VIERING : JOB EN ZIJN GODSVERTROUWEN

Dominicus Gent

Viering van zondag 29jan23

JOB EN ZIJN GODSVERTROUWEN
 

welkom aan ieder die met ons meeviert, hier of thuis. We willen ons samen laten voeden met oude woorden, met vertrouwen groter dan onze kleine wil, met uitzicht op verandering en vrede voor ieder mensenkind.
Als oude woorden kozen we vandaag voor het boek Job, een van de bekendste kleinere boeken van de bijbel. In een tijd waarin lijden zo zichtbaar wordt en steeds meer mensen worstelen, is het goed even stil te staan bij de grote vragen die in dat boek worden opgeworpen. En we laten ons door de traditie dragen…
Laten we de Paaskaars ontsteken, teken dat verrijzenis, hoe klein ook, mogelijk is.

We zingen deze viering open: voor mensen die naamloos, kwetsbaar en weerloos door het leven gaan, ontwaakt hier nieuw leven, wordt kracht gegeven, wij krijgen een naam…

LIED: voor mensen die naamloos

Voor mensen die naamloos,
kwetsbaar en weerloos
door het leven gaan,
ontwaakt hier nieuw leven,
wordt kracht gegeven:
wij krijgen een naam.

Voor mensen die roepend,
tastend en zoekend
door het leven gaan,
verschijnt hier een teken,
brood om te breken:
wij kunnen bestaan.

Voor mensen die vragend,
wachtend en wakend
door het leven gaan,
weerklinken hier woorden,
God wil ons horen:
wij worden verstaan.

Voor mensen die hopend,
wankel gelovend
door het leven gaan,
herstelt God uit duister
Adam in luister:
wij dragen zijn naam.

T Jongerius – M Raas

 

DE GODSBEELDEN IN JOB, TOEN EN NU…

Ook al behoort het boek Job bij de meesten onder u ongetwijfeld tot uw basiskennis, toch is het wellicht goed om het verhaal samen nog even te overschouwen. Het helpt misschien om hier en daar wat nevel in het geheugen te verdrijven.
Het boek is wellicht één van de oudste boeken van de Bijbel en vertelt het verhaal van de man Job. Niet dat de man echt bestaan heeft, de schrijver voert hem ten tonele als een archetype, een soort Elcerlyc om zich de eeuwenoude vraag te stellen hoe mensen omgaan met lijden en meer nog, met onverdiend lijden. Onthoud de term “onverdiend”. Wanneer mensen worden geconfronteerd met lijden, ziekte of dood, vragen ze zich als vanzelf af waarom zoiets gebeurt. Een gelovig mens stelt bovendien de vraag waar God dan is in dat lijden.

De auteur vertelt over Job dat hij een rechtvaardige is en van onberispelijk gedrag, een tzadik, zowat het ideaalbeeld van wat een jood moet zijn. We lezen dat hij ontzag heeft voor JHWH, Hem dient zonder eigenbelang en het kwaad mijdt. En nog: hij is begiftigd met 7 zonen en 3 dochters, bezit 7000 schapen en geiten, 3000 kamelen, en het lijstje gaat nog even verder. Geen armoelijder dus. Hij is de aanzienlijkste man van het Oosten.

En dan gebeurt het onverwachte: Job wordt getroffen door allerlei onheil en ellende. Hij raakt letterlijk alles kwijt. Hij verliest vee, knechten en kinderen. Hij wordt ziek en krijgt pijnlijke zweren over zijn hele lichaam. Het beeld van Job op een mestvaalt die gebogen zijn lot betreurt, u kent het wellicht, is een geliefd thema voor kunstenaars.

Bij zo’n situatie krijg je dan een aantal mogelijke houdingen en reacties. Ik haal er drie aan.
Job zelf begrijpt er niets van: “Ik ben toch altijd rechtvaardig geweest, ik heb JHWH zo goed gediend, dus JHWH, waarom doet U me dit aan? Waar heb ik dat verdiend?”. We kennen allemaal de spreuk “Wie goed doet, goed ontmoet” of nog “Nu hebt ge toch wel uwen hemel verdiend”. Als we Job’s reactie horen, was zijn levensmotief toch wel niet helemaal zonder eigenbelang: hij moet gedacht hebben: “Als je een rechtvaardig en onberispelijk leven leidt, dan heb je ook “recht” om uiteindelijk daarvoor toch iets terug te krijgen, dat verdien je.” Waarvoor doe je het anders?
Job ziet zijn relatie met JHWH dus als een soort juridische verbintenis, een contract. Loon naar werken. Boter bij de vis. Voor wat hoort wat. Hij heeft zoveel geïnvesteerd in zijn relatie met JHWH dat die investering moet renderen.
Het is een soort vertaling van de idee dat alles maakbaar is, dat je je leven onder controle kan en in onze huidige maatschappelijke context blijkbaar zelfs moet hebben. Je hoort het luid en duidelijk: “Jij bent de meester, de dirigent van je leven.” Als je alles goed doet, dan zal je ook het geluk vinden. Een ideaalbeeld dat in zich zo’n zinsbegoocheling is dat het velen in hun streven doet crashen. Als een Icarus die te dicht bij de zon wil komen en in zee stort.
Maar al bij al blijft Job in eerste instantie toch vertrouwen op JHWH: “Ik heb niets misdaan, dus het komt wel goed.” zegt hij.

Een tweede soort reactie komt er van zijn vrouw. Die was hij blijkbaar niet kwijtgespeeld. Zijn vrouw lacht hem vierkant uit … ’t Is van uw familie dat ge het moet hebben.
Ze zegt hem: “Waarom blijf je zo onberispelijk? Je zou die God van jou beter vervloeken en sterven. Bij zo’n God die je zoiets aandoet, is toch niets deugdelijks meer te vinden. Je loopt je illusies achterna…”. Zoals wel meer – stoute tongen beweren zelfs altijd – heeft de vrouw hier wel een beetje gelijk, al beseft ze het misschien zelf niet en formuleert ze het wat mottig. Het is een eerste duwtje dat Job’s Godsbeeld aan het wankelen brengt.

En dan komen zijn vrienden op bezoek. Het lijken wel een soort ramptoeristen. Ze zitten eerst 7 dagen samen in stilte. Als Job zijn lot begint te bejammeren, kunnen ze het niet houden. Ze nemen één voor één het woord. Ze verwijzen naar het vergeldingsprincipe, zoals dat in de Bijbel wel eens voorkomt: de rechtvaardige wordt gezegend, de zondaar ontvangt ongeluk en lijden.
Maar zij draaien dat principe om en zeggen: hij die voorspoed ontvangt, dat is zeker een rechtvaardige en hij die lijdt of ziek is, die heeft zeker gezondigd. Dus gaan ze bij Job op zoek naar wat hij vast en zeker moet mispeuterd hebben. Er moet toch iets zijn dat je gedaan hebt om al deze miserie te verdienen.

Ook dat vergeldingsprincipe klinkt dezer dagen nog verrassend actueel: eigen schuld, dikke bult. Boontje komt om zijn loontje. ’t Es wel besteekt. Karma, een paar jaar geleden nog het jongeren-woord van het jaar. In die zin drukken ze ook een soort rechtvaardigheidsgevoel uit.
Maar ook de benadering van Job’s vrienden kennen we vandaag nog: het neemt meestal minder duidelijke, subtielere vormen aan. Van een mens die zakelijk succes heeft, wordt over het algemeen goed gesproken. Die mens heeft dat door eigen kunnen en inzicht en hard werken verdiend, hoor je wel eens. Nochtans is dat succes ook gebaseerd op een groot deel geluk, op het juiste moment op de juiste plaats te zijn en op het zweet van vele anderen. En zijn er anderen die met dezelfde gaven, ik gebruik bewust dat woord, die toch geen succes behalen.
En ook omgekeerd hoor je het wel eens: als je geen werk vindt, is het dat je ziek bent aan je goesting. Het is met andere woorden je eigen schuld. Dat wordt ook gezegd over mensen in armoede, terwijl armoedeorganisaties al jaren duidelijk maken dat dat principe helemaal niet klopt en dat mensen die in armoede geboren worden, bijna onmenselijk veel moeite moeten doen om er uit te geraken. Maar het “eigen schuld” idee blijft als gif voortsluipen in het denken en doen van velen.

Terug naar Job. Die laat zich de kop zot maken en klaagt JHWH aan. Hij doet JHWH een proces wegens contractbreuk aan. Hij heeft drie klachten: “JHWH hoort mij niet”, “JHWH straft mij onverdiend” en “JHWH staat toe dat de goddelozen voorspoed hebben”. Hij lijkt zich daarmee los te maken van het overheersend beeld van JHWH. Zijn godsbeeld ligt aan gruzelementen op de grond. Het is duidelijk dat er voor zijn onnoemelijk lijden geen antwoord is met zo’n godsbeeld. Dat godsbeeld blijkt een louter menselijke constructie.
In schitterende poëzie wordt dit bevestigd en wordt JHWH verdedigd door een vierde vriend. We beluisteren een klein stukje.

Job 37,14-24

Laat dit tot je doordringen, Job,
sta even stil en heb oog voor Gods wonderen.
Weet jij hoe God ze onder zijn bevel brengt,
hoe zijn licht de wolken doorboort?
Weet jij hoe de wolken blijven zweven,
hoe Hij die alles weet zijn wonderen verricht?
Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart
en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt,
kun jij dan als Hij de hemelkoepel uithameren,
hard als een gegoten spiegel?
Vertel ons dan wat wij Hem moeten zeggen;
wij kunnen onze zaak niet zelf voorleggen,
ons omringt de duisternis.
Krijgt Hij het te horen wanneer ik tot Hem spreek?
Wie heeft gezegd dat woorden Hem bereiken?
Soms blijft de zon onzichtbaar,
terwijl ze achter de wolken straalt,
maar daarna komt de wind en blaast de hemel schoon.
Uit het noorden nadert een gouden schittering;
huiveringwekkend is de luister waarin God zich hult.
De Ontzagwekkende, die wij niet kunnen vatten,
is groot door zijn kracht en door zijn recht;
rechtvaardig is Hij, het recht schendt Hij niet.
Daarom hebben de mensen ontzag voor Hem;
Hij ziet niet om naar wie zichzelf voor wijs houdt.’

Hierna neemt ook God zelf het woord, en dat zorgt voor een ommekeer bij Job. .
Job stopt met het spreken over God, maar gaat in gesprek met God. Het contract verandert in contact. God zet de grootsheid van de schepping in het licht en het feit dat chaos daar ondanks alles, een onlosmakelijk deel blijft van uitmaken. Lijden is zo misschien wel een deel van die chaos.
Job gaat inzien dat zijn menselijke wijsheid te beperkt is om wat ons overkomt ten volle te begrijpen, daarvoor heeft hij Goddelijke wijsheid nodig, en die kan hij maar aanvoelen wanneer hij in relatie gaat met die God. De ontmoeting met God brengt hem tot inzicht, een soort aha-moment. “Ik heb U horen spreken, en nu heb ik gezien wie U bent. Daarom zal ik verder zwijgen, nu vind ik troost voor mijn kommervol bestaan.”
God heeft in een ervaring van nabijheid Job de ogen geopend, de blik die naar binnen, op zichzelf gekeerd was, opengebroken en gericht naar buiten. Daarmee wordt een doorbraak bereikt want hij ervaart ten diepste in het antwoord van God dat zijn bestaan toch zinvol is, ondanks alles. De opstand kan weer gaan liggen.
Hij heeft nog steeds geen antwoord op de oorzaak van zijn lijden, of over zijn al dan niet onberispelijk gedrag, maar zijn vragen stoppen wanneer hij zich geborgen voelt in Gods nabijheid. Wanneer hij zich daaraan overgeeft, komt ook zijn leven tot rust. Vroeger geloofde hij in “iets”, een geloofssysteem met waarheden en regels, nu gelooft hij in “iemand”. In die godsontmoeting ervaart hij uiteindelijk het diepste geluk, ondanks alles.

Wie deze ommekeer, deze bekering ook in mooie poëzie vertaald heeft, is de zanger Stef Bos. We beluisteren zijn “Lied van Job”

Lied van Job (Stef Bos)

Nu ik alles heb verloren
En de stilte mij verwacht
En ik mijzelf heb teruggevonden
Daar waar ik dacht dat ik niet was

Nu ik alles los moet laten
En het donker mij omarmt
Alle grond is weggeslagen
Moe gevochten en gestrand

Sta ik in de open vlakte
Weet niet wat nog te geloven
En ik heb niets meer te verliezen
Dus ik geef me beter over

Nu ik de grens heb leren kennen
Tot waar mijn handen kunnen gaan
Nu ik weet wat mij te doen staat
Gebouwd op wat ik heb gedaan

Nu ik zie hoe op het nulpunt
Ik door de leegte word gered
En verbaasd ben hoeveel liefde
Zich altijd weer naar buiten vecht

Ik sta hier in de open vlakte
Weet niet wat nog te geloven
En ik heb niets meer te verliezen
Dus ik geef me beter over

https://www.youtube.com/watch?v=jJBYZxMzo0E

http://(16) Lied van Job – Stef Bos – YouTube

http://Stef Bos – Liedteksten

 

VERTROUWEN TE MIDDEN DE CHAOS

Wat een mooi lied, van Stef Bos. Wat mij opvalt, is dat hij meer zingt over zijn vertrouwen dan over al zijn verlies. Ik wil kort iets proberen zeggen over hoe Stef Bos zijn vertrouwen probeert vast te houden. En dan over hoe Job dat probeert.

In het lied zie ik een aantal opvallende zinnetjes: het gaat over de stilte die hem verwacht, het gaat over het donker dat hem omarmt, over leegte die hem redt, over liefde die zich naar buiten vecht. Blijkbaar weet de zanger Stef Bos diep in zichzelf een grond te vinden die hij vertrouwen kan, waaraan hij zich wil overgeven. Nee, hij is niet fundamenteel alleen. Nu hij zelf niets meer kan, vertrouwt hij zich toe aan dat grotere en oudere in hem, dat hij stilte noemt, donkerte, leegte, maar ook liefde. Ik denk dat Stef Bos al van voordien de ervaring had van die diepere grond in hem, misschien door meditatie, misschien door gebed, misschien door een geloofsleven in een gemeenschap. Zeker weet ik het niet, maar ik herken iemand die niet, als hij helemaal aan de grond zit, dan pas op zoek moet gaan naar dragende grond in zichzelf.

Bij Job gebeurt iets dergelijks. Middenin het verhaal staat een zinnetje dat ik nooit vergeten ben: “Al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien in dit lichaam”. Ik hoorde het ooit toen we nog in het KUC van de Kortrijksepoortstraat vierden. Wat een diepte dragen die woorden!
“Al ben ik nog zo geschonden”: denk even met mij mee aan al wat een mens kan schenden, hoe geschonden een mens eruit kan zien…
“Ik zal God zien…”: denk even aan al wat dat woord God vertegenwoordigt, aan grootheid, aan bevrijding, aan vrede…
En dat nog het strafste van al: “…ik zal God zien in dit lichaam”. Dat is toch om stil van te worden, dat een geschonden, verhakkelde mens zegt dat in dat schamele, pijn lijdende geschonden lichaam zij of hij God zal zien. Dat een klein lichaam dat kan en mag en durft te zeggen. Wat een vertrouwen om te kunnen zeggen dat dat geschonden lichaam nog altijd heilige, goddelijke grond is, dat goddelijke redding verdient en mag vragen. Nee, niet vragen, uitspreken dat het zo zàl zijn, dat het gered zàl worden. Dat is geen smeken meer, dat is voor mij het diepste geloof dat een mens kan hebben. Het doet mij denken aan Maria’s Magnificat. Nog zo’n klein geschonden leven, dat over zichzelf zegt: mijn ziel maakt groot de heer. Er zit in beide voorbeelden, Job en het meisje Maria, een wederkerigheid die ik alleen maar diep en diep vertrouwen kan noemen: net omdat er bevrijding is, zijn zij niet meer klein en is hun God groot, ze maken elkaar groot…

Job heeft gefoeterd tegen zijn God, hem ter verantwoording geroepen. Hij heeft zich verdedigd tegen de suggestie van zijn vrienden dat hij wellicht de schuld is van zijn miserie. Hij is wanhopig, hij is kwaad. Maar zijn diepste vertrouwen heeft hij niet los gelaten. Integendeel, net te midden van de wanhoop spreekt hij dat geloof, die diepste overtuiging uit. We zijn gemaakt van liefde, lijken hij en Maria te zeggen, en hoe klein we ook geworden zijn, die liefde zal ons niet loslaten. Of om het met de woorden van het lied te zeggen: de liefde vecht zich naar buiten, de liefde vecht terug…
 

Lied van de ballingschap

Het volk eet weer het bitter brood
moet leven bij de dag,
als bannelingen uitgestrooid
onder een vreemde vlag,
maar in as van het verdriet
brandt nog een lopend vuur
van beter weten ongezien,
dat deze nacht verduurt.

Laat uw liefde ons verblijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

De ballingschap, de nacht waarin
het zaad ontkiemen moet,
tot het gerijpt de nieuwe dag
met goede vrucht begroet,
want wat met tranen is gezaaid,
wordt juichend ingehaald.
Verstrooid als graan, geoogst als brood
waarnaar de wereld taalt.

Laat uw liefde ons verblijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

Een volk dat blindelings verdwaald,
zich keert naar Gods gezicht
en zien zal, eenmaal thuis gehaald,
als in het volle licht,
met ogen die als vensters zijn
tot op Jeruzalem
als doden toch weer opgestaan.,
geroepen door de Stem.

Laat uw liefde ons verblijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

Een woord als stok en staf ter hand,
aanvaarden wij de reis.
Wij tasten naar het goede land
doorlopen de woestijn.
Jeruzalem van boven is
de droom die allen leidt.
De voeten gaan de goede weg
van de gerechtigheid.

Laat uw liefde ons verblijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

Wij zijn elkaar tot reisgezel,
tot engelen van trouw,
zoals die onder vrienden telt
en tussen man en vrouw,
Als pelgrims naar de Vredestad
die zingen “God is goed!”
om hem die ons geroepen had
tot leven in de dood.

Laat uw liefde ons verblijden
die nog lijden aan de nacht,
als een engel ons geleiden,
als een licht dat wacht.

T: Henk Jongerius – M: Jan Raas

 

TAFELDIENST

Zondag na zondag komen we hier samen om dankbaar het leven van een mens, een rechtvaardige, te gedenken die, net zoals Job, onverdiend leed is aangedaan, een mens die met zijn hele leven getoond heeft dat God een god is die solidair is met de lijdende mens.
Laten we daarom aan tafel gaan: brood breken en delen, wijn te drinken geven.
Dit simpele teken is een kleine daad van verzet in een wereld waar vergelding nog steeds de boventoon voert, een wereld van steeds meer en nooit genoeg.
Deze steeds herhaalde gebaren worden onomkeerbaar de onze, worden wezenlijk deel van ons bestaan, bron van waaruit te leven. Zoals Jezus zei: “dit brood en deze wijn, dit ben ik helemaal, hierin zit mijn hele leven”, zo is dit een teken dat iets laat oplichten van het mysterie van leven voorbij alle vormen van dood.
Hier aan tafel herinneren we ons de mensen die dit jaren met ons samen gedaan hebben, onze lieve doden.
Hier aan tafel willen we solidair zijn met allen die waar ook ter wereld ditzelfde visioen willen vieren.

 

TAFELLIED: Gij die de stomgeslagen mond verstaat 

Gij die de stomgeslagen mond verstaat
van alle stervelingen die wij zijn,
wij roepen U de naam toe van een mens,
Jezus, de zoon der mensen Uw geliefde.

Nooit sprak een mens als hij,
in hem verstonden wij uw bestaan
de zin van ons bestaan.
Hij is Uw woord geweest,
hij heeft volbracht alle gerechtigheid,
een mens voor allen.

Om zijnentwil zie ons, dit uur bijeen.
Zie alle stervelingen van de wereld,
waar onze doden zijn, verkoold, verwaaid,
vragen wij U hebt Gij hen nog gezien?

Waarom genadeloos vernietigd worden,
de armsten van de wereld, uw geliefden;
waarom wij die met weinigen bezitten
wat allen toebehoort, uw woord niet doen,

geen wereld maken die in vrede is,
een nieuwe orde van gerechtigheid.
Gij die ons hebt gezegd wat leven is:
te doen wat goed is, recht, elkaar bevrijden.

Jezus Messias,
die onze weg is naar het leven,
nam de laatste avond
dat hij met zijn vrienden samen was,
wat brood,
liet het in zijn handen rusten
en koesterde het met een eerbiedig zwijgen.
Hij dankte God er voor
en brak het toen om het te verdelen:
Neem allen een stuk, zei hij, en eet het maar.
In dit gebaar kom ik naar jullie.
Want voedsel moet gemeenschap stichten
van lichaam en ziel,
van lichaam en bloed.
Neem en eet het, dit is mijn lichaam.

Toen vulde hij een beker met wijn
en liet hem rondgaan.
Want hun dorst naar diepe verbondenheid was groot.
Drink ook hieruit, zei hij,
en voel dat leven sterven is
en een nieuwe geboorte pijn doet.
Deze wijn moet liefde worden;
verwantschap in hetzelfde bloed:
dit is mijn bloed.

Dan is het stil geworden
als bij een afscheid dat er geen is.
De tekens hadden nieuwe hoop gewekt.
We leven niet naar een verre toekomst.
We leven naar de meest nabije mensen.

Gij die dit woord ons ingegeven hebt,
een bron van kracht en moed en zeker weten,
Gij die het licht in ons geschapen hebt:
dat niet de duisternis ons overmeestert.

Dat niet het laatste woord is aan de dood,
Gij die tot hier ons vasthoudt in het leven,
Gij die ons afgestemd hebt op uw stem,
Gij die ons hebt geschapen naar U toe,

Gij die ons zocht, nog voor wij om U riepen,
Gij die gezegd hebt dat Gij ons zult vinden,
wij roepen U de naam toe van uw mens,
Israël, deze aarde uw geliefde.

T: Huub Oosterhuis – M: Antoine Oomen

ONZE VADER, VREDESWENS, COMMUNIE, MUZIEK BIJ DE COMMUNIE (ook Trijntje Oosterhuis zingt een lied van Job…)

SLOTLIED: zegening

We vonden het passend bij deze viering over Job, over lijden en vertrouwen, dat we zouden eindigen met een zegenwens. Want wat is zegenen anders dan uitspreken, uitzingen, dat redding mogelijk is, dat een goed leven mogelijk is, dat iedereen gezegend moet worden…

Bevelen wij elkaar in de hoede van de Eeuwige;
Zegene ons de grote NAAM:
Met vrede gegroet en gezegend met licht!
Met vrede gegroet en gezegend met licht!

Voor wie zoeken in de stilte
naar een vuur voor hart en handen:
Met vrede gegroet en gezegend met licht!

Voor wie zingen op Gods Adem
van de hoop die niet zal doven:
Met vrede gegroet en gezegend met licht!

Voor wie roepen om vrede,
van gerechtigheid dromen:
Met vrede gegroet en gezegend met licht!

Voor wie wachten in vertrouwen
dat de liefde zal blijven:
Met vrede gegroet en gezegend met licht!
Het licht van Gods ogen gaat over u op!
De zon van zijn vrede, als een nieuwe dag!

Met vrede gegroet en gezegend met licht!
Met vrede gegroet en gezegend met licht!
Met vrede gegroet en gezegend met licht!

T. Sytze de Vries – M. Willem Vogel

 

 

Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons nieuw online platformhttp://Bijlichten.be 
Ga er in gesprek met de auteurs van de filmpjes!

Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.