beperken, hebben we het goddelijke zo drastisch teruggedrongen dat het voor velen niet meer geloofwaardig of waarneembaar is.’ Karen Armstrong pleit er, zoals Trees Van Montfoort, Ivone Gebara, en heel wat ecofeministische theologen voor, om de Bijbel met andere ogen en nieuwe interpretatie te lezen en actief de breuk tussen het goddelijke en de natuur te herstellen. Dat kan een tweede stap zijn.

Een derde stap kan zijn om het leed dat natuurlijk ondertussen wel overduidelijk aanwezig is rondom ons, zeker ook aan te zien en er getuige van te zijn. We moeten toelaten dat de beelden en verhalen ons verontrusten. Alleen zo kan de compassie – het vermogen om ‘mee te voelen’ met anderen – een inspiratie zijn voor concrete actie.

Karen Armstrong zegt dat godsdienst hard werken is. Het religieus ritueel kan nooit een kwestie zijn van eenvoudigweg de handelingen verrichten. Voor het heilige is het nodig dat we ons leven en onszelf veranderen. Dit betekent concreet dat onze houding tegenover de natuur ook offers zal vragen in ons comfort. Ze beschrijft hoe in de vroeg Indische cultuur sprake was van vijf grote offers:

‘Ten eerste zetten ze dagelijks een schaaltje eten buiten voor hongerige of zieke dieren. Ten tweede moesten alle gasten, genodigd of ongenodigd, worden verwelkomd en geëerd alsof ze goden waren en te eten krijgen tot ze niet meer konden. Het derde en het vierde ritueel stonden ervoor garant dat zowel de overledenen als de deva’s  (de goddelijke aspecten van de schepping) elke dag met liefde en eerbied werden herdacht. Het vijfde en laatste ritueel was de dagelijkse studie van geschriften.’

Misschien, zegt Karen Armstrong, ‘moeten we onze eigen ‘vijf grote offers’ creëren en ze een plaats in ons dagelijks leven geven. Elke dag moeten we proberen het heilige te eren van elk natuurlijk object en elke persoon met wie we in contact komen. Elke dag zullen we waarschijnlijk wel falen, maar elke keer moeten we het proberen en opnieuw beginnen, wetend dat elke persoon die we ontmoeten een heilig mysterie is en dat elke plant of elk dier zijn eigen unieke waardigheid en schoonheid heeft. Allemaal moeten ze worden behandeld met vriendelijkheid en eerbied.’

 

Een lied om dit in te ademen:

Gij adem van vrijheid adem in mij

en in heel de wereld.

Gij stroom van leven stroom in mij

en in heel de wereld.

Gij flits van een nieuwe wereld licht op in mij

en in heel de wereld.

Gij donder van gerechtigheid dreun in mij

en in heel de wereld.

Gij levend in geweldloosheid leef in mij

en in heel de wereld.

Gij roos van vrede bloei in mij

en in heel de wereld.

Gij frisse wind waai in mij

en in heel de wereld.

Gij goddelijke aandrang doordring mij

en de hele wereld.

T: Anton Rotzetter   M: Berre van Tielt

Laten we aan tafel gaan (intentieboek…)

Laten we aan tafel gaan en doen wat de basis is van leven en samenleven: voedsel en drank delen. Ongelooflijk toch dat Jezus van de ovegave in die gebaren zijn testament heeft gemaakt.

We breken en delen daarom in verbondenheid: in verbondenheid met wie door ziekte of leeftijd niet meer naar de vieringen kan komen, in verbondenheid met de mensen die zich heel alleen weten in deze stad, met de zieken hier recht tegenover in het ziekenhuis, met onze geliefde doden.

Zingen we de lof die ook bergen en bloemen, water en lucht zingen, in het lied:

                       

Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God!

In de nacht klonk uw stem, sprak uw hart

In de nacht brak het donker op uw woord van licht

Een dag ongeweten, een uitzicht dat wenkt,

roept Gij wakker voor ons.

Opstaan, vertrouwen en gaan zullen wij naar de morgen,

zingen om U het lied van alle reisgenoten:

Heilig, heilig, heilig, zullen wij U

zingen. Heilig, heilig, heilig,

moeten wij U noemen, met heel de schepping mee uw

grote daden roemen! Zingen wij Hosanna,

hemelhoog Hosanna! Zegen van Godswege,

Hij die komt gezegend met de naam van Hem!

Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!

In de nacht bleef Gij trouw aan het volk van Uw liefde,

aan de Zoon van uw hart.

Uit het geestloze dal van de duizenden doden,

hebt Gij hen tot leven gebracht.

Gezegend, Eeuwige,

Gij reddende God, om de Zoon van uw liefde.

Hij onze geboorte, de nieuwe dag!

Jezus was met Zijn leerlingen aan tafel om het Paasmaal te vieren.

Hij nam brood en Hij brak het in stukken

deelde het en zei:

Blijf dit doen en blijf op die manier aan mij denken.

Zo zal je weten hoe je kan leven als broers en zusters.

 

Nadien nam Hij de beker met wijn,

deelde die rond en zei:

Dit is de beker waar je samen uit drinkt als kinderen van God.

Als je uit deze beker drinkt, denk dan aan Mij.

 

Delen wij samen hier in zijn lichaam,

vinden wij leven eens en vooral in zijn bloed.

Voeg ons bijeen tot één levend lichaam,

een tempel van liefde, oase van vrede,

een woning voor U. Dat onze dagen U zullen aanbidden

en eren Uw Naam, doen wie Gij zijt;

Eeuwige, reddende God!

T: Sytze de Vries   M: Willem Vogel

Onze Vader                                                            

Vredeswens   

Wensen we elkaar vrede toe, kijken we naar elkaar en groeten het heilige in elkaar zodat we vrede mogen doen, door dagelijks stil te zitten en bewust te kijken, de bijbel inclusiever te lezen, bewust te worden van het leed en daarvoor ons gedrag aan te passen. Vrede!

Communie 

                              

Lied om mee te gaan 

 

Wij moeten gaan; aan ’t lied van bevrijding

voegden we weer een eigen refrein,

zagen rondom de glans van herkenning

hoe we elkaar tot Verbondgenoot zijn.

Vonden het Woord, eerder gehoord,

Als nieuw bron op eigen terrein.

Laten we gaan. Geloof in de zegen

die onze God steeds toegezegd heeft,

in niemandsland soms worst’lend verkregen

maar die ons hoop, moed en waakzaamheid geeft.

Neem van hier mee, het vaste idee

Licht blijft de kern, vaak tastend beleefd.

Neem bij het gaan de mantel van vrede

die we behoedzaam om mogen slaan,

waarin de Naam vol kleur is geweven,

vage beschutting in mensenbestaan.

In de woestijn, vruchten en wijn:

vrede en zegen! Laten we gaan.

T: Gonny Luijpers   M: Herma Bulder